Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31839 nr. 186 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 31839 nr. 186 |
Vastgesteld 19 maart 2012
De algemene commissie voor Jeugdzorg1 heeft op 29 februari 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 september 2011 over de tweede set rapporten Inspectie Jeugdzorg n.a.v. stap 2 (leefklimaat) van het stapsgewijze toezicht in de JeugdzorgPlus (31 839, nr. 127);
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 september 2011 over de definitieve toedeling van de capaciteit JeugdzorgPlus voor de periode 2012–2014 (31 839, nr. 128);
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 december 2011 met de reactie op de inspectierapporten JeugdzorgPlus (31 839, nr. 156);
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 december 2011 over het pilotkader zorgtrajecten JeugdzorgPlus (31 839, nr. 167);
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 december 2011 over het tussenbericht toezicht JeugdzorgPlus (31 839, nr. 168);
– de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 december 2011 inzake de bevindingen van de Inspectie Jeugdzorg bij Almata Ossendrecht (31 839, nr. 175).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Arib
De griffier van de algemene commissie voor Jeugdzorg, Teunissen
Voorzitter: Arib
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Arib, Bruins Slot, Van der Burg, Dille en Kooiman,
en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Welkom. Twee leden van de commissie zijn helaas verhinderd. De heer Dijsselbloem moet naar de plenaire zaal. Ook de heer Dibi heeft andere verplichtingen. Er is een spreektijd afgesproken van vier minuten.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Als wij het hebben over de gesloten jeugdzorg staat voor ons veiligheid voorop. Het is heel erg belangrijk dat jongeren die dat nodig hebben een plek krijgen die bescherming en voldoende veiligheid biedt. Ongeveer een jaar geleden hebben wij in de Kamer ook gesproken over gesloten jeugdzorg of JeugdzorgPlus. De zorgen waren toen enorm, met 800 weggelopen jongeren en een toename van het aantal geweldsincidenten met 74% ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook de inspectierapporten rond die periode, die wij vandaag bespreken, laten schokkende cijfers zien. De samenwerking tussen instellingen en scholen is maar in zeven van de twaalf gevallen voldoende gebleken. Bij vijf van de twaalf instellingen is het leefklimaat onvoldoende. Door de inspectie zijn drie scholen als zwak bevonden en één school zelfs als zeer zwak.
Het zijn voornamelijk onvoldoendes die worden gegeven. In het inspectierapport valt mij ook op dat daarnaast voornamelijk wordt gesproken van «voldoendes» en niet van gewoon «goed». Wij hebben het over zorg voor jongeren in de JeugdzorgPlus. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daarbij niet voor een zesjescultuur kiest, maar gewoon gaat voor goede zorg en behandeling. Gaan voor een tien dus, zegt mevrouw Van der Burg van de VVD, zo hoor ik. Daar sluit ik mij natuurlijk graag bij aan!
Ik hoop dat de staatssecretaris mijn zorgen kan wegnemen en mij kan zeggen: joh, de inspectie heeft inmiddels het onderzoek afgerond en de zaak is gewoon goed bevonden. Dan ben ik gerustgesteld.
De staatssecretaris schrijft in haar brief dat zij graag ziet dat de hulpverleners in de JeugdzorgPlus-instellingen voldoende worden geschoold. Mijn vraag is of bijvoorbeeld iedere leidster op een groep hbo-geschoold moet zijn. Dat is een grote wens van de SP. De begeleiding van jongeren in deze categorie is heel zwaar. Zij hebben heel veel zorg en specifieke begeleiding nodig. Zijn deze mensen nu hbo-geschoold? Gaat de staatssecretaris daarvoor zorgen? Zijn deze mensen ook getraind om met agressie en geweld om te gaan?
Mevrouw Dille (PVV): De PVV vindt het enorm belangrijk dat er een grote slag in de professionaliteit wordt gemaakt. Wij denken dat er via de zij-instroom mensen binnen kunnen komen, die dan wel geen hbo-diploma hebben maar toch over de benodigde vaardigheden beschikken. Zeker bij grote gasten, die zich misdragen, kan ik mij bepaalde personen voorstellen die daarmee prima kunnen werken en die geen gerichte hbo-opleiding hebben. Ik heb dat tijdens werkbezoeken ook gezien. Wat mij betreft is een hbo-opleiding niet heilig. Ik vraag mij af hoe de SP daarover denkt.
Mevrouw Kooiman (SP): Er is ook heel veel te doen over certificaten. Ik wil de staatssecretaris graag de vergelijking met de jji’s voorleggen. Daar werken veel zij-instromers, die speciaal uitgezocht zijn om met deze jongeren om te gaan. Dat is een vergelijkbare situatie. Daarbij is ervoor gekozen dat het merendeel hbo-geschoold moet zijn. Ik voel echter wel iets voor zij-instromers die bijvoorbeeld met certificaten aan de slag kunnen, net als in de jji’s.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind het interessant om hierop in te gaan, omdat de SP wat ruimte geeft op dit punt. Is de SP het met het CDA eens dat de «universiteit van het leven» soms belangrijker is dan het schooldiploma van het hbo, zeker als het om dit soort jongeren gaat?
Mevrouw Kooiman (SP): U vraagt het natuurlijk aan een oud-hulpverlener. Ik weet dat je, als je net van de opleiding bent, soms nog wat groen achter de oren bent. Ik kan het dus beamen. Ik denk dat het heel goed is dat wij van elkaar leren. Ik vind het een heel goed punt. Ik heb ook bij de jji’s gezien dat de zij-instromers echt meerwaarde hebben. Ik hoop in ieder geval dat wij het niveau bij de krachten op een groep kunnen oprekken naar hbo. Mensen die van de opleiding komen, zijn soms nog groen. De omgang met deze jongeren vereist juist de nodige werkervaring.
Ik heb drie punten die ik heel graag geregeld wil zien bij de JeugdzorgPlus-instellingen. Ik noem een terugkeergarantie voor de weglopers. Momenteel heeft een jongere die wegloopt uit een gesloten jeugdzorgvoorziening veertien dagen de tijd om terug te keren. Als die periode voorbij is, wordt hij of zij uitgeschreven bij de JeugdzorgPlus-voorziening. Stel dat een meisje eindelijk uit handen van een loverboy is en dat haar plek ineens weg is. Er is ook nog vaak een wachtlijst van ongeveer negen weken. Bij dit soort meiden en jongens willen wij echter directe plaatsing. Hopelijk krijg ik van de staatssecretaris een toezegging over een terugkeergarantie. Er is blijkbaar sprake van overcapaciteit. Het zou dus niet zou moeilijk moeten zijn om dit te regelen. Kan de minister zeggen of iedereen die per direct hulp nodig heeft die hulp ook krijgt?
Er zijn soms onduidelijkheden over de regels op de groep. Wanneer mag je iemand vasthouden? Wanneer mag je iemand op een kamer zetten? Dat is voor hulpverleners niet altijd even duidelijk. Kent iedereen binnen de JeugdzorgPlus de zo belangrijke huisregels?
Tot slot de samenwerking met de staatssecretaris van Justitie. Die lijkt mij hierbij heel belangrijk. Ik weet dat Huize Alexandra in Almelo gaat sluiten, terwijl het nog niet zo heel lang geleden voor heel veel geld is verbouwd. Ik weet dat Kolkemate in Zutphen, een jji, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mogelijk aangemerkt wordt om voor veel geld opgeknapt te worden. Het is een verouderd gebouw dat niet brandveilig is. Dat klinkt mij, in tijden dat wij enorm moeten bezuinigen, niet logisch in de oren. Er is immers een prachtig gebouw beschikbaar met Huize Alexandra. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Het einddoel van de JeugdzorgPlus is dat jongeren uiteindelijk zonder zijwieltjes hun leven weer kunnen oppakken. Het CDA steunt dan ook het streven van de staatssecretaris om de aanpak van jongeren te verbreden en van bedden naar trajecten te gaan, van een instelling gericht op opvoeding en controle ín de instelling naar opvoeding die naar buiten is gericht. De jongeren moeten uiteindelijk weer zelfstandig hun leven kunnen voortzetten. Daarbij bieden de rapporten van de inspectie voldoende aanknopingspunten voor een behoorlijke verbeterslag bij de instellingen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is wel of het glas nu halfvol is of half leeg. De instellingen bestaan immers nog niet zo heel erg lang.
Mij valt op dat in zeven van de twaalf instellingen de aansluiting tussen instelling en onderwijs niet goed is geregeld. Dat is echt een probleem. Jongeren voelen zich daardoor niet veilig. Er is bovendien veel lesuitval. Er is tevens sprake van dat de opbrengst van het onderwijs niet te meten is. Er is sprake van een buitengewoon onwenselijke manier samenwerking. Het gaat niet alleen om de samenwerking op bestuurdersniveau of die bij de leidinggevenden. Ook de samenwerking tussen individuele groepsleiders en docenten is niet op orde. Daarbij roept de staatssecretaris op tot het uitwisselen van best practices. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit aan de magere kant is. Wat kan er nog meer gedaan worden om dit belangrijke aspect vlot te trekken?
Een ander punt is dat de cluster 4-scholen zeggen dat het belangrijk is dat de inspecties van jeugdzorg en onderwijs samen inspecties uitvoeren. Bij de controle op de aanbevelingen opereren de beide inspecties echter weer apart, wat lastig is in de uitvoering. Is het niet handiger dat dit meer wordt gecoördineerd?
