31 839 Jeugdzorg

P BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2020

Bij brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 april 2020 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over onze voorstellen om de organisatie van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren. Met de voorstellen willen wij de kwaliteit en continuïteit van de zorg aan kinderen met complexe problemen en specialistische- en levensbrede vraagstukken beter borgen. Hiertoe is nodig:

  • a) Meer ruimte voor het collectief van gemeenten om regionaal te kunnen sturen op de ontwikkeling van het jeugdhulplandschap (de transformatie).

  • b) Verhogen van de kwaliteit en continuïteit van het aanbod van zorg door het stellen van (nadere) eisen aan intern toezicht, transparante bedrijfsvoering en openbare jaarverantwoording.

  • c) Versterken van het inzicht in en het toezicht op de zorg voor jeugd door de Jeugdautoriteit en meer mogelijkheden om in te kunnen grijpen als zorgcontinuïteit in geding komt.

  • d) De jeugdbescherming vereenvoudigen om kinderen en gezinnen eerder en beter te helpen.

Door de voorstellen ontstaat meer rust en stabiliteit in het jeugdhulplandschap, continuïteit van zorg voor kinderen en ouders en zullen onnodige uitvoeringslasten afnemen. Met deze brief informeren wij u over de stand van zaken.

Hoofdpunten van deze brief:

  • De sociale impact van het coronavirus is groot. Alle betrokken partijen in de jeugdsector spannen zich enorm in om het normale leven van kinderen, jongeren en gezinnen te hervatten (par. 1).

  • Met het programma Zorg voor de Jeugd wordt stap voor stap voortgang geboekt. Voor een overzicht van de acties en bijbehorende resultaten verwijzen wij u naar de bijgevoegde voortgangsrapportage. We gaan ook in op de meest recente cijfers van het CBS (par. 2).

  • We geven u de stand van zaken van de voorstellen rond versterken regionale samenwerking, toegang tot jeugdhulp, goed bestuur van aanbieders en toezicht door de Jeugdautoriteit. Deze zomer gaat het wetsvoorstel in consultatie (par. 3).

  • Voor het eind van 2020 willen we een toekomstscenario vereenvoudiging jeugdbescherming gereed hebben, inclusief (organisatorische) consequenties en fasering en tijdpad van realisatie. We informeren u over de stand van de verbeteraanpak jeugdbescherming op korte termijn (par. 4).

  • Gemeenten ontvangen van het Rijk een voorschot van € 144 miljoen ter compensatie van de extra kosten van zorg in het sociaal domein tijdens de coronamaatregelen. Het toegezegde onderzoek naar het structureel benodigde budget voor jeugdzorg is dit voorjaar van start gegaan (par. 5).

  • We informeren u over de uitvoering van moties en toezeggingen aan de Tweede Kamer en een aantal (nadere) onderzoeken (par. 6).

1. Gevolgen COVID-19 voor jeugd, jeugdhulp en jeugdbescherming

Algemeen

De getroffen maatregelen om COVID-19 te beteugelen hadden en hebben grote impact op het «normale» leven van kinderen, jongeren en ouders. Kinderen en jongeren hebben lange tijd niet naar school kunnen gaan, konden niet afspreken met vrienden en vriendinnen, werden beperkt in hun mogelijkheid om te sporten en bewegen en zagen in veel gevallen inkomsten uit hun bijbaan teruglopen of zelf volledig verdwijnen. Voor veel ouders, en zeker alleenstaande ouders, was het een uitdaging hun kinderen thuis op te vangen en te begeleiden met hun huiswerk in combinatie met thuiswerken.

De Zorg voor de Jeugd stuurgroeppartners hebben, samen met kennisinstituten en andere partijen in het jeugddomein, de afgelopen periode intensief samengewerkt om oplossingen te vinden en de continuïteit van hulp, zorg, ondersteuning en begeleiding aan gezinnen zo goed mogelijk te borgen en de schade te beperken. De website van het NJi (www.nji.nl/coronavirus) is door de partijen gezamenlijk ingericht als dé centrale pagina die jeugdigen, ouders en professionals voorziet van heldere, betrouwbare en eenduidige informatie over het omgaan met de gevolgen van het coronavirus. Ook is er een gezamenlijke visie1 opgesteld over hoe kinderen zich zo gezond, veilig en kansrijk mogelijk blijven ontwikkelen in tijden van corona en hun opvoeders daarbij gesteund worden. Iedereen die betrokken is bij de ontwikkeling en begeleiding van kinderen (zowel in domein van zorg, kinderopvang, onderwijs) is opgeroepen vanuit deze visie te handelen. In samenspraak met vertegenwoordigende organisaties voor mensen met een beperking, is een COVID-19 strategie ontwikkeld voor mensen met een beperking of chronische ziekte.

Kort na de invoering van de maatregelen zijn afspraken gemaakt met gemeenten en scholen dat er begeleiding en opvang is voor alle kinderen in een kwetsbare positie. Leraren krijgen via de nieuwe website www.weeraanwezigopschool.nl/. handvatten om de aanwezigheid van leerlingen te stimuleren. Het kabinet heeft kinderen en jongeren, met inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen, de mogelijkheid gegeven om buiten te bewegen en te sporten. Samen met de opening van de basisscholen en kinderopvang vanaf 11 mei jl. heeft dit kinderen, jongeren en ouders de nodige «lucht» gegeven. Verder zijn er met gemeenten afspraken gemaakt over de financiering van de zorg (zie paragraaf 5).

Benutten van creativiteit en initiatieven van kinderen en jongeren

Overal in het land zien we dat gemeenten, maatschappelijke organisaties en jongeren initiatief nemen en projecten opstarten. Zo zetten jongeren in het kader van Maatschappelijke Diensttijd zich in voor andere jongeren en kwetsbare groepen. In Zaanstreek organiseren jongeren balkon-workouts voor ouderen. In Rotterdam-Zuid geven jongeren digitale huiswerkbegeleiding en persoonlijke coaching. Bij de «Swom it up! Challenge» helpen jongeren met een (on)zichtbare beperking elkaar én andere groepen via dagchallenges, bellen van een eenzame oudere en meer. En er zijn 250 Young Leaders op vijf locaties in Nederland die een oplossing bedenken voor concrete hulpvragen uit kwetsbare wijken, zoals een online kookworkshop voor kinderen en een bloemenactie voor geïsoleerde bewoners. Ze doen dit volgens de richtlijnen van het RIVM. Het kabinet vindt het belangrijk om bij de route naar herstel de creativiteit en de initiatieven van kinderen en jongeren te benutten. De Minister-President heeft kinderen en jongeren op 19 mei jl. uitgedaagd om actief mee te denken. Op deze oproep zijn veel positieve reacties gekomen. Op verschillende niveaus – op school, in de wijk, in de gemeente en nationaal – ontwikkelen jongeren initiatieven.

Sociale impact kwetsbare groepen

Voor kinderen en gezinnen die het ook voor de coronacrisis al moeilijk hadden is de druk hoog, zoals het advies van de Tijdelijk Werkgroep Sociale Impact van het coronavirus laat zien.2 Deze werkgroep belicht vanuit lokale kennis en ervaringsdeskundigheid en wetenschappelijke inzichten drie inzichten die van belang zijn bij de verdere besluitvorming over de route naar herstel:

  • 1) Oog hebben voor bestaande en nieuwe kwetsbare groepen;

  • 2) Het versterken van de samenwerking tussen overheden en lokale coalities;

  • 3) Regie over eigen leven aan alle burgers en met name aan jongeren.

Het kabinet komt rond de zomer met een concrete aanpak in samenwerking met gemeenten.

Opvoeden en omgaan met spanningen in gezinnen

Het NJi heeft praktische tips gedeeld over opvoeden, vrijetijdsactiviteiten met kinderen en het omgaan met spanningen binnen een gezin in tijden van corona3. Er is een nieuwe campagne gestart tegen huiselijk geweld en op de website Ikdoeietstegenhuiselijkgeweld.nlzijn concrete tips en adviezen aangeboden. Het codewoord «masker 19» is ingevoerd waarmee slachtoffers van huiselijk geweld bij apotheken melding kunnen doen. Ook is op verschillende plekken in het land de online bereikbaarheid van Veilig Thuis verbeterd door een chatfunctie in te voeren, aangezien slachtoffers van huiselijk geweld niet altijd in staat zijn om zelf te bellen naar Veilig Thuis.

Gevolgen voor jeugdhulp

Kinderen, jongeren en (pleeg)ouders hebben te maken gehad met aanpassingen van bezoekregelingen en professionals moeten anders te werk gaan om hun eigen gezondheid en die van kinderen en jongeren te beschermen. Kinderen, jongeren, (pleeg)ouders, professionals, instellingen en gemeenten hebben samen met kennisinstituten en andere partijen in het jeugddomein, intensief samengewerkt om oplossingen te vinden voor de problemen waar ze op stuitten en de continuïteit van hulp, zorg, ondersteuning en begeleiding aan gezinnen zo goed mogelijk te borgen. Om besmettingen te voorkomen zijn bezoekregelingen aangepast en zijn protocollen ontwikkeld zodat jeugdprofessionals veilig kunnen werken en kinderen/cliënten veilig de benodigde zorg kunnen krijgen.

De tweede corona-quickscan van de Jeugdautoriteit4 laat zien dat eind mei 2020 de meeste aanbieders beter om weten te gaan met de coronamaatregelen dan direct na de uitbraak in maart. Toen was de financiële regeling tussen Rijk en VNG over continuïteit van zorg, die recent is verlengd tot 1 juli, bij de meeste aanbieders nog niet bekend. Bovendien zaten instellingen toen nog midden in de omslag naar de nieuwe werkwijze in verband met corona. Tegelijkertijd zijn er ook nu nog zorgen en knelpunten. De Jeugdautoriteit houdt de vinger aan de pols bij instellingen waarbij de financiële risico’s relatief hoog zijn.

Gevolgen voor jeugdbescherming

De professionals die uitvoering geven aan de jeugdbescherming spannen zich zeer in om onder de huidige omstandigheden problemen te signaleren en beschikbaar te zijn voor kinderen in een kwetsbare positie. Door hun flexibiliteit en creativiteit slagen zij er goed in zicht te houden op de veiligheid van jeugdigen. De instroom is bij zowel de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) als de Gecertificeerde Instellingen (GI's) redelijk stabiel gebleven ten opzichte van de periode voor de intelligente lockdown. Bij de GI's was alleen in de eerste weken van de lockdown een daling zichtbaar in de instroom, maar deze is weer bijgetrokken. Aanvankelijk vond alleen in crisissituaties, bijvoorbeeld een uithuisplaatsing, face to face contact plaats met gezinnen. Maar met de versoepeling van de maatregelen bewegen GI en RvdK zich in de uitvoering steeds meer richting het nieuwe normaal. Dat betekent dat jeugdzorgwerkers weer meer op huisbezoek gaan bij gezinnen en er meer ruimte komt voor het nakomen van omgangsregelingen. Hierbij wordt het afwegingskader face to face contact van het NJI gehanteerd.

