31 865 Verbetering verantwoording en begroting

Nr. 215 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2022

Met deze brief reageer ik op de motie van het lid Heinen c.s.1 en het thema «terugkeer naar een regulier en voorspelbaar begrotingsproces» dat door uw Kamer als focusonderwerp is aangewezen voor de verantwoording over het jaar 2022.2Zoals ik ook tijdens het afgelopen Verantwoordingsdebat heb aangegeven, is het van belang dat we ook in tijden van onzekerheid en crisis terugkeren naar een ordentelijk begrotingsproces waarbij het parlementair budgetrecht optimaal wordt gerespecteerd. De motie van het lid Heinen c.s. en het focusonderwerp «terugkeer naar een regulier en voorspelbaar begrotingsproces» dragen hieraan bij.

De motie van het lid Heinen c.s. verzoekt de regering zo snel mogelijk ter versterking van het budgetrecht van de Staten-Generaal een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer te sturen waardoor artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016 (CW 2016) wordt gewijzigd in de zin dat daarin als voorwaarde wordt opgenomen dat de Staten-Generaal zich voldoende geïnformeerd achten. Daarnaast wordt de regering in afwachting van voorgenoemd wetsvoorstel verzocht al in de geest daarvan te handelen. Hoewel de motie spreekt over artikel 2.27 van de CW 2016, wordt opgemerkt dat artikel 2.25, tweede lid, van de CW 2016 een vergelijkbare passage bevat die betrekking heeft op de begrotingsstaten. Om die reden heeft deze reactie betrekking op de artikelen 2.25, tweede lid, en 2.27, tweede lid, van CW 2016.

Om invulling te geven aan de voorgestelde voorwaarde dat «de Staten-Generaal zich voldoende geïnformeerd achten», heeft het Ministerie van Financiën de betrokken griffies van de Tweede en Eerste Kamer gevraagd om mee te denken. Deze voorgestelde voorwaarde wordt uitgelegd in termen van dat de Eerste en Tweede Kamer over voldoende informatie moeten beschikken om een beroep op de artikelen 2.25 en 2.27 CW 2016 te kunnen beoordelen. Het eerste ambtelijke overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Daarnaast is het van belang om de ervaringen die de taskforce Verbetering financieel beheer ophaalt over het gebruik van artikel 2.27 CW 2016 te betrekken.3 Zodra deze ervaringen een beeld opleveren over hoe de bovengenoemde voorwaarde praktisch geoperationaliseerd kan worden, zal ik ter uitvoering van de motie een wijzigingsvoorstel van de CW 2016 voorbereiden. Het streven is om de afspraken ter invulling van de motie dit jaar uitgewerkt te hebben. Onderdeel van de afspraken zal ook zijn hoe in afwachting van het wetsvoorstel in de geest van de motie wordt gehandeld. Het is mijn voorkeur dat wijzigingsvoorstel te betrekken bij de wijzigingen van de CW 2016 die naar verwachting zullen voortvloeien uit de evaluatie van de CW 2016.

In afwachting van de gewijzigde CW 2016 dient besluitvorming zoveel als mogelijk integraal plaats te vinden. Per geval moet worden afgewogen of het reguliere begrotingsproces voldoende ruimte biedt om de maatschappelijke uitdagingen tegemoet te treden. Het Ministerie van Financiën vraagt andere departementen begrotingswijzigingen zoveel mogelijk in te passen in de reguliere begrotingsmomenten met als doel het gebruik van incidentele suppletoire begrotingswetten te voorkomen. In de praktijk kan dit betekenen dat dat uitvoering van beleid met budgettaire gevolgen in voorkomende gevallen moet wachten. Aangezien dit niet altijd mogelijk is, zal het in bepaalde gevallen noodzakelijk blijven om incidentele suppletoire begrotingen op te stellen die aan het parlement worden voorgelegd.

Als er een incidentele suppletoire begroting wordt opgesteld, moeten departementen terughoudend omgaan met het beroep op de bovengenoemde uitzonderingsgronden van de CW 2016. In beginsel wordt per incidentele suppletoire begroting eerst bezien of versnelde parlementaire behandeling mogelijk is voordat een beroep op bovengenoemde uitzonderingsgronden wordt gedaan In de praktijk zijn er meerdere voorbeelden van urgente gevallen waarbij de begrotingswet door beide Kamers spoedig is behandeld zonder een beroep te doen op een van de uitzonderingsgronden, waaronder de aankoop van de Vaandeldrager van Rembrandt. Indien het kabinet een beroep op de uitzonderingsgronden noodzakelijk acht, dan dienen het spoedeisende karakter en het belang van het Rijk goed te worden gemotiveerd. Voor de nadere invulling van deze motie ga ik graag met uw Kamer in gesprek, bijvoorbeeld bij het commissiedebat Begrotingsproces op 14 september a.s.

Aansluitend op het bovenstaande wordt in het kader van het focusonderwerp in de verantwoording extra aandacht besteed aan de afwijkingen van het reguliere proces. Naar aanleiding daarvan zullen in de departementale jaarverslagen overzichten worden opgenomen van de incidentele begrotingen, nota’s van wijziging en eventuele beroepen op de uitzonderingsgronden de CW 2016. Tevens wordt daarbij aandacht besteed aan de afwegingen en de onderbouwing van het belang van het Rijk.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Kamerstuk 36 100, nr. 5.

X Noot
2

Kamerstuk 31 865, nr. 211.

X Noot
3

Kamerstuk 31 865, nr. 210.

Naar boven