31 869
Wijziging van de Ziektewet om in geval van ziekte in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking ziekengeld uit te keren aan langdurig zieke oudere werknemers indien voorafgaand aan de dienstbetrekking sprake was van werkloosheid van ten minste 52 weken (Tijdelijke wet compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 27 maart 2009

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

2. Compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen 3

3. Financiële gevolgen 4

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Het voorstel past in het pleidooi van de leden van de CDA-fractie om een hogere arbeidsdeelname van ouderen te bereiken door een cultuuromslag bij werkgevers te bewerkstelligen. Deze cultuuromslag is hard nodig, omdat veel werkgevers onterecht in de veronderstelling verkeren dat oudere werknemers minder goed functioneren dan jongere werknemers. Niets is minder waar, oudere werknemers zijn over het algemeen minder ziek, hebben niet meer de zorg voor kleine kinderen en zorgen voor continuïteit in het bedrijf. De capaciteiten van ouderen moeten beter worden benut door meer te investeren in scholing en niet te vroeg afscheid van oudere werknemers te nemen. Het moet weer normaal worden dat mensen doorwerken tot hun 65e. Nu werkt slechts 21% van de mensen in de leeftijd tussen 60–65 jaar.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen het voorstel om door invoering van een tijdelijke compensatieregeling de werkgevers tegemoet te komen in de kosten van loondoorbetaling bij ziekte van voorheen werklozen van 55 jaar en ouder. Zij constateren met genoegen dat het voorstel uitvoering geeft aan het advies van de commissie Bakker om een no-riskpolis voor oudere langdurig werklozen in te voeren.

Deze no-riskpolis moet werkgevers tegemoet komen die het risico van de kosten bij loondoorbetaling bij ziekte als een ernstige belemmering zien om oudere werklozen in dienst te nemen, ook al geeft de omvang van dit ziekteverzuim daartoe weinig aanleiding. De leden van de CDA-fractie constateren overigens wel dat, áls oudere werknemers zich ziek melden, er vaker sprake is van een langdurige ziekteperiode. Voor werkgevers is het dan goed te weten dat zij voor deze langdurige ziekteperiode niet langer risico lopen.

De leden van de CDA-fractie hopen en verwachten dat deze maatregel samen met de premiekorting voor ouderen, die al eerder is ingevoerd, uiteindelijk tot een cultuuromslag bij werkgevers zal leiden, waardoor meer ouderen aan de slag komen.

De leden van de CDA-fractie zijn het gezien de beoogde cultuuromslag eens met de tijdelijkheid van de maatregel en ondersteunen het voorstel om de compensatieregeling van toepassing te laten zijn op langdurig werklozen die op de datum van deze wet 55 jaar of ouder zijn, hetgeen betekent dat de compensatieregeling na tien jaar te beëindigen.

Vraag is wel of het verwachte effect van deze maatregel op korte termijn, gezien de huidige economische crisis, zichtbaar zal zijn. Kan de regering hier een indicatie voor geven? Welk effect verwacht de regering op korte en lange termijn in termen van grotere bereidheid om oudere werklozen in dienst te nemen?

Is ook overwogen om voor andere groepen langdurige werklozen een no-riskpolis in te voeren, waarom is besloten om hier niet toe over te gaan?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van de regering betreffende een (tijdelijke) wijziging van de ziektewet. Enkele vragen blijven over, die zij in dit verslag graag inbrengen.

De meest prangende vraag betreft toch wel de timing van dit voorstel; is de regering niet bedacht op het feit dat alles op losse schroeven kan komen te staan als de kabinetsreactie op de financiële crisis (die verwacht wordt rond het moment van insturen van deze inbreng) verschijnt? Kortom: is dit voorstel achterhaald door de werkelijkheid of blijft het overeind in en na de crisis?

Het liggende voorstel is tijdelijk van aard, niet in de laatste plaats omdat wordt verondersteld dat de problematiek omtrent het vinden van werk door 55-plussers door demografische ontwikkelingen, vermenigvuldigd met inzet van kabinet(ten) en sociale partners rond 2019 (de einddatum van de voorgestelde wet) zal zijn opgelost. De leden van de PvdA-fractie vragen welke indicatoren de regering heeft om deze veronderstelling te onderbouwen. Wat kan er gedaan worden (zowel in als buiten deze wet) als blijkt dat de situatie voor werkzoekende 55-plussers niet structureel verbetert in de komende tien jaar? Heeft de regering een «benchmark» of streefcijfer als het om arbeidsparticipatie van 55-plussers gaat?

Men mag veronderstellen dat dit voorstel vooral de werkgevers in Nederland moet stimuleren. Hoe enthousiast zijn werkgevers (bijvoorbeeld in de vorm van VNO-NCW) over dit voorstel?

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en onderschrijven de noodzaak om maatregelen te treffen zodat werkloze van 55 jaar en ouder meer kansen krijgen op de arbeidsmarkt.