2. Vierde Voortgangsrapportage Programma Zorg voor de Jeugd

Het Programma Zorg voor de Jeugd is nu halverwege haar looptijd. De afgelopen zes maanden hebben alle betrokken partijen hard gewerkt aan de implementatie van de acties. Er zijn concrete resultaten gerealiseerd op de ondersteuning aan (wijk)teams, terugdringen van vermijdbare administratieve lasten, de mogelijkheden om als jongere langer in een gezinshuis te verblijven en het leren van complexe casuïstiek. Zo is er om nog beter te leren van casuïstiek door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) een jaarrapportage oppakken en leren van complexe casuïstiek opgesteld.5 Een ander voorbeeld is de landelijke schrapweek die van 10 t/m 14 februari 2020 heeft plaatsgevonden en heeft opgeleverd dat partijen in de jeugd- en opvoedhulp een onderhandelaarsakkoord hebben om te stoppen met vermijdbaar tijdschrijven. Voor een overzicht van de acties en bijbehorende resultaten verwijzen wij u graag naar de bijgevoegde voortgangsrapportage.

De praktijk voor kinderen, jongeren, (pleeg)ouders, professionals, jeugdhulpaanbieders en gemeenten verbetert stapje voor stapje, maar er is nog veel werk te verrichten. In de bijgevoegde rapportage leest u welke acties de komende tijd vanuit het programma Zorg voor de Jeugd worden ingezet om hier verandering in aan te brengen. Ook in de tweede helft van de uitvoering van het programma blijven we inzetten op het verbeteren van de praktijk. De acties van het programma Zorg voor de Jeugd dragen bij aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie-de Winter.

COVID-19 heeft ook impact op de uitvoering van het programma. De betrokken partijen hebben hun focus moeten verschuiven van hun reguliere werk naar de impact van de coronamaatregelen. Sommige bijeenkomsten in het kader van het programma zijn niet doorgegaan en de betrokken partijen hebben veel tijd gestoken in het omgaan met de gevolgen van de coronamaatregelen. We zien echter bij alle partijen een grote bereidheid om ook in deze periode door te gaan met het uitvoeren van het programma en de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar en meetbaar beter te maken. In de komende maanden krijgen wij beter zicht op de gevolgen van corona voor het programma.

Voorlopige cijfers jeugdhulpgebruik 2019

Bij deze brief treft u tevens de voorlopige CBS cijfers6 over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering van 2019 aan. Het volgende valt op uit deze cijfers:

  • Meer jongeren ontvangen jeugdhulp: In 2019 kregen bijna 424 duizend jongeren jeugdhulp in natura. In dezelfde periode van 2018 waren dit er bijna 411 duizend, een stijging van 3,2%.

  • Vooral jeugdhulp zonder verblijf stijgt (+3,3%): Bijna 405 duizend kinderen ontvangen een vorm van jeugdhulp zonder verblijf. Hierbij is jeugdhulp op locatie van de aanbieder de meest voorkomende vorm van jeugdhulp. Verder is de daling van de hulp geleverd door wijk- en buurtteam met 3,5% opvallend.

  • Jeugdhulp met verblijf neemt licht toe, grote variatie in leeftijdsgroepen: Het aantal jongeren dat jeugdhulp met verblijf ontvangt is na een flinke daling in 2018 weer licht gestegen in 2019 (+0,5%). Deze stijging is voor een groot deel te verklaren door de groep jongeren die na hun 18de verjaardag een vorm van verlengde jeugdhulp heeft ontvangen (+35%). Bij de groep kinderen 0–18 jaar is het jeugdhulp met verblijf licht afgenomen (-0,9%). Deze afname van jeugdhulp met verblijf (0–18 jaar) zien we terug in de dalende trend in uithuisplaatsingen bij ondertoezichtstelling (OTS), van 29% in 2018 naar 27% in 2019.

  • Minder nieuwe jeugdhulptraject gestart: Opvallend is dat het aantal gestarte trajecten in 2019 ten opzichte van 2018 is gedaald met 54.230. De aantallen verwijzingen van huisartsen, wijkteams en andere verwijzers vallen in 2019 ook lager uit.

  • Trajectduur jeugdhulp neemt toe: De trajectduur van jeugdhulp neemt met gemiddeld 65 dagen toe tussen 2016 en 2019. De grootste stijging (2016–2019) zien we bij ambulante jeugdhulp geleverd door het buurt- of wijkteam (125 dagen) en bij ambulante jeugdhulp op locatie aanbieder (73 dagen). In 2019 worden jongeren 28 dagen langer behandeld dan in 2018. Deze ontwikkelingen worden komend half jaar nader onderzocht.

  • Meer jongeren in de jeugdbescherming: Het aantal jongeren in de jeugdbescherming is toegenomen van 40.060 in 2018 naar 41.080 in 2019.

  • Minder jongeren in de jeugdreclassering: Het aantal jongeren in de jeugdreclassering is wederom gedaald, van 9.385 in 2018 naar 9.110 in 2019.

In de monitor van het programma Zorg voor de Jeugd wordt nadere duiding gegeven aan deze cijfers verrijkt met andere databronnen. Bijgevoegd vindt u hoe we de stuurinformatie aan het verbeteren zijn.

3. Perspectief voor de Jeugd: stand van zaken

Om kwalitatief goede zorg voor jeugdigen7 te kunnen leveren moet de organisatorische en wettelijke basis van het jeugdstelsel op orde zijn. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet is in de uitvoeringspraktijk een aantal structurele knelpunten zichtbaar die aanpassingen van het wettelijk kader vereisen. De belangrijkste knelpunten zijn:

  • het lukt gemeenten en aanbieders onvoldoende om regie en samenhang in het zorglandschap te organiseren;

  • bepaalde specialistische functies en voorzieningen komen onder te druk te staan waardoor de continuïteit van zorg onvoldoende geborgd is;

  • de kwaliteit van de jeugdhulp en de jeugdbescherming staat onder druk.

De voorstellen in onze brief «Perspectief voor de jeugd» van 20 april jl. hebben als doel de kwaliteit en continuïteit van de zorg aan kinderen met complexe problemen en specialistische- en levensbrede vraagstukken beter te borgen.

We beogen met de voorgestelde aanpassingen van het wettelijk kader:

  • meer mogelijkheden voor het collectief van gemeenten in een jeugdregio om te kunnen sturen op de ontwikkeling van het jeugdzorglandschap door versterking van het opdrachtgeverschap en concretisering van de regionale samenwerking;

  • jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen versterken hun opdrachtnemer- en werkgeverschap en goed bestuur door het stellen van (nadere) eisen aan intern toezicht, transparante bedrijfsvoering en openbare jaarverantwoording;

  • inzicht te krijgen in en toezicht mogelijk te maken op de ordening en ontwikkeling van het zorglandschap door het versterken van de Jeugdautoriteit.

Hierdoor ontstaat meer rust en stabiliteit in de samenwerking, borgen we de continuïteit van zorg, voorkomen we schokken in het zorglandschap en verbetert de organisatie van de zorg voor jeugd. Bovendien verminderen we hierdoor uitvoeringslasten bij gemeenten, aanbieders en gecertificeerde instellingen.

In onze brief van 20 april jl. hebben we de voorgenomen aanpassingen van het wettelijk kader op hoofdlijnen beschreven. We zijn over de verdere uitwerking intensief in gesprek met gemeenten, jeugdhulpaanbieders, cliëntvertegenwoordigers en professionals. In deze gesprekken komen verschillende standpunten naar voren. Gemeenten willen dat de wetsaanpassingen voldoende ontwikkelruimte laat. De voorstellen mogen de voorlopers niet belemmeren en zij benadrukken de sociaal domein brede aanpak. Gemeenten zien ook dat de voorstellen duidelijke kaders bieden voor de samenwerking. Aanbieders vragen om een stevig wettelijk kader dat hen helpt omgaan met de diversiteit aan contracteisen die gemeenten hanteren en dat richting geeft aan de gewenste ontwikkeling van het aanbod. Professionals en beroepsverenigingen geven aan dat professionele deskundigheid geborgd moet zijn. Doel van onze voorstellen is een gelijkwaardig speelveld waarin gemeenten en aanbieders met elkaar jeugdigen en hun ouders/opvoeders met een probleem zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Gemeenten delen deze analyse en hebben hiertoe gezamenlijk een Norm voor Opdrachtgeverschap opgesteld, zie paragraaf 3.3.

3.1 Gemeenten verstevigen hun opdrachtgeverschap door (boven)regionale samenwerking

Zoals in onze eerdere brieven beschreven is er een noodzaak om tot duurzame, niet-vrijblijvende samenwerking te komen tussen gemeenten met het oog op borging van specialistische (zorg)functies, vermindering van bureaucratie en de nodige transformatie «naar zo thuis mogelijk» van het zorglandschap. Gegeven de eerder beschreven knelpunten (die tevens naar voren komen in het recent verschenen evaluatieonderzoek Passend Onderwijs) acht het kabinet het gewenst om nadere eisen te stellen aan de samenwerking tussen gemeenten. Aanpassing van de Jeugdwet is nodig om een effectieve samenwerking van gemeenten te ondersteunen. Om de doelen van de Jeugdwet te realiseren zetten we gelijktijdig stappen op andere gebieden: zorginhoudelijk met het Programma Zorg voor de Jeugd en financieel met het onderzoek naar het structureel benodigd budget.

Gemeenten hebben met betrekking tot regionale samenwerking verschillende behoeften, afhankelijk van hun grootte en positie in de regio. Een kleinere gemeente heeft meer belang bij de samenwerking in regionaal verband dan een gemeente die zelfstandig voldoende schaalgrootte heeft om specialistische jeugdhulp te kunnen organiseren. Aanbieders zoeken naar een optimale verhouding tussen het bieden van lokaal maatwerk en het efficiënt organiseren van hun aanbod. Er is een gezamenlijk inzicht en overzicht nodig in het zorglandschap zodat aanbieders hun jeugdhulp optimaal kunnen aanbieden en aanpassen naar de gewenste transformatie.

