31 839 Jeugdzorg

Nr. 64 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2010

Tijdens het verzamel Algemeen Overleg over de jeugdzorg op 11 mei jl. (kamerstuk 31 839, nr. 61) heb ik met u over diverse onderwerpen gesproken. Tijdens dat AO heb ik toegezegd u over een aantal van deze onderwerpen nader te informeren. Met deze brief doe ik die toezegging gestand. Achtereenvolgens zal ik ingaan op de veiligheid bij screening en begeleiding van pleegouders, de toegang van de gezinsvoogdijwerker tot kinderen in een pleeggezin, het toezicht van de Inspectie jeugdzorg op de pleegzorg, de GZ-psychologen in de jeugdzorg en de wachtlijstcijfers van de provincie Zuid-Holland.

Veiligheid bij screening en begeleiding pleegouders

Pleegzorg is bedoeld om een veilige plek te geven aan kinderen die deze thuis om de één of andere reden niet hebben gehad. Zowel in het gedwongen kader als in het vrijwillige kader dient de veiligheid voor het pleegkind te zijn gewaarborgd.

Daarom zijn enkele voorwaarden om pleegouder te worden en te blijven opgenomen in de wet.

Hoewel het van belang is dat er voorwaarden worden gesteld aan pleegouderschap, blijft begeleiding van pleeggezinnen wel mensenwerk en er worden soms inschattingen gemaakt door gezinsvoogdijwerkers en pleegzorgbegeleiders die achteraf onjuist blijken te zijn. Daarom bereid ik een wetswijziging voor die de verplichte registratie en tuchtrecht regelt, zodat het handelen van deze professionals in eerste aanleg door de beroepsgroep zelf wordt beoordeeld. Dit bevordert eveneens het vertrouwen in de professionals.

Procedure screening pleegouders

Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 1 april jl. over toezicht in de pleegzorg, valt de screening van aspirantpleegouders onder het wettelijk kader van de Wet op de jeugdzorg. De criteria hiervoor zijn opgenomen in de Regeling pleegzorg. De screening wordt uitgevoerd door de pleegzorgaanbieder en de vaststelling van de geschiktheid geschiedt door middel van een besluit van de pleegzorgaanbieder waartegen door de aspirantpleegouders bezwaar en beroep kan worden ingesteld. In mijn brief van 1 april heb ik de formele criteria benoemd die in de Regeling pleegzorg zijn opgenomen. Die formele criteria houden onder meer in dat pleegouders tenminste 21 jaar zijn en dat de pleegouder en alle anderen die inwonen op het adres van de pleegouder en ouder zijn dan twaalf jaar een verklaring van geen bezwaar van de Raad voor de Kinderbescherming moeten hebben (dit geldt ook voor netwerkpleeggezinnen). Ook stelt de Regeling dat de aanbieder moet hebben vastgesteld dat de pleegouder geschikt is voor de verzorging en opvoeding van het pleegkind. De pleegzorgaanbieders stellen dit vast door middel van een screening die bestaat uit een voorbereidings- en selectietraject.

Specifiek heeft u gevraagd naar de afgifte van de verklaring van geen bezwaar door de Raad voor de Kinderbescherming. Hierover kan ik u het volgende melden.

De verklaring wordt bij de Raad aangevraagd door een pleegzorgaanbieder. Om te beoordelen of er voor de aspirantpleegouders belemmeringen zijn voor het pleegouderschap, raadpleegt de Raad de volgende bronnen:

  • de Gemeentelijke Basis Administratie,

  • het eigen archief,

  • het justitieel documentatieregister (op strafrechtelijke afdoeningen én verdenkingen van misdrijven van alle op het betreffende adres inwonenden vanaf 12 jaar).

Met behulp van de informatie uit deze bronnen wordt afgewogen of er redenen zijn die een afgifte van een verklaring in de weg staan. De verklaring wordt afgegeven tenzij de ingewonnen informatie duidt op zodanige gedragingen, mentaliteit of omstandigheden van (één van) de aspirantpleegouders, andere gezinsleden of bewoners, dat plaatsing van een pleegkind een gevaar voor het welzijn van deze minderjarige zou opleveren. Dit gevaar is in beginsel aanwezig indien er sprake is geweest van:

  • eerdere contacten van de Raad met het beoogde pleeggezin in verzorgings- of opvoedingsproblematiek;

  • een strafrechtelijke afdoening inzake geweldsdelicten, ernstige vermogensdelicten en oplichtingsmisdrijven;

  • strafrechtelijke afdoeningen inzake overtredingen van zodanige aard en/of frequentie dat hieruit een gering verantwoordelijkheidsbesef blijkt;

  • zaken, ook als afdoening heeft plaatsgevonden door middel van seponering, die aanleiding geven tot mogelijke bijzondere risico’s zoals verdenking van zedenmisdrijven of kindermishandeling;

Bij een strafrechtelijke afdoening inzake zedendelict of kindermishandeling wordt de afgifte van een verklaring van geen bezwaar altijd geweigerd.

