31 877
Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid

nr. 12
AMENDEMENT VAN HET LID KALMA

Ontvangen 1 december 2009

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

I

In onderdeel A vervalt in artikel 107a, vierde lid, de zinsnede «, mits de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid binnen Nederland werkzaam zijn».

II

In onderdeel B vervalt in artikel 134a, tweede lid, de zinsnede «, mits de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid binnen Nederland werkzaam zijn».

III

In onderdeel C, punt 2, vervalt in artikel 135, derde lid, de zinsnede «, mits de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid binnen Nederland werkzaam zijn».

IV

In onderdeel D vervalt in artikel 144a, tweede lid, de zinsnede «, mits de werknemers in dienst van de vennootschap en de groepsmaatschappijen in meerderheid binnen Nederland werkzaam zijn».

Toelichting

Met dit amendement wordt beoogd om het spreek- en adviesrecht voor werknemers te verruimen, in die zin dat de eis voor dochtermaatschappijen dat de meerderheid van de werknemers in Nederland werkzaam zou moeten zijn, wordt geschrapt. Het handhaven van deze eis zou er namelijk toe leiden dat er slechts in een kleine minderheid van de vennootschappen spreekrecht zou zijn, wat in strijd is met de bedoeling van de wet. Daarnaast is het niet logisch dat de genoemde eis wel zou moeten gelden voor de dochtermaatschappij (lid 4), maar niet voor de moedermaatschappij (lid 3).

De indiener acht het niet bezwaarlijk dat in bepaalde gevallen de Nederlandse minderheid van de werknemers zal spreken namens een internationale meerderheid. Het alternatief is namelijk dat zowel de Nederlandse minderheid als de internationale meerderheid helemaal geen spreekrecht zal toekomen, waarmee beide groepen niet gediend zijn. Het is ook niet in te zien waarom de Nederlandse werknemers niet bereid zouden zijn om de belangen van hun buitenlandse collega’s mee te nemen in de uitoefening van hun spreekrecht.

Tenslotte kan de beantwoording van de vraag of wel of niet sprake is van een meerderheid in Nederland leiden tot allerlei complexe berekeningen en discussies, bijvoorbeeld over de vraag of bepaalde vennootschappen wel of niet bij het concern horen, welke consolidatie-uitgangspunten van toepassing zijn, etc.. Het amendement helpt om dit soort discussies – en de daarmee gepaard gaande extra administratieve lasten – te voorkomen.

Kalma

Naar boven