De bestaande jeugdregio’s zijn verschillend in omvang en samenstelling. We zien in de praktijk dat gemeenten goede resultaten bereiken door de sociaal domein brede aanpak die zij op lokaal niveau vormgeven. Met het wetsvoorstel «Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein» dat dit voorjaar in internetconsultatie is gegaan en met het Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens willen we de gemeenten daarbij ondersteunen. We willen met onze voorstellen zoveel mogelijk recht doen aan het kunnen bieden van lokaal maatwerk, sociaal domein breed, waarbij de leefwereld het kind of de jongere centraal staat. Daarbij is de school een belangrijke plek waar de hulpvraag van jeugdigen vroegtijdig naar voren kan komen. Daarnaast willen we meer eenduidigheid in de organisatie van de specialistische jeugdhulp creëren. We willen versterken waar het goed gaat en ondersteunen waar nodig. Er is echter een aantal punten waarop samenwerking binnen een regio noodzakelijk is. Het voorgenomen wetsvoorstel voorziet in het volgende:

  • Gemeenten in een jeugdregio stellen (aanvullend op hun lokale beleid) een regiovisie op waarin de gewenste ontwikkeling van het zorglandschap is beschreven.

    Deze visie is zodanig concreet dat ze vertaald kan worden naar de (regionale) organisatie van de benodigde zorg voor jeugdigen. De regiovisie komt tot stand in overleg met aanbieders, jeugdprofessionals, (vertegenwoordigers van) jongeren en ouders, gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis, Raad voor de Kinderbescherming, onderwijs, en andere ketenpartijen. Bij het opstellen van de regiovisie maken gemeenten gebruik van de ervaringsdeskundigheid van cliënten en de professionele deskundigheid van professionals.

  • Gemeenten in een jeugdregio organiseren gezamenlijk kinderbescherming, jeugdreclassering en bij of krachtens AMvB te bepalen vormen van jeugdhulp. In de AMvB staat tevens over welk van deze vormen bovenregionaal afgestemd dient te worden.

    Het doel van de regionale samenwerking is het organiseren van de zorg voor jeugdigen die de schaal van een individuele gemeente te boven gaat. Bovendien nemen uitvoeringslasten af, wanneer een aanbieders of gecertificeerde instelling eenduidige afspraken per regio heeft. Wij zijn met gemeenten en aanbieders in gesprek over de zorg voor jeugd die in ieder geval regionaal georganiseerd moeten worden. Vanwege de flexibiliteit worden deze in een AMvB vastgelegd. Het gaat om de beschikbaarheid van kinderbescherming, jeugdreclassering, jeugdhulp die opgelegd is in het kader van strafrechtelijke beslissingen (forensische jeugdzorg) en specialistische en/of weinig voorkomende jeugdhulp en specialistische verblijfsfuncties.8 Het gaat daarnaast om vormen van jeugdhulp waarbij er een bepaalde schaal nodig is om de kwaliteit en/of beschikbaarheid te garanderen, te weten pleegzorg, gezinsvervangend verblijf en jeugdhulp in het kader van een urgente crisissituatie. De jeugdhulpvormen voor in de AMvB worden verder uitgewerkt met gemeenten, aanbieders en andere stakeholders om in de komende maanden tot een 80-%»s overzicht te komen en tot een aantal criteria die gebruikt kunnen worden om te bepalen welke vormen er regionaal ingekocht moeten worden. Deze vormen van zorg voor jeugdigen dienen regionaal georganiseerd te worden. Dit betekent dat ze (ten minste) op regionale schaal eenduidig worden ingekocht (per functie per aanbieder) en dat de verantwoording plaatsvindt op een eenduidige manier per product/aanbieder. De manier waarop gemeenten in de regio dat gezamenlijk organiseren en inkopen, leggen ze vast in de regiovisie. De regionaal georganiseerde zorg voor jeugdigen moet altijd passen en aansluiten bij de lokale situatie, in afstemming met het lokale veld, sociaal domein breed waaronder de samenwerkingsverbanden Passende Onderwijs.

  • Gemeenten treffen voor bovenstaande taken een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), waarmee ze een regionale entiteit instellen of aanwijzen die in ieder geval zorgt voor inkoop van zorg voor jeugd die (boven)regionaal moet worden georganiseerd en voor bovenregionale afstemming.

    Een goed georganiseerde regio is essentieel voor de uitvoering van de regiovisie. Een stabiele regio waarin langdurige efficiënte samenwerking en afstemming vanzelfsprekend is. Een regio die aangesproken kan worden op momenten dat het niet goed gaat. Om de stabiele samenwerking te faciliteren, is een passende samenwerkingsvorm nodig. De Wgr kent hiertoe verschillende mogelijkheden die passend zijn, van licht naar zwaar: een centrumgemeente constructie, een bedrijfsvoeringsorganisatie of een openbaar lichaam9. Deze gemeenschappelijke regelingen wordt belast met bovengenoemde taken.

    Wij zijn ons bewust van de dilemma’s rondom de borging van de democratische legitimiteit en het gevoel van afstand die een gemeenschappelijke regeling kan oproepen versus de behoefte om de regionale samenwerking te versterken. Zorg voor jeugdigen zal altijd zo thuis/lokaal mogelijk worden uitgevoerd. De taken die wij voor ogen hebben zijn echter van dien aard, dat hierbij een hoge mate van efficiëntie en effectiviteit bereikt kan worden door deze gezamenlijk uit te voeren, zonder afbreuk te doen aan de lokale beleidsvrijheid en behoefte om lokaal maatwerk te kunnen bieden. BZK werkt daarbij aan een wetsvoorstel om de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te versterken.

  • In nadere regelgeving wordt vastgelegd welke gemeenten samenwerken in welke jeugdregio’s.

  • Gemeenten werken samen in vaste regionale verbanden voor specifieke taken. We leggen in nadere regelgeving vast welke gemeenten samenwerken in welke jeugdregio’s. We gaan hierbij uit van de huidige 42 regio’s, maar bezien samen met gemeenten het aantal zoals ze zijn op het moment van opstellen van de regelgeving. Daarbij is het streven om tot een overzichtelijker aantal te komen. Het kunnen er in ieder geval niet meer worden vanwege de minimale schaalgrootte die nodig is om specialistische zorg voor jeugdigen beschikbaar te houden.

Bovenregionale afstemming

Voor een aantal vormen van zorg voor jeugdigen is naast organisatie op regionaal niveau, ook bovenregionale afstemming nodig. Regio’s zijn van elkaar afhankelijk voor de beschikbaarheid en continuïteit van deze zorg. Dat vraagt om gezamenlijke keuzes en sturing. Zeker omdat de transformatie van de jeugdhulp (en van het sociaal domein) leidt tot een veranderende vraag.

We leggen vast waarover minimaal bovenregionale afstemming nodig is. Deze bovenregionale afspraken worden vastgelegd in de regiovisie en vertaald naar de (regionale) inkoop. Het gaat hierbij in ieder geval om afspraken over de organisatie van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en jeugdhulp die opgelegd is in het kader van strafrechtelijke beslissingen (forensische jeugdzorg)10. Wat betreft de jeugdhulp gaat het vaak om zeer intensieve, specialistische jeugdhulp, waarbij de problematiek (bijna) altijd meervoudig van aard is. De aanbieders van deze zorg voor jeugdigen bedienen dan ook meerdere jeugdregio’s. De afstemming richt zich op:

  • de matching van vraag en aanbod voor de beschikbaarheid en continuïteit van specialistische zorg voor jeugdigen;

  • afspraken maken over het organiseren van beschikbaarheid en indien nodig de financiering daarvan;

  • de gewenste ontwikkeling van deze vormen van zorg voor jeugdigen.

Wat er maximaal bovenregionaal wordt afgestemd, hangt onder meer af van wat er regionaal is of zal worden ingekocht. Sommige regio’s zullen bijvoorbeeld meer bovenregionaal afstemmen omdat het kleine regio’s betreft waar minder specialistische jeugdhulp beschikbaar is en/of de schaal te klein is om de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering zelfstandig te kunnen organiseren. De bestuurlijke inrichting van de bovenregionale samenwerking kan op verschillende manieren worden vormgegeven. We nemen een delegatiebepaling op in het wetsvoorstel om eventueel nadere regels te kunnen stellen aan de inhoud en schaal van de bovenregionale samenwerking. We verwachten dat de hiervoor genoemde voorstellen in combinatie met de nieuwe rol van de Jeugdautoriteit (zie 3.6) vooralsnog voldoende zijn om de bovenregionale afstemming te kunnen borgen.

Expertisecentra

De Tweede Kamer is met een afzonderlijke brief vóór het AO van 23 juni 2020 geïnformeerd over de voortgang van de expertisecentra. Gezien het doel van de expertisecentra en hun bovenregionale netwerk, ligt het voor de hand om deze centra en schaal ook te benutten voor de bovenregionale afstemming van de meest specialistische vraagstukken. Hierover zijn wij met de gemeenten in gesprek.

3.2 Norm voor opdrachtgeverschap

Gemeenten zien ook het belang van niet-vrijblijvende regionale samenwerking. De VNG heeft daarom een «Norm voor Opdrachtgeverschap» uitgewerkt, die naar verwachting eind juni wordt vastgesteld. Deze norm beschrijft waaraan de (boven)regionale samenwerking van jeugdregio’s moet voldoen en hoe wordt gezorgd voor voldoende aanbod van specialistische jeugdhulp, kinderbescherming en jeugdreclassering. Daarnaast staan er afspraken in om administratieve lasten te beperken en zorgvuldigheidseisen bij de inkoop toe te passen. De NvO sluit aan bij de voorstellen van onze brief van 20 april jl., met dien verstande dat in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel benoemd dat gemeenten de samenwerking vormgeven met een regeling op grond van de Wgr. Ook wordt in het wetsvoorstel vastgelegd welke vormen van jeugdhulp ten minste regionaal georganiseerd moeten worden. Met de NvO wordt in partnerschap gewerkt aan de gewenste verbetering in de uitvoeringspraktijk. De zich ontwikkelende, verbeterde praktijk wordt meegenomen in het wetsvoorstel en deze zo veel mogelijk de staande praktijk codificeert.

3.3 Aan de slag in de praktijk met versterken opdrachtgeverschap door regionale samenwerking

Gemeenten en Rijk willen nu al aan de slag om hun samenwerking te formaliseren, en een regionale visie en regionaal eenduidige inkoop te organiseren. We halen leervoorbeelden op bij drie regio’s die al zo werken en bij drie regio’s die het voorstel omarmen en aan de slag willen. Hierin wordt met gemeenten/VNG, aanbieders en Rijk opgetrokken. We delen deze vervolgens als casus voor andere regio’s en we benutten de informatie voor het wetsvoorstel (codificeren). We werken hierbij nauw samen met onder andere het OZJ, het Ketenbureau i-Sociaal Domein en het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein. Vanuit deze partijen worden gemeenten bij deze thema’s ondersteund.