Indien een gezin voor een periode van twee jaar of langer niet feitelijk als pleeggezin heeft gefunctioneerd, dient een nieuwe verklaring bij de Raad te worden aangevraagd. Als er een persoon in het pleeggezin gaat inwonen, nadat de verklaring is afgegeven en deze persoon nog niet justitieel is gescreend, moet er voor deze persoon ook een verklaring aangevraagd worden.

De pleegzorgaanbieder wordt schriftelijk geïnformeerd over het besluit van de Raad. Wanneer de verklaring niet wordt afgegeven, wordt in de brief aan de pleegzorgaanbieder niet vermeld wat de reden van de afwijzing is. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is de Raad niet gerechtigd om openheid te geven over de aard van de delicten.

Het is mogelijk om een verklaring van geen bezwaar af te geven ten behoeve van de plaatsing van een specifiek kind.

Screening in de praktijk en noodzaak uniformering

Pleegzorg Nederland (onderdeel van de MOgroep Jeugdzorg) heeft onlangs een inventarisatie onder haar leden gehouden over de wijze van werving en selectie van pleegouders. Op basis daarvan heeft Pleegzorg Nederland een, door de leden gedeelde, beschrijving gemaakt van de procedure van werving en selectie. Dit is echter geen landelijk vastgestelde richtlijn. Daarin is, naast de formele criteria, zoals vastgelegd in de Regeling pleegzorg, een aantal inhoudelijke criteria beschreven, zoals het beoordelen of pleegouders kunnen samenwerken en ouderschap kunnen delen en of zij jeugdigen kunnen helpen hun gedrag te veranderen, zonder hen te beschadigen. Een risicotaxatie van het potentiële pleeggezin maakt ook onderdeel uit van deze inhoudelijke screening. De screening vindt plaats door onder meer trainingen voor de potentiële pleegouders en door huisbezoeken. Uitwisseling van informatie tussen pleegzorgaanbieders is ook van belang om te voorkomen dat pleegouders die eerder zijn geweigerd, elders nogmaals pleegouder proberen te worden. Ik heb in de gesprekken met veldpartijen van verschillende kanten gehoord dat deze informatie-uitwisseling plaatsvindt, maar ik heb nog geen bevestiging dat dat structureel gebeurt.

Ik heb met verschillende partijen gesproken over de wenselijkheid van landelijke uniformering van de screening van pleegouders. De Nederlandse Vereniging voor Pleegouders (NVP) en de Landelijke Organisatie voor Pleegouderraden (LOPOR) zijn sterke voorstanders voor meer uniformering. Het IPO en de MOgroep Jeugdzorg hebben nog geen voorkeur uitgesproken, maar zijn bereid om de wenselijkheid nader te bekijken.

Ik zie meerwaarde in uniformering van de screening van pleegouders, omdat dit het zicht op de toetsing van de veiligheid voorafgaand aan de plaatsing van een pleegkind verbetert. Bovendien betekent uniformering dat er voor pleegouders meer duidelijkheid komt: een toegelaten pleeggezin dat verhuist, kan ervan uitgaan dat het in een ander deel van het land ook als pleeggezin kan fungeren, zonder dat daar andere eisen gesteld worden. Ik zal daarom samen met de betrokken partijen bezien op welke wijze uniformering vorm kan krijgen. Daarbij zal ik het onderwerp informatie-uitwisseling expliciet betrekken.

Toegang gezinsvoogdijwerker tot pleegkinderen

Van (gezins)voogdijwerkers wordt verwacht dat zij regelmatig contact hebben met het kind dat onder hun toezicht of onder voogdij van bureau jeugdzorg staat. Hoewel nergens in de methoden of regelgeving verplicht is gesteld dat dit contact buiten aanwezigheid van andere volwassenen/opvoeders plaatsvindt, hanteren de meeste bureaus de regel dat de (gezins)voogdijwerker er naar streeft dit wel te doen. Vast staat wel dat de (gezins)voogdijwerker hiertoe zeker de bevoegdheid heeft. (Pleeg)ouders of andere opvoeders kunnen dit niet blokkeren. De MOgroep Jeugdzorg heeft mij laten weten dat gelet op het belang dat kinderen in staat moeten zijn hun (gezins)voogdijwerkers bepaalde problemen te vertellen, zij de bureaus jeugdzorg zal adviseren dit expliciet in hun beleid op te nemen.

Toezicht Inspectie jeugdzorg

Leden van uw Kamer hebben gevraagd of de wijze waarop de Inspectie jeugdzorg het toezicht naar pleegzorg uitvoert voldoende is. Het systeem van toezicht door de Inspectie jeugdzorg bestaat uit een aantal elementen.

Calamiteiten

Alle jeugdzorginstellingen dienen calamiteiten te melden bij de inspectie. De inspectie beslist na een dergelijke melding op inhoudelijke gronden of en, zo ja, op welke wijze een calamiteit wordt onderzocht. Indien de inspectie een calamiteit besluit te onderzoeken, beoordeelt zij de gang van zaken en de handelwijze van de betrokken jeugdzorginstellingen. De inspectie acht het een positieve ontwikkeling dat het melden en onderzoeken van calamiteiten meer vanzelfsprekend is geworden1. Op deze wijze heeft de inspectie zicht op het aantal calamiteiten en kan gericht toezicht worden uitgeoefend.