Een van de punten in de rapporten van de inspectie is dat het opleggen van dwang en drang-maatregelen bij jongeren in de instellingen niet goed gaat. Ik schrok daarvan. Er is een voorbeeld van een jongere die een week lang opgesloten heeft gezeten op zijn kamer als strafmaatregel, zonder dat die onderwijs mocht volgen. Juist de JeugdzorgPlus is echter bedoeld voor behandeling en niet voor straf. Heeft de inspectie voldoende zicht op de dwang en drang-maatregelen? Wordt bij de inspectie van jeugdzorg ook gemeld wanneer sprake is van dwang en drang in een JeugdzorgPlus-instelling?
De staatssecretaris schrijft dat sprake is van een onderbezetting van de totale capaciteit van 20%. Wat zijn de oorzaken van deze onderbezetting? Opvallend is dat het westen een overbezetting kent en het oosten juist een onderbezetting van de JeugdzorgPlus-instellingen. De staatssecretaris schrijft hierin meer evenwicht te willen brengen. Dat is een prima idee. Wij willen van de staatssecretaris graag rond de zomer weten hoe het hiermee gaat en of er vorderingen zijn geboekt. Een aantal instellingen geeft immers aan dit een nogal spannende ontwikkeling te vinden.
Mooi is dat de staatssecretaris van bedden naar trajecten wil gaan. Dat is echt een prima initiatief. Ik heb daarover wel een paar vragen. Worden de gemeenten hierbij betrokken? Straks gaat jeugdzorg immers naar de gemeenten. Is bij de staatssecretaris op dit moment bekend hoeveel jongeren na verloop van tijd in de JeugdzorgPlus-instellingen terugkeren? Als daarop zicht bestaat, kan immers bekeken worden of de trajecten verbetering op dit vlak brengen.
De grens bij de trajecten ligt nu bij achttien jaar. Ik krijg het idee, ook vanuit het veld, dat achttien jaar te vroeg is en dat wij toe moeten naar een soort adolescente hulpverlening waarbij jongeren nog net iets langer vastgehouden kunnen worden en naar een zelfstandig leven kunnen worden begeleid. Mijn vraag aan de staatssecretaris is om naar dit idee te kijken, wat de voor- en nadelen ervan zijn en wat hier mogelijk is.
De CDA-fractie vraagt zich af welke gevolgen de invoering van passend onderwijs heeft voor de plaatsing van JeugdzorgPlus-leerlingen bij cluster 4-scholen. Er zijn namelijk afspraken gemaakt over de bekostiging van scholen, die deels bij OCW en deels bij VWS worden geregeld. Hoe is het nu eigenlijk geregeld? Betekent de korting van 20% op de capaciteit van JeugdzorgPlus dat de capaciteit voor deze scholen met 20% vermindert? Hoe voorkomen wij dat de JeugdzorgPlus-instellingen en de scholen straks twee keer hun financiën moeten verantwoorden omdat zij met twee ministeries te maken hebben? Kan de staatssecretaris er in overleg met het ministerie van OCW voor zorgen dat de verantwoordingslasten niet gigantisch stijgen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Het is inderdaad niet de eerste keer dat we spreken over de JeugdzorgPlus-instellingen. Wij hebben de tweede set rapporten van de Inspectie Jeugdzorg gekregen, die met name ingaat op de kwaliteit van JeugdzorgPlus wat het leefklimaat in de instellingen betreft en de samenwerking tussen instellingen en scholen. Om eerlijk te zijn, ben ik geschrokken van de resultaten. Vijf van de twaalf scoren op het eerste vlak onvoldoende en zeven van de twaalf op het tweede vlak. Daar komt bij dat vier scholen zeer zwak scoren. Dat is een heel ernstige zaak, juist omdat de doelstelling is om jongeren weer op een normale manier in de maatschappij te laten participeren. Het is heel goed dat de staatssecretaris er bovenop zit en dat de Inspectie Jeugdzorg er bovenop zit.
Ik zit wel met een probleem met deze scores. Hoe streng is de Inspectie Jeugdzorg eigenlijk? Wordt afgedongen op de criteria om toch nog een aantal instellingen een voldoende laten behalen? Is gegarandeerd dat er geen water bij de wijn wordt gedaan? En dan de verbetermaatregelen. Moeten de instellingen echt voldoen om een voldoende of een «goed» te halen en de zaak zo snel mogelijk op orde te krijgen? Ik zeg dit ook omdat ik bij een aantal JeugdzorgPlus-instellingen op werkbezoek ben geweest. Als je dan met de kinderen praat, hoor ik bijvoorbeeld dat er een drie jaar in het ene gebied van het land in de JeugdzorgPlus heeft gezeten en vervolgens weer twee jaar in een andere locatie in de JeugdzorgPlus zit. Dat is vijf jaar van een kinderleven. Ik schat de betreffende persoon op zeventien jaar. Het is nogal wat als iemand van zijn twaalfde tot zijn zeventiende in een instelling zit. Dit is overigens het meest extreme voorbeeld dat ik tegengekomen ben. Je hoort vaak dat kinderen veel langer zitten. Bij doorvragen bij de begeleiding over het toeleiden naar de maatschappij blijkt daarvan heel weinig werk te worden gemaakt. Ik kom daarop straks terug.