3.4 Versterken van de toegang tot jeugdhulp

De toegang tot en de kwaliteit van de hulp voor de jeugdigen is vaak verschillend vanwege de grote diversiteit in verschijningsvormen van lokale teams. Uit het KPMG-onderzoek «Basis functies voor lokale teams in kaart» komen vijf basisfuncties en bijbehorende centrale inzichten naar voren. Om te komen tot een betere toegang tot jeugdhulp door versterking van onder meer de lokale teams, is het van belang om deze functies en inzichten daadwerkelijk lokaal te borgen.

Hier zijn veel gemeenten en hun lokale teams al goed mee aan de slag gegaan. Om hen te ondersteunen bij het in de praktijk brengen en borgen van de basisfuncties, biedt het OZJ samen met kennisinstituten regionale bijeenkomsten, dialoogsessies en lokale ondersteuning aan. De basisfuncties maken onderdeel uit van de regiovisie van de Norm voor Opdrachtgeverschap (NvO) van de VNG, waarmee gemeenten met hulp van het OZJ aan de slag gaan.

Zoals in onze brief van 20 april jl. aangegeven, overwegen we een gemeentelijk toegangsplan (als onderdeel van het reeds verplichte gemeentelijke beleidsplan) verplicht te stellen, mocht de implementatie van de basisfuncties niet tot het gewenste resultaat leiden. Om dit mogelijk te maken is het voornemen om een delegatiebepaling op te nemen in de Jeugdwet11 (kan-bepaling). In de op te stellen AMvB zal – als dat te zijner tijd nodig blijkt- worden opgenomen dat gemeenten in het toegangsplan aangeven hoe zij in de praktijk invulling geven aan de basisfuncties en centrale inzichten uit het eerdergenoemde KPMG-onderzoek.

Hoe er op lokaal niveau in de toegang wordt gewerkt, is uiteraard aan gemeenten. We beogen met het wetsvoorstel te borgen dát de toegang goed wordt ingericht (met de basisfuncties voor lokale teams als leidraad), maar niet hóe. Ook beogen we dat er lokaal verbinding is met de andere regiogemeenten met betrekking tot de toegang. En de inwoners en de tweede lijn aanbieders moeten weten wat ze van de lokale toegang mogen verwachten.

3.5 Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen versterken hun opdrachtnemer- en werkgeverschap en goed bestuur

Ten behoeve van een beter systeem van interne en externe controle op de bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen worden met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel in de Jeugdwet (nadere) eisen opgenomen ten aanzien van het intern toezicht en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Deze eisen zijn in overeenstemming met de recent door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstellen «Wet toetreding zorgaanbieders»(Wtza) en Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders (AWtza) en hebben betrekking op:

  • a) het hebben van een onafhankelijke intern toezichthouder;

  • b) het voeren van een transparante financiële bedrijfsvoering;

  • c) het aanpassen van de verplichting tot jaarverantwoording om deze waar mogelijk en passend binnen het sociaal domein te harmoniseren met de jaarverantwoordingsbepalingen voor de zorg.

Daarnaast zijn we voornemens de maatregelen die we nu voorbereiden in het kader van het Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (WIbz) ook te laten gelden voor aanbieders in de jeugdzorgsector.

3.6 Versterken inzicht en toezicht op zorg voor jeugdigen

Het jeugdstelsel is decentraal georganiseerd. Dat maakt dat het voornamelijk gericht is op veel voorkomende hulp in de omgeving van het kind en gezin. Dat betekent ook dat regie houden op de organisatie van minder voorkomende, specialistische hulp aandacht vraagt. Er is onvoldoende collectieve sturing op de beschikbaarheid van deze zorg, nu en in de toekomst. Dat vraagt ook om inzicht

in het totale zorglandschap zodat gemeenten/regio’s hun verantwoordelijkheden waar te kunnen maken12.

In 2019 is de Jeugdautoriteit opgericht om de continuïteit van cruciale jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen. De Jeugdautoriteit heeft de taak om risico’s met betrekking tot de continuïteit van cruciale zorg voor jeugdigen te signaleren, te voorkomen en op te kunnen vangen. Dat doet ze via vroegsignalering, agendering bij gemeenten/jeugdregio’s en aanbieders, het maken van afspraken en, in een uiterste geval, het adviseren over tijdelijke liquiditeitssteun (in 2020 en 2021). De taken van de Jeugdautoriteit zijn te vrijblijvend en vragen om een (wettelijke) versterking.

Het wetsvoorstel creëert een wettelijke basis voor de taken van de Jeugdautoriteit. We beogen met het wetsvoorstel:

  • a) het inzicht in de ontwikkeling van ¨het zorglandschap¨ voor jeugdigen te vergroten, met name de cruciale zorg voor jeugd. Dat maakt het makkelijker voor gemeenten en regio’s om te sturen.

  • b) te regelen dat toezicht wordt gehouden op de naleving van governance verplichtingen van aanbieders.

  • c) inzicht te krijgen in de naleving van wettelijke taken van gemeenten en jeugdregio’s om regie en samenhang in de zorg voor jeugdigen te organiseren en de transformatie te faciliteren.

Ad a) Inzicht in de ontwikkeling van de zorg voor jeugdigen vergroten

Om het inzicht te vergroten en het voor alle betrokken partijen makkelijker te maken hun verantwoordelijkheden waar te maken, gaat de autoriteit frequent onderzoek doen naar de ontwikkelingen in de zorg voor jeugdigen. Dit onderzoek kan gaan over verschillende aspecten van het zorglandschap, waarbij de autoriteit op gezette momenten bepaalde onderwerpen nader onder de loep kan nemen. Er zijn in elk geval vier onderwerpen die steevast terugkomen:

  • Een belangrijk onderdeel is het structureel monitoren van de beschikbaarheid van de bij of krachtens AMvB te bepalen vormen van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering die gemeenten in een regio gezamenlijk organiseren en waarover zij bovenregionaal afstemmen. Om een regionale visie te kunnen ontwikkelen en de zorg (boven)regionaal te organiseren, moet op een groter schaalniveau inzicht bestaan in de beschikbaarheid van deze zorg. Deze informatie helpt gemeenten en regio’s bij hun regionale visie en organisatie.

  • Daarnaast is het belangrijk om eventuele continuïteitsrisico’s vroegtijdig in beeld te hebben om schokken in het zorglandschap op te kunnen vangen. Ook dat helpt gemeenten en regio’s bij het organiseren van een stabiel aanbod van zorg voor jeugdigen. Daarom zal de autoriteit structureel onderzoek doen naar financiële problematiek bij aanbieders die de continuïteit van zorg voor jeugd in gevaar kan brengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een early warning systeem waarin de financiële situatie van instellingen, het inkoopbeleid van gemeenten en andere signalen worden meegenomen.

  • Verder is het van belang dat het inzicht vergroot in de wijze waarop de contractering plaatsvindt, wat de rol daarin is van de verschillende partijen en hoe dit bijdraagt aan (de transformatie van) het zorglandschap. De resultaten van onderzoek kunnen partijen ondersteunen in het contracteerproces. Deze informatie moet eraan bijdragen dat de onderlinge verwachtingen bij het contracteerproces meer gelijk zijn en gemeenten en aanbieders op een effectieve en gestructureerde manier samen tot afspraken komen tijdens dat proces;

  • In de monitoring wordt ook aandacht besteed aan de (kwaliteit van) informatieverstrekking aan jeugdigen en ouders over het aanbod van zorg.

Ad b) Toezicht op de naleving van governance verplichtingen door aanbieders

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de autoriteit – conform de uitgangspunten van de Awtza – toezicht houdt op de naleving van de voorgestelde vereisten rond het hebben van een transparante financiële bedrijfsvoering en jaarverslagverlegging en de IGJ op de eis van een onafhankelijk intern toezichthouder bij jeugdhulpaanbieders, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten hebben zelf geen wettelijke mogelijkheid toezicht te organiseren op governance verplichtingen van aanbieders. Toezicht en handhaving van de autoriteit geeft hen extra waarborgen. Bij de uitvoering van haar toezichthoudende taak zal de autoriteit nauw samenwerken met de IGJ, die verantwoordelijk is voor het kwaliteitstoezicht. Zo nodig kunnen de autoriteit en de IGJ ook handhavend optreden. De taken en instrumenten zijn vergelijkbaar met het handhavingsinstrumentarium in andere sectoren van de zorg.

Ad c) Inzicht in de naleving van wettelijke bepalingen door gemeenten/jeugdregio’s

Het toezicht op de uitvoering van de jeugdwet door gemeenten en jeugdregio’s is primair geborgd in het toezicht van de gemeenteraad op het college van burgemeester en Wethouders. Het onderzoek van de autoriteit kan gemeenten ondersteunen bij het invullen van dat toezicht door inzicht te verschaffen in het naleven van de wettelijke bepalingen van gemeenten/jeugdregio’s. Dit gaat bijvoorbeeld over de naleving van de verplichting tot (boven)regionale samenwerking en de verplichting tot het opstellen van een regiovisie. Als de autoriteit constateert dat gemeenten en/of jeugdregio’s de taken onvoldoende naleven en er risico’s bestaan voor de continuïteit van de zorg voor jeugdigen, zal de autoriteit betrokken gemeenten informeren zodat ze dit kunnen verbeteren. Hierbij zal de autoriteit analyseren wat het probleem is en wat de oplossing kan zijn.

Inzicht in de naleving van wettelijke taken is iets anders dan toezicht houden, maar draagt daaraan wel bij. Door het inzicht dat er ontstaat kunnen colleges en gemeenteraden hun regievoerende respectievelijk controlerende rol beter invullen. De bestaande verhoudingen tussen Rijk en gemeenten blijft in stand. Het Rijk kan als stelselverantwoordelijke toezicht houden via het interbestuurlijk toezicht13. De autoriteit zal de Minister ondersteunen bij de uitvoering van de eerste drie stappen van het interbestuurlijk toezicht, door onderzoek te doen naar de naleving van wettelijke verplichtingen, door verbetervoorstellen c.q. aanbevelingen doen en met betrokken partijen afspraken te maken. Ook zal de autoriteit de voortgang van een dergelijk probleem monitoren ten behoeve van de borging van continuïteit van zorg.

