31 839 Jeugdzorg

Nr. 262 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 januari 2013

In de Algemeen Overleggen met uw Kamer op 18 april 20121 en op 27 juni 20122, heb ik toegezegd met cijfers te komen inzake de jeugdbescherming. In deze brief bericht ik u daarom over de aantallen ondertoezichtstellingen, de aantallen uithuisplaatsingen, over wachtlijstgegevens in de jeugdbescherming en over klachten over gezinsvoogden. De aantallen zijn door provincies en stadsgewesten aangeleverd bij het ministerie van VenJ. De bureaus jeugdzorg (BJZ) en landelijk werkende instellingen (LWI) leveren gegevens aan bij hun provincie of stadsgewest. De verantwoordelijkheid voor het goed aansturen van BJZ’s en LWI’s, op basis van valide cijfers, ligt primair bij de provincies en stadsgewesten. Ik maak vanuit mijn verantwoordelijkheid afspraken met de provincies en stadsgewesten over landelijke ambities voor de jeugdbescherming. In deze brief geef ik eerst de landelijke cijfers en daarna een toelichting.

Ondertoezichtstellingen (OTS)

Ten eerste ontvang u van mij het actuele aantal OTS. Aan het einde van het derde kwartaal van 2012 was dit: 30.973. In het afgelopen decennium was het aantal OTS eind 2009 het hoogst: op peildatum eind vierde kwartaal: 33.168. Sindsdien neemt het aantal gestaag af met ongeveer 2% per jaar: eind vierde kwartaal 2010: 32.565 en eind vierde kwartaal 2011: 32.062. Het ziet er naar uit dat deze afname zich in 2012 sterker voortzet.

Uithuisplaatsingen (UHP)

Conform mijn toezeggingen in bovengenoemde AO’s, ontvangt u ten tweede het aantal UHP. Het aantal UHP met voogdij is aan het einde van het derde kwartaal van 2012: 7.202. Het aantal UHP met OTS is aan het einde van het derde kwartaal van 2012: 11.978. Een tendens (zoals bij de OTS) kan ik u niet geven. De cijfers van 2011 zijn onzuiver, omdat in dat jaar een wijziging is doorgevoerd in de registratie van de UHP. Tot en met het eerste kwartaal van dat jaar werd het aantal «machtigingen UHP» geregistreerd, vanaf het tweede kwartaal in 2011 het aantal «UHP naar verblijfplaats». Sinds de mutatie hebben diverse inspanningen plaatsgevonden om tot een zuivere registratie te komen. Met resultaat, want de aantallen UHP in 2012 beschouw ik als voldoende valide.

Wachtlijstgegevens jeugdbescherming

Ten derde vroeg uw Kamer naar de wachtlijstgegevens jeugdbescherming. De doorlooptijd vanaf de uitspraak van een kinderrechter tot het eerste face-to-face contact tussen een jeugdbeschermer en de cliënt, beschouw ik als de door uw Kamer gevraagde wachtlijstgegevens. De actuele stand van zaken (op basis van gegevens uit het derde kwartaal van 2012) is dat dit in 33% van de gevallen dit binnen vijf werkdagen lukt. De registratie hiervan is betrekkelijk nieuw, pas vanaf het tweede kwartaal 2011 wordt dit vastgelegd.

Aantallen klachten over gezinsvoogden

Ten vierde heeft uw Kamer gevraagd naar cijfers over ingediende klachten tegen gezinsvoogden. Hiervoor heb ik bij de sector en bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) navraag gedaan. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen eenduidige afspraken zijn over de wijze van registratie van klachten bij de klachtencommissies en over de wijze van rapporteren daarover door de BJZ’s. Volledigheidshalve attendeer ik u op het jaarverslag van de Inspectie Jeugdzorg, waarin cijfers over klachten zijn opgenomen, maar klachten over gezinsvoogden zijn hierin niet als een apart categorie aangegeven. Het aantal klachten specifiek over gezinsvoogden is derhalve niet te geven.