Risicogestuurd toezicht

Naast het onderzoeken van calamiteiten voert de inspectie ook risicogestuurd toezicht uit. Hierbij analyseert de inspectie door middel van een aantal risico-indicatoren per jeugdzorginstelling of er sprake is van een verhoogd risico ten aanzien van bepaalde onderwerpen. De inspectie kan hierin een aanleiding zien voor eigenstandig optreden.

Thematisch toezicht

Ten slotte is er sprake van thematisch toezicht door de inspectie. Dit zijn de toezichtprojecten die de inspectie jaarlijks aankondigt in haar jaarwerkprogramma. Bij de invulling van dit thematisch toezicht wordt rekening gehouden met de eigen bevindingen van de inspectie en de wensen van de bestuurlijk verantwoordelijke ministers en provincies. Bij de invulling van het thematisch toezicht kunnen de in de voorgaande periode gemelde incidenten en de uitkomst van het risicogestuurd toezicht een rol spelen.

Een voorbeeld van het thematisch toezicht is het toezicht van de inspectie op de veiligheid in pleeggezinnen dat vorig jaar is uitgevoerd. De inspectie volgt in hoeverre de verbeterplannen voor veiligheid in pleeggezinnen van de pleegzorgaanbieders worden uitgevoerd. De inspectie verwacht haar toezicht hierop eind van dit jaar te kunnen afronden. Ik zal u over de resultaten van het onderzoek berichten.

Toetsingskader

Bij het uitoefenen van haar toezicht, maakt de inspectie gebruik van een toetsingskader. De inspectie hanteert geen standaard toetsingskader, maar een op het betreffende toetsingsproject toegesneden toetsingskader. Zij baseert zich bij het ontwerpen van deze toetsingskaders uiteraard op haar ervaring met eerder gehanteerde kaders en inzichten in de bruikbaarheid daarvan.

Ik heb met de inspectie gesproken over dit systeem van toezicht. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het systeem goed functioneert. Door het calamiteitentoezicht, het risicogestuurd toezicht en het thematisch toezicht, heeft de inspectie goed zicht op het handelen van de instellingen. Het functioneren van het systeem wordt onderstreept door het feit dat, zoals de inspectie in haar Jaarbericht concludeert, instellingen incidenten steeds meer aan de inspectie melden. Ik ben dan ook van mening dat de wijze waarop de inspectie toezicht houdt op de pleegzorg voldoende is.

GZ-psychologen in de jeugdzorg

Het kamerlid Langkamp heeft gevraagd naar de opleidingsmogelijkheden van GZ-psychologen in de jeugdzorg.

Het opleidingsfonds van VWS maakt het mogelijk dat zorginstellingen voor het opleiden van gezondheidszorgpsychologen (GZ-psychologen) een vergoeding krijgen. Instellingen die behoren tot een sector waaruit budget is overgeheveld naar het opleidingsfonds, kunnen voor opleidingssubsidie in aanmerking komen. Bij de sector jeugdzorg is daar geen sprake van, maar GZ-psychologen die elders zijn opgeleid kunnen ook in de jeugdzorg aan de slag. GZ-psychologen worden merendeels in de geestelijke gezondheidszorg opgeleid. Met subsidie vanuit het opleidingsfonds stromen jaarlijks gemiddeld 400 gediplomeerde GZ-psychologen met een diploma de arbeidsmarkt op. In Nederland zijn momenteel ruim 13.000 geregistreerde GZ-psychologen. Er bestaat geen inzicht in de daadwerkelijke behoefte aan GZ-psychologen. Op verzoek van mijn ambtgenoot van VWS heeft het Capaciteitsorgaan dan ook een raming van GGZ-zorgverleners in voorbereiding.

Wachtlijstcijfers Zuid-Holland

Het Kamerlid Voordewind (ChristenUnie) vroeg naar cijfers over de prestatieafspraken van de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland is het in 2008 op twee peildata (1 januari en 1 april) niet gelukt om de cijfers voor overbruggingszorg apart aan te leveren. Zoals ik gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 5 september 20082 is Zuid-Holland hier toen op aangesproken. Deze provincie heeft vervolgens wel het aantal ontvangers van overbruggingszorg per 1 juli 2008 aangeleverd. Eerdere cijfers waren niet meer te reconstrueren. Sindsdien zijn er geen problemen meer geweest met de aanlevering van de cijfers. Volledigheidshalve heb ik bij het publiceren van cijfers van 1 januari of 1 april 2008 steeds vermeld dat cijfers over overbruggingszorg door Zuid-Holland op die peildata niet zijn aangeleverd.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet


XNoot
1

Jaarbericht Inspectie jeugdzorg 2009, Utrecht, aangeboden aan uw Kamer op 8 juni 2010 (TK 2009/2010, 31 839, nr. 62)

XNoot
2

TK 2007–2008, 29 815, nr. 166

Naar boven