Dit kabinet heeft als doelstelling dat iedereen moet kunnen meedoen. Dat betekent zeker voor deze kinderen, die om wat voor reden een moeilijke jeugd hebben, dat optimaal ingezet wordt op scholing en eventuele aansluiting op de arbeidsmarkt. In dat opzicht steun ik de trajectbenadering die de staatssecretaris inzet van harte. Opvallend is dat daarvan gezegd wordt dat het een totale cultuuromslag betekent. Wij komen blijkbaar van heel ver! Ik nodig de staatssecretaris uit om niet alleen met pilots te werken, maar de trajecten concreet en snel in te slaan. Ik zie bij de JeugdzorgPlus-instellingen weleens dat iemand bijna uitbehandeld is, bijvoorbeeld na een loverboyproblematiek. Als de behandelaar met die jongere vervolgens over straat loopt, komen er uit alle hoeken en gaten figuren die de behandelaar nog nooit heeft gezien. Het lijkt wel alsof zo’n meisje, dat bijna uitbehandeld is en dat bijna weer naar het normale leven gaat, een antenne heeft. Men kan uittekenen wat er gebeurt als zij weer de straat opgaat. De kans is wel heel groot dat het weer verkeerd gaat. Waar zijn wij dan mee bezig? Wij sluiten iemand twee jaar op en vervolgens komt hij of zij weer in dezelfde situatie terecht.
De trajectbenadering is echter heel goed. Ik steun de staatssecretaris daarin van harte. Ik vraag de staatssecretaris wel hoe zij gaat voorkomen dat hier weer een groot bureaucratisch praatcircuit ontstaat van gezellig overleg en samenwerking, met vervolgens nul resultaat. Ik moet zeggen dat ik tot mijn vreugde in het rapport zowaar twee outcome-criteria ben tegengekomen. Jongeren mogen bijvoorbeeld niet meer terugkomen in de eerdere situatie. Ik hoop dat die criteria geoperationaliseerd worden en zeer strikt in de pilots vastgelegd worden.
In de brief schrijft de staatssecretaris dat bij de toekenning van de pilots de effecten van de behandeling in de trajectbenadering, de score op de huidige criteria, meewegen. In welke zin is daarvan sprake? Betekent een slechte score dat eerst de rest op orde moet zijn voordat men een pilot krijgt? Of betekent een slechte score juist aandacht om het hele traject op orde te krijgen?
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. De PVV realiseert zich dat JeugdzorgPlus-instellingen een relatief nieuwe vorm van jeugdzorg zijn. Toch zijn ook wij erg geschrokken dat in de tweede stap van het toetsingskader zeven van de twaalf instellingen een onvoldoende scoren, zeker als men zich realiseert dat het vaak schort aan goede samenwerking tussen bijvoorbeeld school en behandelgroep. Dat laatste is vrij essentieel als iets van een ketenaanpak bereikt moet worden. Is de staatssecretaris het met de PVV eens dat alles op alles gezet moet worden om daarin snel verbetering te brengen? Dat is zeker het geval omdat bij de pilots voor JeugdzorgPlus-trajecten alles draait om een continue en prominent aanwezige samenwerking tussen alle veldpartijen. Dat is iets wat de PVV enorm toejuicht. Hoe gaat de staatssecretaris deze voorwaarden voor succes concreet bewerkstelligen? De PVV heeft ook vragen over wat er gebeurt met de instellingen die nog steeds niet goed functioneren als de gestelde termijn is verstreken. Gisteren was nog in het nieuws wat er in de praktijk mis kan gaan bij jeugdinrichtingen. Dat was weliswaar geen JeugdzorgPlus-instelling, maar toch blijft het bizar dat de instelling twee keer niet heeft meegewerkt aan een inspectiebezoek en dat de inspectie dit laat gebeuren. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de inspectie in dit soort gevallen veel voortvarender moet optreden?
De inspectie constateerde tijdens een onverwachte inspectie dat er bij de locatie Ossendrecht van Almata nogal wat misstanden waren. Die waren zelfs van dien aard dat de locatie direct onder verscherpt toezicht gesteld werd, welk toezicht later weer opgeheven werd omdat de situatie sterk verbeterd was. Ik vraag mij af of de inspectie hierbij heeft gedacht aan het doorlichten van alle locaties van de instelling in plaats van enkel de locatie Ossendrecht. Graag een antwoord.
