31 855 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van risicojongeren die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risicojongeren)

K BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2010

De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG) heeft 22 december 2009 een brief aan uw Kamer verzonden over haar advies aan artsen met betrekking tot het doen van meldingen aan de verwijsindex risicojongeren (Kamerstukken I 2009/10, 31 855, nr. F). Hierin beschreef de KNMG ondermeer haar houding ten opzichte van het melden door artsen aan de verwijsindex risicojongeren en haar visie op de invulling van het meldrecht. Deze brief is ter sprake geweest in het debat over het wetsvoorstel met betrekking tot de verwijsindex risicojongeren (Handelingen I 2009/10, nr. 16, pp. 612–627 en 643–665). Naar aanleiding van het debat ben ik met de KNMG in gesprek gegaan over de inhoud van de brief. In dit gesprek is behalve de inhoud van de brief de verplichte verwijdering van een onterechte melding uit de verwijsindex aan de orde geweest. Hieronder volgen de conclusies van dit vruchtbare en verhelderende gesprek.

Melden aan de verwijsindex betekent voor artsen dat zij inlichtingen over een patiënt verstrekken. De Wet verwijsindex risicojongeren (Staatsblad 2010, 89) biedt artsen – en andere meldingsbevoegden die gebonden zijn aan een beroepsgeheim – de ruimte jeugdigen aan de verwijsindex te melden met doorbreking van het beroepsgeheim. Met de KNMG onderschrijf ik dat het melden aan de verwijsindex op een weloverwogen en zorgvuldige wijze dient te geschieden. Tegenover de doorbreking van het beroepsgeheim moet de toestemming van de jeugdige (of van diens vertegenwoordigers), een conflict van plichten òf een zwaarwegend belang staan. Het belang van het kind is hierbij de eerste afweging. Deze principiële benadering wordt ondersteund door uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, uitspraak van 15 januari 2003, 33218/96, E. and others v. UK) en het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR, uitspraak van 20 oktober 2009, 47/2008, DCI v. The Netherlands).

Artsen dienen zich uitdrukkelijk niet terughoudend op te stellen met betrekking tot het melden aan de verwijsindex. Maar met de KNMG benadruk ik de noodzaak van een weloverwogen en zorgvuldige belangenafweging. De beslissing van een meldingsbevoegde om een jeugdige wel of niet te melden aan de verwijsindex is gebaseerd op deze afweging.

In het kader van het melden van kindermishandeling erkende de KNMG overigens al eerder de zorgplicht voor kinderen die op artsen rust door in haar Meldcode Kindermishandeling het accent te verleggen van «zwijgen, tenzij» naar «spreken, tenzij». Deze grondhouding handhaaft de KNMG ten aanzien van het melden aan de verwijsindex. Het standpunt van de KNMG is dat artsen bij een vermoeden van kindermishandeling ook zonder toestemming een jeugdige mogen melden aan de verwijsindex om bij andere professionals hun vermoeden te kunnen toetsen of om onderling hulpverlening af te stemmen.

In de Wet verwijsindex risicojongeren is een kader voor het melden aan de verwijsindex opgenomen. Dit kader somt limitatief een aantal risico’s op, op basis waarvan een meldingsbevoegde een jeugdige kan melden. Recentelijk heb ik een aangescherpte handreiking voor het melden aan professionals beschikbaar gesteld (Kamerstukken II 2009/10, 31 855, nr. 57). In deze handreiking wordt, aan de hand van een vijftal leefgebieden, professionals een aantal handvatten geboden bij het maken van de afweging een jeugdige al dan niet aan de verwijsindex te melden. Hoewel artsen primair risico’s zullen signaleren in het leefgebied «Gezondheid», stelt de KNMG dat artsen in voorkomende gevallen ook bij problemen uit andere leefgebieden een jeugdige aan de verwijsindex kunnen melden. Een arts betrekt bij zijn risicotaxatie ook de psycho-sociale context van het kind.

Ook is in de wet expliciet de verplichting opgenomen een melding uit de verwijsindex te verwijderen als deze onterecht gedaan is, of als het gesignaleerde risico niet meer aanwezig is. Op het moment dat een meldingsbevoegde constateert dat het eerder gesignaleerde risico niet meer aanwezig is, of in het geheel niet aanwezig is geweest, is hij gehouden de melding uit de verwijsindex te verwijderen. Voor het verwijderen van een melding geldt – net als voor het doen van een melding – dat daaraan een zorgvuldige risicotaxatie ten grondslag moet liggen.

Mijn gesprek met de KNMG heeft derhalve wederzijdse vragen beantwoord en nuances scherp gekregen, zodat wij gezamenlijk het bovenomschreven standpunt kunnen innemen. De KNMG is voornemens haar standpunt toe te lichten op haar website en in een artikel in Medisch Contact.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven