31 839 Jeugdzorg

Nr. 560 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2017

Op 25 mei 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer aangeboden het onderzoeksrapport «De inzet van familienetwerkberaden in de jeugdbescherming» (Kamerstuk 31 839, nr. 521). Het doel van het familienetwerkberaad is om het gezin met haar netwerk de mogelijkheid te geven zelf een plan te maken voor de aanpak van hun problemen. In dit onderzoek heeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) in opdracht van het WODC onderzocht of de inzet van een familienetwerkberaad voor een betere bescherming van kinderen zorgt.

In zijn brief heeft de Minister aangekondigd dat hij met betrokken instellingen, gemeenten en kennisinstituten de resultaten van dit onderzoek wil bespreken, alvorens te komen tot een definitieve beleidsreactie. Met deze brief doe ik u deze beleidsreactie toekomen. Tevens doe ik hiermee de toezegging uit het Algemeen Overleg Jeugdhulp van 30 juni 2016 gestand om bij bespreking van de resultaten van het onderzoek ook cliënten te betrekken (Kamerstuk 31 839, nr. 539).

Resultaten onderzoek

Het onderzoeksrapport van de UvA beschrijft de resultaten en praktijkervaringen van de inzet van het familienetwerkberaad in de jeugdbescherming in 2014. De onderzoekers geven aan dat op basis van het onderzoek niet geconcludeerd kan worden dat de inzet van een familienetwerkberaad zorgt voor een betere bescherming van kinderen en jongeren die onder toezicht gesteld zijn (in termen van veiligheid en inzet van professionele zorg), dan de reguliere werkwijze in de jeugdbescherming. Anderzijds laat het onderzoek zien dat de inzet van een familienetwerkberaad niet leidt tot minder goede resultaten.

Zoals in de brief van 25 mei aangekondigd, vond ook een door de UvA uitgevoerd deelonderzoek plaats naar de inzet van het familienetwerkberaad in de fase voordat sprake is van een maatregel voor jeugdbescherming. Doel van dit deelonderzoek was om te bezien of de inzet van het familienetwerkberaad eerder in het hulpverleningstraject tot andere resultaten leidt. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd («De inzet van familienetwerkberaden in de preventieve jeugdbescherming»)1. De resultaten van dit deelonderzoek zijn op hoofdlijnen vergelijkbaar met de resultaten uit het onderzoek «De inzet van familienetwerkberaden in de jeugdbescherming».

Reacties van betrokken partijen

Om de uitkomsten van deze onderzoeken beter te kunnen duiden en mijn beleidsreactie daarop te kunnen geven, zijn deze resultaten eerst besproken met betrokken partijen, waaronder gecertificeerde instellingen, diverse organisaties die «familiegroepsplan aanpakken» aanbieden, de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC), experts en cliënten die aan het familiegroepsplanonderzoek van de UvA hebben deelgenomen. Ik heb het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) gevraagd om gesprekken hierover met deze organisaties en cliënten te organiseren en te begeleiden. De resultaten van deze gesprekken zijn bijgevoegd2.

De betrokken partijen noemen als belangrijkste verklaringen voor het uitblijven van het verwachte effect van de inzet van een familiegroepsplan dat:

  • het onderzoek heeft plaatsgevonden in een periode vóór de decentralisatie van de jeugdhulp naar gemeenten (2014), waarin het werken met familiegroepsplannen in de jeugdbescherming nog geen wettelijke verplichting3 was en dus nog niet overal in de werkwijze was geïmplementeerd. Experts geven aan dat methodische ontwikkelingen enkele jaren duren om hun waarde in de praktijk te bewijzen;

  • in de methodiek van de jeugdbescherming, mede ingegeven door de Eigen Kracht Centrale, al langere tijd een ontwikkeling gaande is waarbij de eigen kracht van de familie en het netwerk een steeds belangrijkere rol speelt bij de aanpak en het oplossen van de problemen. De reguliere methode kent dan ook steeds meer met de familiegroepsplanaanpak vergelijkbare uitgangspunten.

De betrokken partijen hebben een groot aantal aanbevelingen gedaan om de effectiviteit van de inzet van het familiegroepsplan te verbeteren. De belangrijkste aanbeveling is dat de gezinsvoogd en de familiegroepsplan-coördinator hun werkzaamheden – ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheden – goed op elkaar moeten afstemmen. Dit betekent dat de gezinsvoogd verantwoordelijk is en blijft voor de veiligheid van het kind en het met ouders formuleren van de zorgen, de onderliggende problemen, de aanwezige krachten en de weging van de situatie. Afhankelijk van de wensen van de ouders en de mogelijkheden van het netwerk kan de coördinator hierbij aanhaken. Daarnaast is het belangrijk dat in de praktijk gewerkt wordt met een gezamenlijk plan, om de problemen aan te pakken die aan de beschermingsmaatregel ten grondslag liggen en dat onderling wordt afgesproken wie de afspraken uit het plan volgt.

Beleidsreactie

Het onderzoek van de UvA is waardevol omdat nog weinig experimenteel onderzoek in Nederland beschikbaar is naar de inzet van het familiegroepsplan in de jeugdbescherming. Zoals blijkt uit de reactie van de gesproken betrokkenen wordt gewezen op twee mogelijke verklaringen waarom de verwachte effecten zijn uitgebleven. Het is nu dus nog te vroeg om conclusies te trekken over de effectiviteit van het familiegroepsplan in termen van betere bescherming van onder toezicht gestelde kinderen.

Uit de gesprekken kwam daarnaast naar voren dat in de uitvoering een spanning bestaat tussen enerzijds het recht van gezinnen om zelf als eerste een plan op te stellen en anderzijds de verantwoordelijkheid van de jeugdbeschermer voor de veiligheid van het kind. Daarbij kwam naar voren dat meer aandacht nodig is voor de wijze waarop de inzet van het familiegroepsplan methodisch is ingebed in de werkwijze van de gecertificeerde instelling en voor de begeleiding en training van de gezinsvoogd bij de inzet van het familiegroepsplan.

Het aansluiten op de eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden (eigen kracht) van het gezin is een belangrijke doelstelling van de jeugdwet. Ook in het kader van de ondertoezichtstelling (OTS) hecht ik belang aan het aansluiten bij de eigen kracht van de ouders en hun netwerk. Het doel van een OTS is immers om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging weer aan hen over te dragen. De inzet van een familiegroepsplan kan hieraan bijdragen, mits goed ingebed in de werkwijze van de gecertificeerde instelling én rechtdoend aan de veiligheid van het kind. Om die reden faciliteer ik de ontwikkeling van een methodische handreiking die betrokken organisaties kunnen gebruiken om in de praktijk tot een effectieve inzet van het familiegroepsplan te komen. Ik zal in overleg met de betrokken organisaties bespreken op welke wijze deze handreiking het beste vorm kan krijgen.

Tot slot

De inbedding van de familiegroepsplanaanpak in de jeugdbescherming is nog in ontwikkeling en zal – waar nodig – op basis van de aanbevelingen nog verder verbeterd kunnen worden. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling te volgen en uiterlijk 2019 – mede in het kader van de evaluatie van de jeugdwet – opnieuw onderzoek uit te laten voeren naar de effecten van de inzet van het familiegroepsplan in de jeugdbescherming.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Voor de invoering van de jeugdwet en bij de start van het onderzoek werd de term «familienetwerkberaad» gehanteerd.

Naar boven