Ik kom even terug op de pilots trajecten JeugdzorgPlus. Vanaf 1 januari jongstleden kunnen instellingen hun pilotvoorstellen indienen. Is er al enig zicht op dat dit naar tevredenheid gebeurt? Er is sprake van dat 20% van de geplaatste jongeren een traject aangeboden zou worden. Wij zijn op zich een grote voorstander van deze keuzes. Wij willen er bovenop zitten. Hoe gaat dit verlopen? De PVV hoopt dat deze nieuwe en veel meer individuele aanpak er eindelijk voor zorgt dat JeugdzorgPlus doet waarvoor het bedoeld is: jongeren een kans bieden op een normaal leven. Dit alles moet gebeuren met meetbare doelen.
Tot slot nog een vraag. Er wordt gesproken over plaatsing in eigen zorggebied. Op zich is daarmee niets mis mee. Het is goed te begrijpen. Is de staatssecretaris het met ons eens dat het in sommige gevallen juist verstandig is om het niet te doen, bijvoorbeeld bij slachtoffers van loverboys en dergelijke?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng op dit mooie dossier, het kwetsbaarste stukje van de jeugdzorg. We praten immers over een tijd waarin kinderen nergens anders terechtkunnen om geleid te worden naar de resultaten die we voor hen voor ogen hebben. Die resultaten worden in de nieuwe wet op de zorg voor jeugd verwoord. Er staat in dat iedereen die in onze samenleving opgroeit, ten eerste een dak boven zijn hoofd heeft, ten tweede iets kan waarmee hij kan meedoen in de samenleving en ten derde kan liefhebben. Immers, als je relaties kunt opbouwen, kun je veel beter tegen alle akeligheden die het leven je aandoet dan als je alleen bent. Deze drie dingen willen we bereiken. Soms lukt het niet om een kind dat te geven in zijn eigen omgeving, omdat het drie handen vol problemen mee heeft gekregen, ook in de eigen omgeving. Dan is het soms een tijdje nodig dat de Staat die rol overneemt. We doen dat in een JeugdzorgPlus-instelling. Voorheen was de benaming daarvan «gesloten jeugdzorg», maar tegenwoordig noemen we het anders omdat we heel duidelijk willen aangeven dat we het zien als een tijdelijk iets waar kinderen bij wie het echt niet lukt om dat in de gewone setting te doen, weer de kans krijgen om die drie doelen te bereiken in hun eigen kracht.
In dat kader is er gesproken over een zesjescultuur. Daar houd ik al helemaal niet van, want een zes kun je zo krijgen. Maar een tien vind ik ook een illusie. Ook in deze setting zul je moeten accepteren dat er jongeren zijn die nu eenmaal niet hebben meegekregen om te kunnen participeren. Bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd blijven altijd twee ongewenste outcomes mogelijk. De eerste is dat kinderen toch in het justitiële kader blijven. De tweede is dat kinderen toch niet de bekwaamheid hebben meegekregen om buiten een ggz-instelling of een andere instelling te kunnen functioneren. Een tien is dus niet realistisch. Ik beloof wel dat ieder kind dat in deze setting komt aan het begin van zijn traject individuele aandacht krijgt om vast te stellen wat zijn mogelijkheden zijn, zodat het hoogst haalbare voor dat kind wordt nagestreefd. Immers, juist omdat zij de meest kwetsbaren zijn, moeten we hun de grootste kansen bieden. Het gaat er daarbij niet om waar ze zijn of hoe lang ze daar al zijn. Het gaat erom wat er met dat betreffende kind aan de hand is, waar het is misgelopen en wat voor het betreffende kind het hoogst haalbare doel is. Dat doel streef je vervolgens na. Binnen dat geheel wil ik de individuele vragen van de Kamerleden beantwoorden. Het betekent namelijk dat we al naar gelang de kinderen het vragen en wij de medewerkers horen praten over hun werk, mogelijk toch andere methodieken moeten durven hanteren en op een nieuwe manier ermee omgaan. Het is niet enkel een klein stukje van de jeugdzorg waar je tijdelijk iemand opbergt; we zijn met een transformatie van de jeugdzorg bezig. Daar passen heel hoge idealen bij.