Proces

De doorontwikkeling van de Jeugdautoriteit is in volle gang. De verkenning naar een early warning system voor Jeugd is afgerond en de Jeugdautoriteit werkt nu aan de inrichting daarvan.14 Ook wordt er gewerkt aan een convenant met de VNG en de BGZJ met daarin afspraken over taken en bevoegdheden van de Jeugdautoriteit in de tussentijd. Daarnaast wordt gewerkt aan het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit dat deze zomer van kracht zal zijn. In dit Instellingsbesluit borgen we de neutrale positionering ten opzichte van gemeenten, aanbieders en Rijk. Zo voeren we de motie Voordewind c.s. uit15.

In het concept-wetsvoorstel nemen we het perspectief op dat de jeugdautoriteit wordt gepositioneerd bij de NZa. Dit gelet op haar kennis en ervaring met algemeen onderzoek naar het zorglandschap en omdat het toezicht op de transparante financiële bedrijfsvoering en jaarverslaglegging van zorgaanbieders met de AWtza wordt belegd bij de NZa. Het werkveld van de NZa kan daartoe worden uitgebreid tot het terrein van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De komende tijd wordt dit met de NZa nader verkend, zowel in relatie tot de huidige taken van de NZa als de toekomstige taken van de NZa op grond van de Awtza.

Geschilbeslechting

Naast bovengenoemde versterking van de Jeugdautoriteit is het zaak de geschilbeslechting over inkoop(tarieven) goed te organiseren. Dat is veelal sneller, gemakkelijker en goedkoper dan de rechter inschakelen. Voor de positionering hiervan zijn verschillende opties beschikbaar, bijvoorbeeld via de «Geschillencommissie Inkoop Sociaal Domein» of de «Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering». Deze opties worden nader verkend.

3.7 Wetsvoorstel deze zomer in consultatie

Op dit moment vinden er veelvuldig gesprekken plaats met gemeenten, aanbieders, professionals en cliëntvertegenwoordigers over de uitwerking van de voorstellen om de werking van het jeugdstelsel te verbeteren. Naar aanleiding van de gesprekken worden de wetteksten van het wetsvoorstel aangescherpt en verduidelijkt. Daarnaast worden uitvoeringsvraagstukken opgehaald en verkend. Het streven is om het wetsvoorstel nog deze zomer in consultatie te brengen.

Invoering van dit wetsvoorstel wordt mede voorbereid en ondersteund door het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en andere ondersteuningsstructuren in het sociaal domein. De Ministeries van VWS en JenV zijn actief betrokken door leerervaring op te halen in gesprekken met het veld, door te kijken bij regio’s die nu al grotendeels werken als bedoeld in dit wetsvoorstel en regionale samenwerking met pilots te ondersteunen. Met als doel dat de nadere regels werkbaar en uitvoerbaar zijn en ondersteunend aan de uitvoeringspraktijk van gemeenten en aanbieders.

4. Vereenvoudiging en effectievere bescherming jeugd en gezin

Eind 2020 willen we tot een toekomstscenario vereenvoudiging jeugdbescherming komen inclusief (organisatorische) consequenties en tijdpad voor realisatie. Door betrokken ketenpartners is het belang hiervan onderschreven. In dit traject zullen de VNG en de Ministeries van VWS en JenV als gezamenlijk opdrachtgever opereren. De kwartiermaker is inmiddels gestart. De ketenpartners zijn hierbij intensief betrokken. Inzichten uit de lopende pilots vereenvoudiging jeugdbescherming worden meegenomen. Die worden in beeld gebracht in een evaluatieonderzoek uitgevoerd door het Athena instituut, dat eind augustus wordt verwacht. Ook sluiten we aan bij de programma’s Geweld hoort nergens thuis en Scheiden zonder Schade. We zullen de resultaten daarvan, zoals de implementatie van de visie gefaseerde ketenzorg, in dit traject betrekken. In aanvulling hierop is het Ministerie van VWS gestart met het project «Verbinding volwassen ggz en jeugddomein». Hierin wordt onderzocht welke knelpunten zich voordoen in het bieden van integrale zorg aan kwetsbare gezinnen waarbij de psychische problematiek van ouders een belangrijke rol speelt in de ontwikkelingsbedreiging en onveiligheid van jeugdigen. Ook worden oplossingsrichtingen verkend, onder andere in de inhoudelijke samenwerking en in het zorgstelsel.

Regionale verbeteraanpak jeugdbescherming/jeugdreclassering voor de korte termijn

De accounthoudende regio’s hebben samen met de gecertificeerde instellingen (GI’s) in mei de plannen van aanpak afgerond voor de verbetering van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Deze plannen zijn gebaseerd op de door de inspecties geconstateerde knelpunten in de uitvoering van de jeugdbescherming/jeugdreclassering en gedane aanbevelingen. De plannen bevatten diverse maatregelen om tot een toereikende uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te komen. De gemeenten en de GI’s gaan nu aan de slag met de noodzakelijke verbeterstappen. We spreken onze waardering uit voor het tot stand brengen van deze plannen van aanpak en de wijze waarop dat heeft plaatsgevonden; door samenwerking tussen de GI’s en accounthoudende regio’s en de coördinerende rol van de VNG daarbij is tot dit resultaat gekomen. Het Rijk ondersteunt de uitvoering van deze verbeterplannen met een projectsubsidie van in totaal € 1 mln. We zullen met de VNG en de GI’s de voortgang blijven monitoren. In de regio Zeeland is het plan van aanpak nog niet afgerond. Daarover worden met de Zeeuwse gemeenten nog nadere afspraken gemaakt. De inspecties voeren in 2020 een zogenaamd «vervolgtoezicht» uit. De eerste stap van dit vervolg is dat de inspecties een beeld vormen of de door de GI en accounthoudende regio opgestelde verbeterplannen er op de korte termijn aan bijdragen dat kwetsbare kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel tijdig passende hulp krijgen. Deze stap wordt uitgevoerd in mei en juni van 2020. Na afronding van deze eerste stap, maken de inspecties een bericht openbaar waarin de voortgang en proces wordt geschetst van het vervolg toezicht.

Agressie en geweld

Geweld tegen (jeugd)hulpverleners is absoluut niet acceptabel. Samen met betrokken partners hebben we de handen ineengeslagen om tot een krachtige aanpak te komen. Conform de eenduidige landelijke afspraken (ELA) geven politie en OM hoge prioriteit aan aangiftes van medewerkers die het slachtoffer worden van agressie. Begin dit jaar is de uitvoering van het ELA positief geëvalueerd en op enkel punten aangescherpt. Uit gesprekken met betrokken organisaties en professionals komt echter naar voren dat in veel gevallen geen aangifte wordt gedaan. Daarom gaan werkgevers en Sociale Partners inventariseren wat nodig is om drempels voor het doen van aangifte weg te nemen. De Arbeidsmarkttafel Jeugd die eind vorig jaar van start is gegaan gaat hiermee aan de slag. Ook zullen zij zich richten op preventie van agressie en geweld richting jeugdprofessionals.

Steeds vaker hebben medewerkers te maken met bedreiging of agressie via sociale media. Naast het doen van aangifte, is het van belang dat dergelijke berichten zo snel mogelijk worden verwijderd. Eind vorig jaar is met Facebook afgesproken dat er een apart kanaal wordt gemaakt dat als platform fungeert voor de hele jeugdbeschermingsbranche om effectiever berichten van Facebook verwijderd te krijgen. Door de corona heeft Facebook helaas geen capaciteit gehad om dit kanaal in te richten. Wel is er een tussenoplossing gecreëerd waardoor de afgelopen maanden berichten alsnog konden worden verwijderd. Bij directe dreiging via sociale media kan overigens altijd direct met politie worden geschakeld.

Actieplan verbetering feitenonderzoek jeugdbeschermingsketen

Het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen is precies twee jaar geleden aan de Tweede Kamer aangeboden. Doel van dit actieplan is om het feitenonderzoek, de besluitvorming en de communicatie daarover, ook met kinderen en ouders, in de jeugdbescherming te verbeteren. In samenwerking met diverse partijen is een veelheid aan activiteiten geïnitieerd waarvoor we graag verwijzen naar de voortgangsrapportage. Op 29 april 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verkenning die het NJI heeft uitgevoerd naar de heersende opvattingen over de aanscherping van de rechtsgronden voor kinderbeschermingsmaatregelen16. Daarnaast heeft een Tussenevaluatie van het Actieplan plaatsgevonden17. Uit deze evaluatie blijkt dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland staan in 2020 en 2021. Geconstateerd is ook dat door organisaties eigenstandig al wordt gewerkt aan een verbetering van het feitenonderzoek. Door het Actieplan kunnen deze initiatieven beter worden geagendeerd, gebundeld en gedeeld. De tussenevaluatie geeft aanleiding tot aanscherping van het Actieplan. Zo gaan we onder meer aan de slag met het doorontwikkelen van een richtlijn voor feitenonderzoek. Bij de eindevaluatie (na 2021) zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd.

De Raad voor de Kinderbescherming

Zoals in de brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 april jl. is aangegeven heeft het terugdringen van de wachtlijsten prioriteit bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Er is inmiddels een programmadirectie gestart die zorgt voor kaders, sturing en ondersteuning van teams. De manier waarop de RvdK zicht houdt op de veiligheid van kinderen die op de wachtlijst staan blijft wel een aandachtspunt. De inspecties hebben aangegeven hier in 2020 intensief op te blijven toezien. De RvdK neemt dit zeer serieus en werkt in samenwerking met het Ministerie van JenV aan verbeteringen waarover uw Kamer in voornoemde brief is geïnformeerd. De inspecties hebben het geïntensiveerde toezicht op verbetering van de interne sturing van de RvdK wel afgesloten.

Het is daarnaast positief dat uit het verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat de acute jeugdbescherming is gegarandeerd. Kinderen die in een acuut onveilige situatie verkeren worden vrijwel direct in veiligheid gebracht. De RvdK, kinderrechters en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming zijn gezamenlijk in staat om deze kinderen direct te helpen.

Mede als gevolg van corona is het niet haalbaar gebleken de beleidsdoorlichtingen van de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 34.1) en jeugdbescherming (artikel 34.5) voor het zomerreces aan de Tweede Kamer te doen toekomen. De beleidsdoorlichtingen zullen in het najaar gezamenlijk worden toegezonden.

