31 839 Jeugdzorg

Nr. 573 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2017

Hierbij bied ik u een meta-analyse1 aan van verschillende onderzoeken naar de mate waarin de Jeugdwet, de Wmo, de Wlz, de participatiewet en de Wet Passend onderwijs inhoudelijk op elkaar aansluiten en een goede basis bieden om de groep jongeren van 18 tot 23 jaar met een beperking de zorg en ondersteuning te bieden die hun ontwikkeling bevordert. De meta-analyse is opgesteld naar aanleiding van de motie van de leden Dik-Faber en Voordewind van 17 maart 20162. In deze motie verzoekt de Tweede Kamer de regering aanvullend onderzoek te doen naar de inhoudelijke aansluiting tussen de verschillende wetgeving waar de groep jongeren van 18 tot 23 jaar met een beperking mee te maken heeft.

Conclusies meta-analyse

Uit de meta-analyse blijkt dat er geen grote knelpunten zijn in de inhoudelijke aansluiting van wetgeving rondom de doelgroep. Wel blijkt dat de inhoudelijke aansluiting van hulp aan de doelgroep in de praktijk niet altijd en niet overal even goed verloopt. Er zijn verschillen tussen gemeenten in beleid en uitvoering rondom de doelgroep. Doordat er geen totaaloverzicht is dat inzichtelijk maakt wat de stand van zaken is in verschillende gemeenten is het niet mogelijk om conclusies te trekken over de mate waarin op gemeentelijk niveau de juiste afspraken zijn gemaakt om een integrale aanpak en soepele overgang tussen de stelsels op cliëntniveau te realiseren.

Consequentie van de decentralisatie

Twee jaar geleden is het zorgstelsel ingrijpend veranderd waarbij de verantwoordelijkheden op een andere manier zijn verdeeld. Voor de doelgroep jongeren met een lichte verstandelijke beperking tussen 18 en 23 jaar betekent dit in de praktijk dat zij in sommige gevallen hulp kunnen en zullen krijgen onder de Jeugdwet en in andere gevallen juist onder de Wmo of de Wlz. De aansluiting tussen die verschillende wetten blijkt niet zozeer problematisch te zijn. Het probleem zit veel meer in de kennis over en de interpretatie van de wetten en de toepassing in de praktijk.

De andere verantwoordelijkheidsverdeling heeft er ook toe geleid dat er nieuwe en andere zorgvormen ontwikkeld moeten worden. Deels is dit al gebeurd maar in veel gevallen is die ontwikkeling nog in volle gang. Inmiddels zijn er veel goede voorbeelden beschikbaar. Het is belangrijk deze goede voorbeelden breed te delen.

De knelpunten die worden geschetst in de meta-analyse zijn mij (deels) al bekend. In mijn brief van 25 januari 20173 heb ik u geschetst welke acties ik nu al onderneem om kwetsbare jongeren te ondersteunen bij hun overgang naar volwassenheid.

Werkagenda 18–/18+

Het realiseren van zorgcontinuïteit en ondersteuning is zeer belangrijk is. Daarom heb ik het onderwerp hoog op mijn agenda gezet. Hiervoor zetten gemeenten, de VNG en de bewindslieden van OCW, SZW, BZK, VenJ een VWS zich stevig in, samen met zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dit doen wij onder andere met een landelijke werkagenda. Deze werkagenda richt zich enerzijds op het vergroten en delen van kennis op gemeentelijk niveau. Anderzijds richt de werkagenda zich op het wegnemen van bestuurlijke knelpunten op landelijke niveau die zorgcontinuïteit en ondersteuning in de weg staan.

Acties met betrekking tot de onbekendheid met Wlz-uitzonderingsregel

Diverse partijen hebben, zoals in de meta-analyse te lezen is, aangegeven dat zij van mening zijn dat de uitzonderingsregel voor tijdelijke behandelzorg met verblijf aan jongeren met een verstandelijke beperking in de praktijk te omslachtig is, waardoor jongeren er geen gebruik van maken, terwijl zij de behandeling wel nodig hebben. Aanbieders van zorg geven aan dat aanvragen van jongeren van 18 tot 23 jaar vaak worden afgewezen omdat hoge eisen worden gesteld aan de motivering en streng wordt getoetst of behandelperspectief aanwezig is.

Overigens betekent het feit dat de indicatieaanvraag van jongeren niet altijd gehonoreerd wordt niet dat zij verstoken blijven van de zorg die ze nodig hebben. Zij kunnen dan namelijk wel een beroep doen op de Wmo.

Ik zal, in overleg met VNG, gemeenten en CIZ, bekijken hoe we er gezamenlijk voor kunnen zorgen dat de kennis over de Wlz en de indicatieprocedure door het CIZ bij gemeenten wordt vergroot. Dit zou bijvoorbeeld vorm kunnen krijgen via regionale voorlichtingsbijeenkomsten of workshops. De VNG organiseert regelmatig bijeenkomsten waarbij het onderwerp Wlz wellicht aan de orde kan komen. Daarnaast is het belangrijk om goede voorbeelden onder de aandacht te brengen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 34 104, nr. 113

X Noot
3

Kamerstuk 31 839, nr. 559

Naar boven