Die hoge idealen hebben hun plek gekregen in het kwaliteitskader voor de jeugd, dat in 2008 is gestart door mijn ambtsvoorganger. De lat daarin ligt heel hoog. Je kunt die niet hoog genoeg leggen. De inspectie moet ook aan de hand van die hoge eisen controleren. In het inspectierapport wordt niet gekeken vanuit de visie «wat is een zes en alles daaronder is onvoldoende». Het gaat om «hoe goed kunnen we deze sector krijgen met het elan dat erin zit» en «alles wat niet voldoet aan onze ambitie, vinden we te weinig». Een onvoldoende in dit rapport is een ander soort onvoldoende dan in andere inspectierapporten. Deze inspectie heeft een enorm aanjagende functie in het ondersteunen van wat medewerkers en kinderen in de sector zeggen nodig te hebben. Het rapport legt met name een ambitie neer; je hoeft er niet op dezelfde manier van te schrikken als van andere inspectierapporten. De inspectie heeft vanaf 2008 de ambitie neergelegd op drie velden. Het eerste veld is de rechtspositie van de cliënt. Ik spreek mijn lof uit over dat inzicht, want in heel veel sectoren kom ik daar nu pas aan toe. Zodra de rechtspositie van de cliënt op orde is, komt het tweede veld aan de orde: het leefklimaat. Het derde veld van dit eerste ambitieniveau is het behandelklimaat. Daar zit alle scholing in waar de Kamer naar gevraagd heeft.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de staatssecretaris voor de toelichting. Om misverstanden te voorkomen, het cijfer tien was natuurlijk bedoeld als grapje. Het is een mooi resultaat als we op een zeven uitkomen vanuit een situatie waarin het allemaal niet heel prettig gaat. De staatssecretaris noemde zelf de situatie met drie handen vol problemen. Als het kind daarna zelf het leven verder aankan, denk ik dat dit een heel mooi resultaat is. We moeten er realistisch in zijn dat dit per kind zal verschillen. Er zullen ook kinderen zijn bij wie je je handen dicht mag knijpen als je een zes-min haalt.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ik bespreek de individuele vragen op volgorde van de sprekers.
Vorig jaar waren er enorme zorgen over het weglopen en de agressie. In het kader daarvan vroeg mevrouw Kooiman wat op dit moment de stand van zaken is. Met name als het gaat om de agressie verwijs ik naar de brief die ik zal sturen over kwaliteit. Omgaan met agressie zie ik als een van de vaardigheden waarover de medewerkers moeten beschikken. De scholing speelt daarin een heel nadrukkelijke en belangrijke rol. Op dit moment hebben we de spotjes met de boodschap dat hulpverleners met rust moeten worden gelaten, maar het is nu eenmaal zo dat het juist in deze sector erbij hoort dat kinderen hun boosheid uiten en die vaak externaliseren. Het is een deel van de professionaliteit om daarmee om te kunnen gaan. Daar ondersteun ik de medewerkers van harte in. Dit houdt in dat de structurele scholing daaromtrent moet worden opgenomen in het plan.
Mevrouw Kooiman sprak ook over het competentieniveau dat nodig is om in zo’n huis rust en structuur te kunnen brengen. Ik ben het met haar eens dat daar grote competenties voor nodig zijn. Ik heb al eerder gezegd dat dit niet enkel theoretisch is. Er zijn nu twee nieuwe opleidingen, op hbo-niveau of hoger. Die doen er enorm toe. Daarnaast ben ik blij dat er ruimte is om elders verworven competenties mee te laten wegen naast het slechts theoretische kader. We hebben mensen nodig die de rust en het overzicht hebben en die met name – dat is de derde doelstelling van de jeugdzorg – het kind het vertrouwen kunnen teruggeven. Er is dan sprake van de klik, waardoor het kind ziet: hé, met deze persoon kan ik een relatie aangaan; ik kan hem vertrouwen. In het begin merkte ik op dat een van de doelen is dat het kind weer relaties kan aangaan. We zullen nog heel goed gaan puzzelen hoe je dat kunt leren. We gaan dat samen doen. Ik onderschrijf volledig dat dit unieke competenties zijn.
Mevrouw Kooiman (SP): De norm in de JeugdzorgPlus is hbo-niveau, zoals straks vermeld zal zijn in de brief over de kwaliteit. Heb ik dat zo goed begrepen?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ja. Kinderen die zo’n enorme uitdaging voor hun neus hebben om weer terug te krabbelen naar wat voor heel veel andere kinderen heel gewoon is, verdienen een zodanig competente begeleiding dat alle mogelijke elementen daar ook in zitten. Het is al vastgelegd dat dit hbo-niveau is. De ruimte die ik erbij wil bieden is dat elders verworven competenties op een of andere manier mee kunnen wegen. In het totaal van de nieuwe wet op de zorg voor jeugd zal de Kamer terugzien dat staatssecretaris Teeven en ik heel hard bezig zijn om ervoor te zorgen dat juist waar kinderen kwetsbaarder zijn en meer afhankelijk zijn van de zorg van vreemden en van geïnstitutionaliseerde zorg, de kerncompetenties van medewerkers en de criteria voor instellingen heel duidelijk worden beschreven. Dan praat je dus over certificering van de instelling, maar ook over de accreditatie en de toetsbare opleiding van medewerkers. Wat dat betreft, zitten we dus helemaal op een lijn.