Klacht en tucht

In de brief Perspectief voor de Jeugd van 20 april jl. hebben wij uw Kamer, naar aanleiding van de moties Tielen/Peters en Peters/Wörfsdörfer, reeds geïnformeerd over de voortgang op het gebied van het klacht- en tuchtrecht. De in die brief genoemde trajecten lopen zoals aangekondigd, zij het dat het onderzoek over veelklagers van Jeugdzorg Nederland enige vertraging (van drie maanden) heeft opgelopen en naar verwachting in september van dit jaar gereed is. Het AKJ dat samen met de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis en de Gecertificeerde Instellingen een traject heeft lopen voor de verbetering van de klachtenprocedures levert naar verwachting eind 2020/begin 2021 tussenresultaten op.

5. Financiën

Afspraken Rijk en gemeenten over financiële compensatie inzake meerkosten coronamaatregelen

Het is van belang dat kinderen, jongeren en ouders tijdig passende hulp ontvangen en snel en goed geholpen worden met hun problemen. Om ook tijdens en na afloop van de maatregelen tegen het coronavirus hulp en ondersteuning zo goed mogelijk door te laten lopen heeft het Rijk het volgende afgesproken met de VNG:

  • De financiering van jeugdhulpaanbieders wordt zoveel als mogelijk doorgezet tot op het niveau van voor de coronacrisis. Deze regeling geldt voor de periode van 1 maart tot 1 juli 2020.

  • Het Rijk compenseert gemeenten voor directe meerkosten als gevolg van de coronacrisis. Een nadere uitwerking van de afspraken over de compensatie van meerkosten is op 3 juni gepubliceerd.18 In deze uitwerking wordt nader geduid wat onder meerkosten wordt verstaan en wordt, om dubbele compensatie te voorkomen, de samenhang van de verschillende regelingen benadrukt. Deze uitwerking geldt voor de periode van 1 maart tot in ieder geval 1 juli. Meerkosten zullen zich ook na deze datum voordoen. Of en in hoeverre afspraken zich wijzigen, is onderwerp voor nader overleg en besluitvorming.

  • Rijk en gemeenten zijn in gesprek over de compensatiemogelijkheden van de extra uitgaven over het geheel van 2020 voor zover die gerelateerd kunnen worden aan een evident uitstel van noodzakelijke zorg.

  • De meerkosten door de coronamaatregelen en kosten gerelateerd aan uitstel van noodzakelijke zorg laten zich op gemeentelijk niveau reeds duidelijk voelen. Het Rijk heeft daarom besloten om – vooruitlopend op het volledig in beeld brengen van de financiële gevolgen – een voorschot van € 144 miljoen voor jeugd en maatschappelijke ondersteuning uit te keren aan gemeenten voor meerkosten en inhaalzorg. Het Rijk en de VNG werken op basis van een toenemend inzicht toe naar een verdere afhandeling van de financiële gevolgen van de coronamaatregelen.

Onderzoek structureel benodigd budget

Gemeenten kampen met financiële druk. Om deze te verlichten heeft het kabinet vorig jaar extra middelen uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet: € 420 miljoen in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021. Het kabinet heeft met gemeenten een onderzoek afgesproken naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg (vanaf 2022) bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Dat onderzoek vindt dit jaar plaats. Inmiddels zijn de offertes beoordeeld en heeft onderzoeksbureau AEF de opdracht dit onderzoek uit te voeren. De onderzoeksopzet heeft de Tweede Kamer woensdag 10 juni 2020 ontvangen als bijlage bij de antwoorden19 op Kamervragen van de heer Peters. Vorig jaar hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de hoofdvragen van dit onderzoek:

  • Hoeveel budget hebben gemeenten structureel nodig voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de huidige Jeugdwet, binnen de context van de transformatiedoelen van de Jeugdwet?

  • Welke (budgettaire) maatregelen kunnen worden genomen om te bereiken dat gemeenten de Jeugdwet doelmatig en doeltreffend uitvoeren?

  • Gegeven de uitkomst van vraag 1), zijn er structureel extra middelen nodig ten opzichte van het huidige budget, en zo ja in welke mate, gegeven een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet?

  • Welke aanpassingen in de Jeugdwet/jeugdstelsel kunnen bijdragen aan een beperking van de uitgaven vanuit de Jeugdwet?

AMvB reëel tarief

In onze brief van 20 april l. bent u geïnformeerd dat we in de Jeugdwet een artikel willen opnemen op grond waarvan we bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen stellen ten aanzien van reële tarieven die gemeenten met aanbieders afspreken. De grondslag voor deze AMvB is onderdeel van het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015». Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie geweest en het streven is om dit wetsvoorstel dit najaar aan de Tweede Kamer toe te zenden. De daarop gebaseerde AMvB zal op dat moment in voorhang worden gebracht.

6. Uitvoering van moties en toezeggingen aan de Tweede Kamer

Motie Peters c.s inzake afbakening jeugdhulpplicht20

Op verzoek van de VNG heeft een expertiseteam zich gebogen over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht. Het expertiseteam is van mening dat de Jeugdwet gemeenten voldoende mogelijkheden biedt om de jeugdzorg goed te sturen of in te richten en dat wettelijke begrenzing van de jeugdhulpplicht niet zinvol is. De sleutel ligt veeleer bij transformatie. Het expertiseteam adviseert gemeenten de komende jaren hiertoe met een ontwikkelagenda aan de slag te gaan. Naar aanleiding van het advies gaat de VNG concrete handreikingen bieden aan gemeenten over invulling van de jeugdhulpplicht om zo meer grip te krijgen op de ontwikkeling van de jeugdhulp.21 In onze brief van 20 april jl. is u gemeld dat verschillende gemeenten aangeven successen te boeken in de transformatie van het jeugdstelsel. Ervaringen van deze gemeenten worden betrokken bij het onderzoek naar de structureel benodigde financiële middelen. In aanvulling hierop wordt nader onderzoek uitgezet ter duiding van het kennelijke succes van deze gemeenten. Verder starten wij, aanvullend op het ondersteuningsaanbod van de VNG, het komend najaar een tweede ronde van het bestuurlijk leernetwerk voor wethouders jeugd. Ditmaal gericht op versterken van de toegang en de inzet van preventie.

  • Motie Van der Staaij c.s. over het benutten van initiatieven om eigen kracht van jeugdigen en ouders te versterken22

    Bij brief van 10 juni 2020 is aangegeven hoe we uitvoering geven aan deze motie. Via de voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd informeren wij u over de verdere ontwikkelingen.

  • Motie Wörsdörfer inzake beperken regionale verantwoordingseisen23

    Ter invulling van deze motie is een verkenning naar taakgericht werken in de Jeugdwet en Wmo24 uitgevoerd. De verkenning beschrijft de huidige stand van zaken rond taakgericht werken en geeft gemeenten en regio’s handvatten om dit (beter) in te richten.

  • Motie Wörsdorfer inzake verkleining wettelijke verjaringstermijn tussen jeugdhulp en facturatie25

    Voor gemeentelijk budgetbeheer is het van belang dat rekeningen van aanbieders snel afgehandeld worden. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders kunnen afspraken maken om deze termijn gezamenlijk vast te stellen op bijvoorbeeld drie maanden na einde hulp. Daarnaast kunnen gemeenten via hun inkoop hierop sturen. Het Burgerlijk Wetboek hanteert een verjaringstermijn van facturatie van vijf jaar. Het ligt niet in de rede deze termijn in het burgerlijk wetboek aan te passen, aangezien deze een bredere reikwijdte heeft dan facturaties in de jeugdzorg.

  • Motie Bergkamp inzake aansluiting praktijkondersteuners op SectorplanPlus26

    SectorplanPlus is een meerjarige subsidie van VWS voor werkgevers in Zorg en Welzijn om een extra impuls te geven aan opleidingsprojecten die zijn gericht op nieuwe instroom, met ontslag bedreigde werknemers, opscholing binnen de organisatie via kwalificerende scholing of opleidingen tot praktijkbegeleiders. Van 2 tot en met 20 december 2019 hebben de regionale werkgeversorganisaties de mogelijkheid geboden tot het indienen van opleidingsprojecten in het kader van SectorplanPlus (tijdvak 4). In totaal heeft VWS € 130 miljoen euro voor dit tijdvak beschikbaar. Aanvraag stond open voor werkgevers actief in de sector Zorg- en Welzijn, waaronder werkgevers werkzaam in de jeugdzorg inclusief POH-GGZ voor jeugdigen. Om invulling te geven aan deze motie zijn brancheverenigingen – waaronder de LHV, GGZ Nederland en JZNL – gevraagd om werkgevers in de jeugdzorg extra te wijzen op de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor tijdvak vier. Aanvullend hierop is Regioplus gevraagd om in de communicatie nadrukkelijk aandacht te schenken aan de mogelijkheden voor de jeugdsector. Het is van groot belang dat voldoende inhoudelijke jeugd-ggz expertise in de toegang beschikbaar is, zodat kinderen tijdig passende hulp krijgen. Daarom is het Ministerie van VWS met gemeenten, de Landelijke Huisartsen Vereniging en Zorgverzekeraars Nederland in gesprek hoe we de POH-GGZ voor jeugdigen verder kunnen versterken.

  • Motie Raemakers en Hijink inzake informatieveiligheid jeugdzorginstellingen27

    In navolging van de motie zijn bij twee jeugdhulp- (JH) en vier jeugdbeschermings- en jeugdreclasserings- (JB/JR) organisaties zogenoemde penetratietesten uitgevoerd. Hierbij zijn zwakheden gedetecteerd met risico’s voor de beschikbaarheid en vertrouwelijkheid van data en informatie in de jeugdzorg. Leerpunten wijzen op suboptimale inrichting van informatiebeveiligingsprocessen en onvoldoende kennis van specifieke ICT beveiligingsrisico’s. Parallel hieraan heeft de IGJ een brede scan van het veld en thematisch onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn gebundeld in de factsheet «Extra aandacht nodig voor ICT in de jeugdzorg». Aandachtspunten zijn: het ontbreken van informatiestandaarden; onvoldoende aanwezigheid van kennis en zicht op de risico’s van ICT en informatieveiligheid; en onvoldoende beeld van de doeltreffendheid van beleid omtrent sociale media. De IGJ roept de sector en de brancheorganisaties op om de basis op orde te krijgen en de NEN7510 en/of ISO27001 normen voor informatiebeveiliging in de zorg onder de aandacht te brengen. Om de sector verder te ondersteunen bij het oplossen van de geconstateerde problemen en de weerbaarheid op dit gebied te vergroten wordt een handreiking ontwikkeld die naar verwachting begin november 2020 gereed zal zijn voor verspreiding naar jeugdzorgaanbieders. De focus hierin ligt op het aanbieden van kennis en hulpmiddelen voor de geleerde lessen van de al onderzochte instellingen en de implementatie van de eerdergenoemde normen. Daarnaast wordt eventuele aansluiting van de sector bij Z-Cert verkend. Om te bezien of deze acties effect hebben, worden in 2021 de pentesten herhaald bij een selectie van nog niet geteste instellingen.