Zij onderschrijven de analyse dat de beeldvorming over oudere werkloze bij werkgevers een belangrijk obstakel is. En merken op dat het voorliggend voorstel deze beeldvorming bevestigd. De leden van de SP-fractie vragen of de regering alternatieven heeft overwogen en op welke gronden voor het voorliggend voorstel is gekozen. Indien de regering geen alternatieven heeft overwogen vragen de leden of de regering dit alsnog wil doen.

De leden van de SP fractie vragen om een compleet overzicht van alle regelingen waar werkgevers en werknemers bij ziekte aanspraak op kunnen maken die een uitzondering zijn van de loondoorbetalingsverplichting.

De leden van de VVD fractie hebben het wetsvoorstel met belangstelling gelezen, maar hebben nog enkele vragen, die in dit verslag zijn opgenomen.

Kan de regering gespecificeerd naar oudere werknemers en oudere werklozen schematisch aangeven voor de verschillende leeftijdscategorieën boven de 50 jaar (vanaf 50 jaar, vanaf 55 jaar, vanaf 60 jaar, vanaf 62 jaar, boven 65 jaar) welke instrumenten worden ingezet om de arbeidsmarkt open te breken en welke middelen hiermee gemoeid zijn?

Heeft de regering overwogen om voor alle instrumenten om de arbeidsmarkt voor ouderen open te breken één leeftijdsgrens te hanteren?

Waarom is de doelgroep beperkt tot oudere werklozen uit de WW en geldt het wetsvoorstel niet voor andere oudere werklozen (bv. WWB-gerechtigden, IOAW-gerechtigden) Heeft de regering nog een concrete doelstelling voor de arbeidsparticipatie van ouderen? Zo ja, hoe is deze geformuleerd? Zo nee, wanneer is er volgens de regering sprake van succes als het gaat om de arbeidsparticipatie van ouderen?

Is het voorliggende wetsvoorstel afgestemd met werkgevers(organisaties)? Zo ja, konden de werkgevers met de vormgeving van het wetsvoorstel instemmen? Zo nee, hoe weet de regering of de no-riskpolis voldoende aantrekkelijk is om de in de financiële paragraaf geschetste effecten te realiseren? Kan de regering aangeven voor een laag en modaal inkomen hoe de loonsom voor een werkgever eruit ziet voor een 50-jarige, een 55-jarige, een 57-jarige, een 60-jarige en een 62-jarige als de verschillende instrumenten (inclusief het voorliggende wetsvoorstel) van de regering om de arbeidsmarkt voor ouderen open te breken wordt ingezet?

Kan de regering aangeven bij welke gelegenheid, met welke periodiciteit en met welke indicatoren de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitvoering van het wetsvoorstel?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Zijn er cijfers bekend van bedrijven die oudere werknemers willen aannemen, enkel met deze compensatieregeling?

Veel bedrijven willen geen oudere werknemers omdat die mensen met hele andere (vaak ouderwetse) systemen hebben leren werken. Wat is de regering voornemens aan deze groep oudere werklozen te doen?

Aangezien de compensatieregeling voor mensen van 55 jaar of ouder is, wat gebeurt er met medewerkers tussen de 50 en 55 jaar die ontslagen worden?

2. Compensatieregeling loonkosten bij ziekte van oudere en voormalig langdurig werklozen

De leden van de CDA- en de VVD-fractie vragen of ook uitzendbureaus die oudere en voormalig langdurig werklozen in dienst nemen, gebruik kunnen maken van deze regeling De leden van de CDA-fractie vragen op basis van welk argument is bepaald dat de compensatie na 13 weken ziekte ingaat. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat werkgevers bij een latere periode van toekenning een prikkel houden om preventiebeleid te voeren en verzuim te voorkomen, maar waarom wordt gekozen voor 13 weken en niet voor de inwerkingtreding van de regeling na bijvoorbeeld 6 weken ziekte?

In het voorliggende wetsvoorstel wordt gesteld dat de eerste 13 weken ziekteverzuim voor de werkgever zijn. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een periode van 13 weken voor bijvoorbeeld MKB’ers een zodanig lange periode is om een personeelslid op eigen kosten kwijt te zijn, dat zij er wellicht alsnog om deze reden van afzien om een oudere werknemer in dienst te nemen?

3. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in aantallen kan aangeven hoeveel oudere werklozen door werkgevers zullen worden aangetrokken als gevolg van de beoogde stimulerende werking van dit wetsvoorstel.

Hebben de effecten van de economische crisis nog gevolgen voor de aannames en uitgangspunten zoals die in de financiële paragraaf van het wetsvoorstel zijn opgenomen?

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel van de oudere werknemers de regering jaarlijks denkt duurzaam aan het werk te kunnen krijgen met deze compensatieregeling.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

Adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GL), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GL), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (CU), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).

Naar boven