31 865 Verbetering verantwoording en begroting

Nr. 193 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 augustus 2021

Inleiding

De regering evalueert haar beleid periodiek om zo meer inzicht te verkrijgen in de werking van het beleid en daarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid te kunnen verbeteren. Met deze brief informeer ik u over het plan van aanpak op de voorgenomen periodieke evaluatie van het thema «Werkloosheid bij werknemers».

Het kabinet heeft met de operatie Inzicht in Kwaliteit1 gezocht naar manieren om het evaluatiestelsel te verbeteren. Dit heeft geleid tot de introductie van de departementale strategische evaluatieagenda (SEA). De SEA biedt per beleidsthema een overzicht van de inzichtbehoefte en een daarbij passende agendering van evaluatieonderzoek. Per thema wordt eens in de vier tot zeven jaar een rapportage opgesteld over de inzichten in doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze rapportage vervangt de beleidsdoorlichting per begrotingsartikel.

«Werkloosheid bij werknemers» hanteer ik als eigenstandig beleidsthema om te evalueren. In 2022 zal ik dit thema in zijn geheel laten evalueren conform de geldende voorschriften. Daarbij zal ik meer dan voorheen ook de wisselwerking tussen uitvoering en beleid meenemen.

In deze brief ga ik nader in op de voorgenomen aanpak.

1. Beleidsdoelstelling en afbakening.

De doelstelling van dit beleidsthema is «het beschermen van werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en hen te stimuleren het werk te hervatten».

De overheidsuitgaven die horen bij dit thema worden verantwoord op artikel 5 van de SZW-begroting en bedragen bij de huidige begrotingsstand voor 2021 € 5,6 miljard.2 Uitsluitend de uitgaven aan de Cessantiawet vallen buiten de scope van deze doorlichting, deze uitgaven worden meegenomen in de doorlichting van het thema «Caribisch Nederland». Het leeuwendeel van de uitgaven volgt uit de Werkloosheidswet (WW) en dit is momenteel ook het enige structurele beleidsinstrument3. De overige incidentele beleidsinstrumenten horen bij de deelonderwerpen ouderenwerkloosheid, scholing en crisisdienstverlening. Een overzicht van alle uitgaven is opgenomen in de bijlage4.

De wisselwerking tussen uitvoering en beleid zie ik als belangrijk onderdeel van de analyse. Het beleid is pas doeltreffend als dat ook in de praktijk van de uitvoering bij het UWV zo uitpakt en werklozen de geboden hulp als adequaat ervaren. Het volstaat dan niet om alleen te kijken naar de doorsnee uitkeringsgerechtigde maar juist ook naar de uitwerking voor mensen met een verminderd doenvermogen of met andere specifieke kenmerken en achtergronden.

Het geheel van de UWV-uitvoering is in 2021 ook eigenstandig doorgelicht5, maar hierbij is de wisselwerking tussen de inhoud van iedere materiewet (zoals de WW) met de uitvoering niet meegenomen.

De periodieke rapportage zal betrekking hebben op het gehele beleidsthema en voortbouwen op de beleidsdoorlichting werkloosheid uit 20166. Deze rapportage zal daarom de periode van 2016–2021 beslaan.

2. Inventarisatie van het beschikbare onderzoek.

In bijlage 1 is een toelichting opgenomen over de inzichtbehoefte op dit beleidsthema op basis van het beschikbare onderzoek7. Hieruit blijkt dat er ten opzichte van de vorige doorlichting voldoende aanvullend onderzoek beschikbaar zal zijn voor het synthese-onderzoek en zo te komen tot overstijgende conclusies over het beleidsthema.

Voorbeelden van beschikbaar onderzoek en waar stappen zijn gezet ten aanzien van kennislacunes ten opzichte van de vorige doorlichting:

  • Diverse evaluaties rondom beleidsinitiatieven en wetswijzigingen, waaronder de evaluatie wet Werk en zekerheid.

  • Langlopend effectiviteitsonderzoek naar de activerende dienstverlening van het UWV.

  • Diverse trajecten waarin meer inzicht is verworven naar uitvoeringsaspecten van het beleid zoals doenvermogen, complexiteit en handhaafbaarheid.

Daar waar de rapportage resterende kennislacunes laat zien wordt dit omgezet naar een goede onderzoeksprogrammering om zo het voortdurend evalueren in de praktijk te blijven brengen.

3. Onderzoeksopzet

De rapportage volgt de vijftien vragen uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE). Daarmee komt de doeltreffendheid en doelmatigheid van alle aspecten van het beleid aan bod. Om de invalshoeken te benadrukken die in de vorige doorlichting in mindere mate aan bod zijn gekomen, worden de volgende vragen toegevoegd:

  • In hoeverre is de vormgeving van het beleid doenbaar, uitvoerbaar en handhaafbaar?

  • Welke lessen kunnen worden geleerd uit de coronapandemie? Welke sterktes en zwaktes kwamen naar voren in het reguliere beleid en hoe crisisbestendig is de uitvoering daarvan gebleken?

  • In hoeverre is de activerende dienstverlening effectief en doelmatig en hoe kan de activerende werking worden vergroot?

4. Onderzoeksmethode

De periodieke rapportage zal de vorm hebben van een synthese-onderzoek. Dat is een kwalitatief onderzoek dat al het beschikbare onderzoek in samenhang met de beleidstheorie en beleidsreconstructie inzichtelijk maakt. De onderzoeksmethodiek richt zich daarom primair op deskresearch. Daarnaast is het CPB bereid gevonden om beleidsalternatieven te simuleren met behulp van de methodiek die in samenwerking met de AFM is ontwikkeld bij de publicatie «Stresstest huishoudens»8. Hiermee wordt het effect op de mate van inkomensbescherming van de beleidsalternatieven geoperationaliseerd met als doel om alternatieven beter onderling vergelijkbaar te maken dan voorheen mogelijk was.

5. Onderzoeksorganisatie

De rapportage zal worden opgesteld door het Ministerie van SZW en wordt begeleid door een werkgroep waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en van het UWV aan deelnemen.

Om de onafhankelijkheid en kwaliteit van de rapportage te waarborgen, wordt gedurende het onderzoek een externe onafhankelijke deskundige betrokken.

6. Planning

In de eerste helft van 2022 worden de resultaten verwacht van enkele belangrijke onderzoekstrajecten, daarom zal begin 2022 het onderzoek worden opgestart en eind 2022 zal de rapportage aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstuk 31 865, nr. 184

X Noot
2

Kamerstuk 35 850 XV, nr. 2

X Noot
3

De voorgeschreven besparingsvariant zal daarom ook enkel op de WW betrekking hebben.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 30 982, nr. 62

X Noot
6

Kamerstuk 30 982, nr. 29

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

CPB/AFM 2020, Stresstest huishoudens

Naar boven