  • Motie Westerveld/Renkema inzake jongeren die de jeugdzorg verlaten en bij 18 jaar niet op straat belanden28

    Het Programma Zorg voor de Jeugd bevat een aparte actielijn voor de overgang naar volwassenheid. Sinds 2018 zijn tal van acties in gang gezet en wordt via het Landelijk Netwerk 16-27 fors ingezet op een zachte overgang voor deze jongeren. In de voortgangsrapportage bij deze brief is te lezen wat er het afgelopen half jaar is gedaan, waaronder de aandacht voor het toekomstgericht werken. In dit traject wordt met een jongere gekeken wat er nodig is als hij of zij 18 wordt en op eigen benen komt te staan, waarbij er niet alleen aandacht is voor zorg, maar ook voor school, werk, een coach, een woning en eventueel schulden. Het kan ook zijn dat het voor de jongere beter is nog even in de jeugdhulp te blijven. Dit kan middels verlengde jeugdhulp, waarbij is afgesproken dat er structureel € 11 miljoen beschikbaar wordt gesteld om jongeren langer in een gezinshuis te laten wonen, net zoals dat voor jongeren in pleeggezinnen is afgesproken. Tot slot is een uitgebreide website beschikbaar voor alle kennis rondom dit thema: www.16-27.nl.

  • Motie Westerveld over het verbeteren van rechten van jongeren in jeugdzorginstellingen29

    We hebben een wetsvoorstel Rechtspositie gesloten jeugdinstellingen in voorbereiding. Hierin worden de huidige verschillen in rechtsposities tussen jongeren in de gesloten jeugdhulp en justitiële jeugdinrichtingen zoveel mogelijk geharmoniseerd, wat moet leiden tot een verbetering van de rechtspositie van jongeren. In november 2019 heeft een preconsultatie plaatsgevonden met directeuren en psychiaters van gesloten jeugdinstellingen, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de Kinderombudsman, Defence for Children, Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW). Daarnaast is er contact met Expex om tijdens de internetconsultatieperiode van het wetsvoorstel ook met ervaringsdeskundige jongeren een aparte consultatie te organiseren. Naar verwachting gaat het wetsvoorstel rond de zomer in internetconsultatie.

    Vooruitlopend hierop werkt de jeugdsector al op diverse manier aan het verbeteren van het leefklimaat en de rechten van jongeren in jeugdzorginstellingen. In opdracht van Jeugdzorg Nederland werd in juni 2019 het eerste deel van het project «Ik laat je niet alleen» voltooid30, dat als doel heeft gedwongen afzonderingen terug te dringen. Inmiddels is de rapportage van het tweede deel van het project afgerond31. Dit tweede deel laat de uitkomsten zien van het maandelijkse meten van gedwongen afzondering binnen alle instellingen. Dit heeft geleid tot meer gedeeld inzicht in de praktijk van gedwongen afzonderen en tot initiatieven om samen men jongeren en ervaringsdeskundigen gedwongen afzonderen te verminderen en aan alternatieven te werken. Het derde deel van «Ik laat je niet alleen» geeft hier een vervolg aan in de vorm van een verdieping en implementatie voor de lange termijn. Ook vindt dan onderzoek plaats naar werkzame elementen in alternatieven voor gedwongen afzonderingen. Daarnaast richt de pilot «High Intensive Care en High Safety», die jeugdzorgaanbieders Fier, Spirit en Sterk Huis uitvoeren met subsidie van het Ministerie van VWS zich op het ontwikkelen van alternatieven voor gesloten plaatsingen. De pilot onderzoekt onder andere de inzet van de-escalatie medewerkers en 1-op-1 begeleiding als alternatief voor een gesloten plaatsing en gedwongen afzondering.

    Wij beschouwen hiermee de motie Westerveld als afgedaan.

  • Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen bij OBC’s en jeugd-GGZ (bijgevoegd)

    De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen onderzocht bij acht Orthopedagogische Behandelcentra (OBC’s) en vier jeugd-GGZ instellingen, waarbij is gekeken naar positieve ontwikkelingen en naar factoren die de ontwikkeling belemmeren. De meeste OBC’s en instellingen voor jeugd-GGZ noemen een open behandelcultuur gericht op individuele problematiek en behoeften van jeugdigen de belangrijkste positieve factor in het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Wanneer binnen een goede relatie tussen jeugdigen en professionals maatwerk wordt toegepast in de behandeling, lukt het vaak deze behandeling zonder de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen uit te voeren. Ook dragen kleine groepen, de mogelijkheid tot inzet van extra personeel en een goed dagprogramma voor de jeugdigen bij aan het verminderen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Belemmerende factoren zijn instabiele teams met wisselende professionals, waardoor er geen relatie met de jeugdigen ontstaat, en de complexe problematiek binnen OBC’s en jeugd-GGZ instellingen. De IGJ constateert dat professionals moeten zoeken naar het evenwicht tussen het bieden van veiligheid aan jeugdigen en het geven van ruimte om zich te ontwikkelen. Op basis van bovenstaande ziet de IGJ een voortgaande gezamenlijke opdracht voor het Rijk, gemeenten, brancheorganisaties en de instellingen om te werken aan de voorwaarden voor een ontwikkelingsgericht klimaat.

    Dit IGJ-onderzoek is het vervolg op het eerdere onderzoek naar vrijheidsbeperking in de gesloten jeugdhulp dat de Kamer vorig jaar heeft ontvangen.32 De uitkomsten van deze onderzoeken vormen de basis van het toetsingskader inzet vrijheidsbeperkende maatregelen in de jeugdhulp. Verwachting is dat de IGJ dit toetsingskader in het najaar van 2020 afrondt.

    De uitgangspunten voor de IGJ en de sector dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk worden ingezet (nee tenzij) en dat subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid leidend zijn delen wij. Ze zullen ook aan de basis liggen van het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen dat deze zomer in consultatie gaat. Daarnaast zijn we bezig met de inrichting van expertisecentra voor jongeren met meervoudige en complexe problematiek. De centra moeten zorgen voor tijdige passende hulp op de juiste plek waarmee voorkomen kan worden dat jongeren te maken krijgen met vrijheidsbeperkende maatregelen.

  • Harmonisatie Jeugdwet en Wkkgz

    In de voortgangsbrief van 5 november 201833 is de Tweede Kamer toegezegd dat er in het voorjaar van 2019 een concept wetsvoorstel over het aansluiten van de Jeugdwet met de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zou worden besproken met veldpartijen. Deze planning is aangepast vanwege de lopende evaluatie van de Wkkgz. De uitkomsten van de evaluatie van de Wkkgz willen wij graag meenemen opdat wij er bij de aansluiting van de Jeugdwet op de Wkkgz lering uit kunnen trekken. Inmiddels is er een onderzoek naar de implementatie van een geschillencommissie en schadevergoedingscomponent voor de Jeugdwet in conceptfase en zijn diverse veldpartijen gesproken. Dit onderzoek en de evaluatie van de Wkkgz zullen worden gebruikt bij het opstellen van een wetsvoorstel.

  • In gesprek met voogdijkinderen

    Tijdens het WGO Jeugd van 17 november 2019 in de Tweede Kamer heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd in gesprek te gaan met voogdijkinderen. Aanleiding hiervoor waren de aanbevelingen van de Kinderombudsman en de Commissie de Winter in het kader van de betrokkenheid bij beslissingen die hen aangaan. De gesprekken hebben plaatsgevonden en hebben waardevolle input opgeleverd. Jongeren hebben aangegeven dat het goed zou zijn als zij een conflict over een beslissing aan een onafhankelijke partij zouden kunnen voorleggen. In de eindevaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving (die begin 2021 zal starten) wordt meegenomen in hoeverre het mogelijk en wenselijk is om de geschillenregeling ook open te stellen voor kinderen die onder voogdij staan.

  • Nadere onderzoeken effectenmonitor JeugdzorgPlus

    Sinds 2010 wordt de effectiviteit van JeugdzorgPlus onderzocht via een effectmonitor. De monitor dient voornamelijk om verschillen tussen instellingen te verklaren. De begeleiding en openbaarmaking van de resultaten wordt verzorgd door ZonMw34. Uit een aantal recente onderzoeken35 blijkt dat:

    • o Jongeren met delictgedrag worden regelmatig na preventieve hechtenis in JeugdzorgPlus geplaatst waarbij behandeling in JeugdzorgPlus onderdeel is van het schorsingsplan. Afwegingen worden per casus individueel gemaakt en hangen veelal af van: risico’s, hulpverleningsgeschiedenis, behandelmogelijkheden en motivatie van de jongeren.

    • o Veel jongeren in JeugdzorgPlus hebben te maken met moeilijk te beïnvloeden problematiek. Vaak gaat er een ingrijpende gebeurtenis vooraf aan hun plaatsing. Het is moeilijk om tijdens JeugdzorgPlus resultaten te bereiken en bijna alle jongeren hadden ook al hulpverlening voor hun 12de.

    • o Regionale verschillen in gebruik van JeugdzorgPlus worden door diverse factoren bepaald, waaronder de samenwerking in de (regionale) keten, de visie van gemeenten en instellingen en de beschikbaarheid van hulpverleningsaanbod.

    • o Jongeren die een tijdje uit JeugdzorgPlus zijn vinden zelf vaak dat het goed met hen gaat, maar toch hebben veel jongvolwassenen nog problemen. De jongeren geven aan dat individuele begeleiders en mentoren vaak voor positieve ontwikkelingen hebben gezorgd. Negatief zijn zij over het systeem van straffen en belonen, ze hebben vaak individuele therapie en behandeling gemist en ze vinden dat JeugdzorgPlus hen te weinig heeft voorbereid op het «gewone» leven: hulp bij school, werk, financiën en sociale netwerk.

    De monitor loopt tot eind 2020 en momenteel wordt bezien of dit instrument voorgezet wordt of niet. Wij zullen de Tweede Kamer hierover informeren via de reguliere voortgangsbrieven Jeugd.