Toelichting op aantallen

De afname in het aantal OTS beschouw ik als positief. Het aantal OTS is afhankelijk van enerzijds het aantal nieuwe OTS en anderzijds van de looptijd. Nieuwe OTS kunnen worden voorkomen door eerder effectieve hulpverlening te bieden aan een gezin. Zo kan escalatie in een gezin worden voorkomen en daarmee de inzet van de justitiële jeugdzorg. Überhaupt geen escalatie is natuurlijk het allerbeste voor een kind of jeugdige. Maar ook omdat de impact van een jeugdbeschermingsmaatregel op kind en ouders flink is en de kosten relatief hoog zijn, is het nodig om escalatie te voorkomen. Vanuit dit oogpunt is het tevens wenselijk dat de looptijd van een OTS zo kort is als verantwoord mogelijk.

Jeugdbeschermers gebruiken de Deltamethode als methodiek in hun werk. De invoering en toepassing hiervan zal één van de redenen zijn voor de positieve tendens in aantallen OTS. Ik wil dat een afname van het aantal OTS en UHP zich op een verantwoorde wijze kan (blijven) voordoen. Daarom heb ik gelden beschikbaar gesteld om de methodiek van de jeugdbeschermers te verrijken en te verbreden. Vier zeer grote projecten zijn bij drie BJZ’s en één LWI gestart, onder andere gericht op het eerder inzetten van jeugdbescherming bij probleemgezinnen en het toevoegen van nieuwe elementen aan de bestaande Deltamethodiek. De vier projecten worden afzonderlijk wetenschappelijk gemonitord. Daarnaast heb ik gelden beschikbaar gesteld met als doel de duur van de OTS te verkorten. Zeventien projecten zijn met dit doel gestart bij BJZ’s en LWI’s. Hierbij heb ik een landelijke procesmanager aangesteld, die actief kennisuitwisseling tussen de zeventien BJZ’s en LWI’s organiseert. Alle bovenstaande projecten zijn zogenaamde Vliegwielprojecten: uitgangspunt daarbij is dat de investering in de projecten nu, leidt tot een verdere daling van jeugdbeschermingsinterventies, waarmee de investering zichzelf ruimschoots terugverdient. De activiteiten die binnen de projecten plaatsvinden, zijn overigens door de BJZ’s en LWI’s zelf ingevuld, zodat ze optimaal aansluiten op de regionale situatie.

Zoals bekend geeft de voorgenomen stelselwijziging in de jeugdzorg gemeenten regie op de inzet van jeugdzorg. Deze regie maakt het voorkomen van een jeugdbeschermingsmaatregel beter mogelijk, doordat lokaal bijvoorbeeld kan worden ingezet op een effectiever preventietraject voor risicovolle gezinnen en een betere samenwerking tussen hulpverleners. In dit opzicht verwacht ik op de langere termijn een daling in het aantal UHP een verdere daling in het aantal OTS.

Het percentage van 33% van de cliënten, dat binnen vijf werkdagen na de uitspraak van een kinderrechter het eerste face-to-face contact met een jeugdbeschermer heeft gehad, verdient een nadere uitleg. Provincies en stadsgewesten zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van deze gegevens en namens hen tekent het IPO hierbij aan dat de doorlooptijd niet altijd kan worden gehaald of goed kan worden geregistreerd. Zo zijn er rechters die geen uitspraak ter zitting doen, maar pas later met terugwerkende kracht. De vijfdagen-termijn is dan echter al verstreken. Ook krijgen LWI’s hun cliënten deels overgedragen van een ander BJZ, bijvoorbeeld omdat lopende de OTS een LWI een geschikter specialisme te bieden heeft voor een cliënt. In deze gevallen kan betreffende LWI niet binnen de termijn het eerste face-to-face contact registreren. Tenslotte geeft IPO aan dat er soms al sprake is geweest van een face-to-face contact, bijvoorbeeld in het kader van een spoedeisende Voorlopige-OTS (VOTS). De face-to-face contacten in dit kader worden niet geregistreerd, omdat ze al voor de zitting plaatsvonden.

De kinderen en jeugdigen die, na een uitspraak van een kinderrechter, niet direct face-to-face contact hebben met een jeugdbeschermer, verkeren daarmee niet per definitie een lange tijd in een onveilige situatie. Voor kinderen die op de wachtlijst staan is er wachtlijstbeheer, waarbij de veiligheid van het kind bewaakt wordt. En indien nodig wordt wel direct gestart met de uitvoering van de OTS. Het gegeven dat een gezinsvoogd nog niet gestart is met de begeleiding, betekent niet dat er geen zorg geleverd wordt aan het betreffende gezin. Zorg uit het vrijwillig kader kan bijvoorbeeld doorlopen. Ook in het kader van de werkwijze van «Beter Beschermd» (het casusoverleg van Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming) kan al zorg gestart zijn. Voorts wil ik graag refereren aan het recente onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg naar de veiligheid van jongeren die wachten op geïndiceerde jeugdzorg3. De inspectie concludeerde dat:

  • de onderzochte bureaus jeugdzorg, voordat een jongere op een wachtlijst voor geïndiceerde jeugdzorg komt, de veiligheidsrisico’s voldoende hebben ingeschat.

  • de onderzochte bureaus jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp voldoende zicht hebben op de situatie van jongeren die in een gedwongen kader wachten op de geïndiceerde jeugdzorg.

  • als de onderzochte bureaus jeugdzorg en organisaties voor jeugd & opvoedhulp tijdens de wachtperiode acute risico’s voor de veiligheid van de jongeren signaleren, dan beperken ze deze risico’s voldoende.

Ik vind het percentage van 33% te laag, want hoe sneller een kind of jeugdige geholpen wordt, hoe beter en vanzelfsprekender de interventie is voor het kind en het gezin. Ondanks de geplaatste kanttekeningen, vind ik het niet verdedigbaar dat zeer veel cliënten langer dan vijf werkdagen moet wachten op het eerste face-to-face contact met hun jeugdbeschermer. Het percentage van 33% moet dus omhoog. Ik ben periodiek in gesprek met het IPO en Jeugdzorg Nederland, waarbij de informatie over doorlooptijden en de verkorting daarvan belangrijke en expliciete agendapunten zullen blijven. In het geval van de UHP zijn goede stappen gezet, maar het face-to-face vraagstuk is ingewikkelder.

Ten aanzien van de registratie van klachten specifiek over gezinsvoogden, wil ik niet voorstellen deze separaat te laten registreren. Reden is dat het ten eerste nogal wat bureaucratie oplevert voor de klachtencommissies en de BJZ’s en LWI’s. Ten tweede geven de gegevens onvoldoende bruikbare beleidsinformatie, omdat uit die informatie niet helder wordt wat de aard van de klacht was. Voor cliënten en andere betrokkenen is de meerwaarde ook beperkt, want er zijn goede klachtenregelingen.

Aandachtspunten in 2013

Ik wil dat de jeugdbescherming in Nederland uitmuntend zijn werk doet en kan doen. Daarvoor pas ik wetgeving aan om decentralisatie te realiseren. Ook zet ik middelen in voor innovatieve Vliegwielprojecten in de jeugdbescherming. De wil om de jeugdbescherming optimaal te laten functioneren is evident aanwezig bij de BJZ’s en LWI’s, bij de provincies en stadsgewesten en bij het rijk. Vanuit dit gezamenlijke doel, blijf ik in 2013 de periodieke gesprekken met IPO en Jeugdzorg Nederland voeren en verbeterstappen zetten. Verder ben ik voornemens om in 2013 nader naar doorlooptijden op de koppelvlakken tussen ketenpartners in de jeugdbeschermingsketen te gaan kijken.

Uiteraard zal ik ook aandacht houden voor de goede ontwikkelingen die zich voordoen bij de jeugdbescherming. Bijvoorbeeld ten aanzien van de in deze brief genoemde dalende aantallen OTS, de valide nieuwe registratie van de UHP en de innovatieve Vliegwielprojecten die de sector zelf in 2013 verder uitvoert.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Zie: Kamerstuk II, 2011/12, 31 839, nr. 204

X Noot
2

Zie: Kamerstuk II, 2011/12, 31 839, nr. 239

X Noot
3

Zie: Kamerstuk II, 2011/12 31 839, nr. 255

Naar boven