  • Uitval pleegouders

    Tijdens het WGO Jeugd van 17 november 2019 is toegezegd om de Tweede Kamer nader te informeren over de uitval van pleegouders. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) hebben onderzoek gedaan naar de redenen waarom pleegouders stoppen36. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de pleegouders die stoppen dit doen uit omstandigheden zoals leeftijd of volwassenheid pleegkind, verhuizingen, ziekte of een verhuizing van het pleegkind. De andere helft van de pleegouders die stoppen doen dit wegens ongewenste omstandigheden zoals een grote druk op het gezin, moeite met de omgang met de ouders van het pleegkind of problemen met het zorgsysteem. Het onderzoek toont het belang aan van goede zorg en nazorg en geeft pleegzorgaanbieders verschillende aanbevelingen zoals het aanbieden van afrondingsgesprekken bij beëindiging van het pleegcontract. De lessen uit het onderzoek worden betrokken bij de uitvoering van het actieplan pleegzorg en in het lopende actieonderzoek breakdown waarin pleegzorgaanbieders nagaan wat in de praktijk werkt bij het verminderen van vroegtijdige beëindiging en de uitval van pleegouders.

  • Subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional

    Stichting Kwaliteitsregister Jeugd heeft op 1 januari 2018 de nieuwe kamer jeugd- en gezinsprofessionals geopend voor professionals die werkzaam zijn in een hbo- functie in het jeugddomein. Professionals die niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold, maar wel werkzaamheden verrichtten in een hbo- functie konden in het eerste kwartaal van 2018 een aanvraag tot registratie indienen voor de kamer jeugd- en gezinsprofessionals. Deze jeugd- en gezinsprofessionals moeten op het moment van hun eerste herregistratie (het eerste kwartaal van 2023) wel kunnen aantonen dat zij over een passend diploma op hbo-niveau beschikken of dit niveau aantonen met een vakbekwaamheidsbewijs «vakbekwame hbo jeugd- en gezinsprofessional» om geregistreerd te kunnen blijven in het kwaliteitsregister jeugd.

    Deze zomer treedt de subsidieregeling EVC Jeugd- en gezinsprofessional in werking. Via een procedure kunnen geregistreerde jeugd- en gezinsprofessionals hun eerder verworden competenties (EVC) laten erkennen. De subsidieregeling biedt een tegemoetkoming van € 450 per EVC- procedure. Hiermee wordt gestimuleerd dat geregistreerde jeugd- en gezinsprofessionals die het eerste kwartaal van 2018 een aanvraag hebben gedaan bij het kwaliteitsregister jeugd en niet op minimaal hbo-niveau zijn geschoold via het succesvol doorlopen van een EVC- procedure een vakbekwaamheidsbewijs behalen waarmee ze zich voor 1 april 2023 kunnen herregistreren in de kamer jeugd- en gezinsprofessionals. Dit draagt bij aan het behoud van professionals voor het jeugddomein.

  • Onderzoek naar verwijzingen Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) (bijgevoegd)

    Tijdens het WGO Jeugd van 17 november 2019 is toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de onderzoeksresultaten naar de ontwikkelingen rond het aantal EED-verwijzingen. Kamerlid Peters heeft op basis hiervan een motie aangehouden om dyslexiezorg over te hevelen naar samenwerkingsverbanden passend onderwijs37. In de gemeenten die meegewerkt hebben aan het onderzoek ontvangen gemiddeld 2,8% van de kinderen een EED-behandeling. Het onderzoek laat zien dat er grote verschillen zijn tussen regio’s. Daar waar onderwijs en gemeenten samenwerken of een poortwachter aanstellen worden er significant minder kinderen verwezen voor EED-diagnostiek. Uit het onderzoek blijkt dat samenwerking tussen onderwijs/gemeente en een poortwachter belangrijk zijn om het aantal verwijzingen te verminderen. De rol van een poortwachter moet zich daarbij niet beperken tot het kritisch verwerken van dossiers, maar moet ook bijdragen aan het doorvoeren van verbeteringen. Ten tijde van het onderzoek is een handreiking ontwikkeld over de inzet van een poortwachter. Deze is verspreid onder samenwerkingsverbanden en jeugdzorgregio’s. Op basis van dit onderzoek willen wij inzetten op verbetering van de samenwerking tussen gemeente en onderwijs, de inzet van poortwachters en monitoring. Daarom gaan wij gemeenten en samenwerkingsverbanden verder stimuleren om gezamenlijke afspraken te maken. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) en de Minister van VWS zullen op basis van het onderzoek hiertoe oproepen. Daarnaast willen we de ontwikkelingen in ondersteuning en het aantal doorverwijzingen voor specialistische dyslexiezorg in beeld houden. We gaan samen met betrokkenen zoals de VNG, Netwerk Leidinggevende Passend Onderwijs, PO-Raad en Dyslexie Centraal aan de slag om hier invulling aan te geven.

  • Rapport datacollectie jeugdhulp bij seksueel misbruik (bijgevoegd)

    De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft aanbevolen om kindermishandeling en seksueel geweld als aanleiding voor jeugdhulp op te nemen in de Beleidsinformatie Jeugd. Aangezien het hier om gevoelige persoonsgegevens over de jongere en ouders gaat en er al een monitor Veilig Thuis is ingericht, heeft ZonMW een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om seksueel misbruik uit te vragen. Dit onderzoek zal worden gepubliceerd in de rubriek «gerelateerd onderzoek» van de Jeugdmonitor38. De uitkomsten zijn grofweg dat:

    • o Er vaak meerdere aanleidingen zijn voor jeugdhulp en dat de primaire aanleiding moeilijk is te onderscheiden.

    • o Er zijn nog geen specifieke interventies die een effect hebben op slachtoffers van seksueel geweld. Deze jongeren krijgen een behandeling in het bredere kader van ernstige problemen.

    • o De aanleidingen tot jeugdhulp worden veelal pas tijdens de behandeling duidelijk en zijn aan verandering onderhevig door externe factoren.

    • o Uit een steekproef onder instellingen blijkt dat seksueel misbruik als aanleiding voor jeugdhulp beperkt lijkt voor te komen. Door de beperkte aantallen is het lastig voor gemeenten om via beleid hierop te sturen.

    • o De onderzoekers dragen verschillende alternatieve mogelijkheden aan om inzicht te krijgen in het voorkomen van seksueel misbruik, onder meer door het combineren van data en het gericht zoeken, het verbeteren van de monitor Veilig Thuis en door het beter registreren van seksueel misbruik in dossiers.

    Het onderzoeksrapport wordt voorgelegd in de onderzoekscommissie van het programma Geweld hoort nergens thuis, om te bespreken of en hoe specifiek vervolgonderzoek naar de effectiviteit van hulp kan worden vormgegeven.

  • Nadere onderzoeken Beleidsinformatie Jeugd (bijgevoegd)

    Naar aanleiding van de haljaarcijfers 2019 zijn drie nadere onderzoeken verricht, naar 1) de afbakening van de jeugdhulpplicht, 2) langere trajectduur en 3) de invloed van toenemend hoofd- en onderaannemerschap op de registratie van beleidsinformatie. Deze onderzoeken39 treft u als bijlagen bij deze brief. De belangrijkste resultaten zijn

    • o Het is moeilijk om objectief onderscheid te maken tussen preventie en ambulante jeugdhulp. Een eerder ontwikkelde leidraad40 hiervoor biedt niet altijd uitkomst. De aanbeveling aan gemeenten is om over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht in gesprek te gaan met ouders, burgers en de gemeenteraad.

    • o De gemiddelde trajectduur is gestegen. Er bestaan echter grote verschillen tussen regio’s.

    • o Hoofd- en onderaannemerschap heeft geen invloed op registratie op cliëntniveau. Mogelijk is er wel vaker sprake van onder- of overrapportage op trajectniveau.

Tot slot

Met deze brief hebben wij u een stand gegeven van de ontwikkelingen in de jeugdsector. De sociale impact van COVID-19 op kinderen en gezinnen is groot. Alle betrokken partijen in de jeugdsector spannen zich enorm in om het normale leven van kinderen, jongeren en gezinnen in tijden van corona te hervatten en waar nodig zorgcontinuïteit te borgen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
6

CBS stelt deze jaarcijfers dan in het najaar definitief vast o.b.v. later aangeleverde data van jeugdhulpaanbieders. Ervaring leert dat cijfers ongeveer 1–2% hoger uitvallen.

X Noot
7

Onder «zorg voor jeugdigen» verstaan we de jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

X Noot
8

Deze lijst is niet uitputtend en gebaseerd op de huidige praktijk. De lijst is gebaseerd op de «Subsidieregeling continuïteit cruciale jeugdzorg» en de inkoopsegmenten van de Handreiking inkoopsegmentatie van het Programma inkoop en aanbesteden sociaal domein januari 2020.

X Noot
10

Zie ook de brief Voortgangsrapportage jeugdcriminaliteit die de Tweede Kamer voor de zomer toegestuurd wordt.

X Noot
11

Op dit moment zijn er in de Jeugdwet geen concrete eisen verbonden aan de toegang dan wel de lokale teams.

X Noot
12

Evaluatie Jeugdwet, ZonMW, januari 2018. Eindbericht van de Transitieautoriteit Jeugd, december 2018.

X Noot
13

Zoals geregeld in de Gemeentewet en in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr).

X Noot
15

TK 2019–2020 35 300, nr. 119.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2019–2020, 31 839, nr. 724.

X Noot
19

2020Z01027.

X Noot
20

Kamerstukken II, 31 839, nr. 670.

X Noot
22

Kamerstukken II 2019–2020 35 300, nr. 115.

X Noot
23

Kamerstukken II 2019–2020 35 300, nr. 99.

X Noot
25

Kamerstukken II 2019–2020 35 219, nr. 9.

X Noot
26

Kamerstukken II 2019–2020 35 300, nr. 113.

X Noot
27

Kamerstuk 31 839, nr. 640.

X Noot
28

Kamerstukken II 2019–2020 29 325 nr.111.

X Noot
29

Kamerstukken 31 839, nr. 678.

X Noot
30

Kamerstukken 2019D25752.

X Noot
32

Kamerstukken II, 31 839, nr. 675.

X Noot
33

Kamerstukken II 2018–2019 34 880–12.

X Noot
35

Het gebrek aan vervolghulp jeugdzorg na jeugdzorgplus (Hospers & Van der Zwaan), «Leren van herhaald beroep» (JSO), «Jongeren met strafbare feiten in jeugdzorgplus» (Practicon), «Regionale verschillen in het gebruik van jeugdzorgplus» (DSP) en «Hoe gaat het nu met jongeren uit jeugdzorgplus?» (Trimbos).

X Noot
37

Kamerstukken II 2019–2020 35 300, nr. 109.

X Noot
39

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 167215.

Naar boven