De terugkeergarantie is lastiger. Op het moment dat een meisje uit het loverboycircuit wordt opgenomen en weer wegloopt, gooi ik geld weg als ik die plaats vrijhoud tot zij weer terug is. Ik weet immers niet wanneer zij weer terug zal komen. Ik ben heel zuinig, dus ik kan niet beloven dat ik een plek voor een meisje vrijhoud. Op dit moment hebben we echter geen wachtlijst, dus in die zin kan ik op dit moment garanderen dat zo’n meisje direct terug kan. Wat betreft de wachtlijst wil ik niet alleen kijken naar de cijfers. We weten dat de kans om terug te vallen bij meisjes met loverboyproblematiek zo groot is dat sommigen zich zelfs laten heropnemen om te ronselen in instellingen. Die kans en verwevenheid zijn zo groot, dat dit een criterium kan zijn om iemand onmiddellijk te plaatsen. Op die wijze wil ik graag gehoor geven aan de huidige groeiende inzichten in de manier waarop iemand uiteindelijk in de «final common pathway» komt dat diegene in handen valt van een loverboy. In die zin denk ik dat het een goede doelstelling kan zijn dat deze meisjes niet op wachtlijsten terechtkomen.
Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Dille gaf terecht aan dat het soms moeilijk is om buitenregionaal te plaatsen. Als een meisje wegloopt uit de regio waar de instellingen juist vol zitten, wordt het heel lastig. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris kijkt naar een mogelijkheid dat in ieder geval een paar plekken worden gereserveerd voor dit soort jongeren die acute zorg nodig hebben en dat zij ook buitenregionaal geplaatst kunnen worden.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat zijn twee verschillende elementen. Ik zal kijken naar soort noodplaatsenregeling, die inhoudt dat je altijd een reserve hebt voor de mensen die acuut komen. Zo’n regeling is er in iedere hulpverleningsinstelling. Wat betreft de vraag waar iemand geplaatst wordt, wil ik mij heel graag meer verdiepen in de vraag wat een meisje exact nodig heeft om te herstellen van de problematiek waardoor zij in het verkeerde circuit is terechtgekomen. Ik refereer in dat kader ook over Huize Alexandra, waar al een aantal keren vragen over zijn gesteld. Soms kan dat een plaatsing zijn ver weg van huis, soms een plaatsing op een locatie waar geen jongens in de buurt zijn en soms kan dat ook iets heel anders zijn. Daarbij wil ik graag profiteren van het feit dat we met die trajectbenadering bezig zijn en van de op dit moment snel groeiende inzichten in deze specifieke problematiek tussen jongens en meisjes. Het is op zichzelf genomen een vrij nieuw fenomeen. Als ik daarover het oor te luister leg, krijg ik heel verschillende antwoorden. We hebben het ook weleens over culturele achtergronden gehad. Er spelen dingen waarvan ik denk: hé, we hebben nog niet de vinger achter wat er precies aan de hand is. Dat geldt nadrukkelijk ook voor het loverboycircuit. Ik zeg toe dat ik dit verder en dieper wil laten onderzoeken. Ik wil de inzichten over de best practices graag terug laten komen in een concreet aanbod als dat in een behandelplan nodig blijkt te zijn.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben heel erg blij dat in ieder geval gekeken wordt naar de noodplaatsenregeling. Het klopt dat heel veel instellingen ook kijken of ze een noodplaats hebben, maar soms is dat gewoon niet zo. Dat geldt niet alleen voor meisjes die te maken hebben met loverboys, maar ook voor jongens die in een heel benarde situatie zitten of die opeens in het criminele circuit zitten. Ik ben heel erg blij dat de staatssecretaris daarop terugkomt, maar wanneer zal dat zijn? Gebeurt dat in een brief? Ik vraag haar om specifiek aandacht te hebben voor het probleem dat na veertien dagen de plek weg is.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mijn voorstel is om het mee te nemen in de periodieke brieven die ik stuur over de stand van zaken in de sector jeugd. Misschien kan ik het betrekken bij de informatie over de wachtlijsten. De heer Dibi, die met mij wil sparren over de wachtlijsten, heb ik toegezegd dat ik de wachtlijsten goed bijhoud. Daarnaast zet ik de inspectie erop om te kijken dat iemand alleen op de wachtlijst wordt gezet als dat mogelijk is in de situatie van het kind en dat het heel snel gaat als er gevaar bestaat voor het kind of als het anders zijn motivatie kan verliezen. Dat is een vaste bullet waarop de Kamer mij moet kunnen afrekenen. Er mogen geen gaten vallen.
Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of de kinderen bekend zijn met de regels in de groep. Dat betrof dwang en drang. Er zijn twee aspecten aan deze vraag. Ten eerste zijn de regels op de groep een instellingsverhaal. Die moeten op de groep bekend zijn, maar dan nog hangen ze maar ergens. Ik vind het belangrijker dat de inspectie melding krijgt van de behandelplannen die opgesteld worden voor ieder individueel kind. Als sprake is van dwang en drang en je over onvrijwillige zorg spreekt, betekent dit dat van het begin af aan de inspectie moet weten welke dwang- en drangmiddelen geaccordeerd zijn in het kader van een individueel behandelplan van een kind. Ik refereer aan het debat dat ik op dit moment heb lopen over zorg en dwang. Het is heel erg belangrijk dat erkend wordt aan het begin van een traject dat het soms nodig zal zijn dat iemand gesepareerd wordt. Als dat nodig is, moet duidelijk zijn wat wordt gedaan met de doelstelling dat het kind door moet blijven leren. Dat hoort in een behandelplan te staan.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): In de ggz-sector wordt er altijd melding van gemaakt wanneer het begint en eindigt. Wordt deze praktijk ook voor de JeugdzorgPlus gebruikt? Daardoor krijg je ook inzicht in de vraag hoe vaak het wordt gebruikt binnen het behandelplan en kun je er ook wat meer op sturen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Aan het begin van het traject moet afgesproken worden welke vormen van dwang en drang toegepast moeten worden indien nodig en in welke hevigheid dat gebeurt. Als in zo’n plan staat dat een dag separeren is toegestaan en vermeld staat wat precies gedaan wordt, maar er uiteindelijk veertien dagen wordt gesepareerd, houdt dat in dat de interventie niet past binnen het behandelplan. In dat geval moet het gemeld worden. Als er geanticipeerd is op wat men denkt nodig te hebben, hoeft daar niet iedere keer melding van te worden gemaakt. Dat zou een gigantische administratieve rompslomp geven. Die zaken zijn tegen elkaar afgewogen. Aan de non-verbale taal van mevrouw Bruins Slot zie ik dat zij nog niet tevreden is. Nogmaals, als het afwijkt van de afspraken, dan moet het gemeld worden.
Mevrouw Kooiman stelde een vraag over Kolkemate in Zutphen en over Huize Alexandra. Ik zal dit opnemen met de staatssecretaris. Als we geld kunnen uitsparen, zullen we dat natuurlijk heel graag doen. We pakken deze kwestie op.
Tegen mevrouw Bruins Slot zeg ik dat de ambitie hoog ligt. We hebben net een prachtig rapport gekregen: de Verticale Dialoog. Daarin wordt vanuit het veld een groot aantal voorstellen gedaan hoe je het leren kunt laten doorlopen, mede afhankelijk van de motivatie en van de situatie dat een kind even niet naar zijn eigen school kan gaan. Ik wil graag gebruikmaken van al die aanbevelingen. Een van die aanbevelingen is om e-learning heel nadrukkelijk te bekijken. Mevrouw Bouwmeester, die vandaag niet aanwezig is, heeft daar in het verleden naar gevraagd. In het behandelklimaat is sprake van een grijs gebied, namelijk het overgangsgebied tussen opleiding en het therapeutische klimaat. Soms is het een betere investering om aan de motivatie te werken en een kind even vier weken niet naar school te laten gaan. Die afwegingen zijn heel subtiel. Ik meen dat dit ook past binnen de trajectbenadering. Zo zal ik daarmee omgaan. Het eindresultaat moet zijn dat een kind zich aan een systeem kan aanpassen en een startkwalificatie heeft. De minister van OCW heeft de leeftijd daarvoor hoger gelegd. Ik ga daar graag in mee.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Hoe is de staatssecretaris van plan om te kijken of dit rapport goed is uitgevoerd in de samenwerking tussen de instellingen en het onderwijs? Stelt de staatssecretaris een bepaalde termijn waarop een deel van die ambities echt wel verwerkt moet zijn?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: We zijn daar op dit moment heel intensief over in gesprek, niet alleen met de instellingen en het onderwijs, maar ook met de gemeenten, omdat een startkwalificatie zonder stageplek ook nog niks is. Dat zijn heel multidisciplinaire overleggen in de jeugdsector. In ieder geval is het belangrijk dat de grote lijnen – dat is echt een andere manier van werken – uitgekristalliseerd zijn voordat de nieuwe wet op de zorg voor jeugd ingaat. Ik zie daar ook wel een enorme versnelling omdat mensen er veel beter mee uit de voeten kunnen op gemeentelijk niveau dan wanneer het top-down is georganiseerd. Wat mij betreft kun je dat terugzien in het transitietraject van de wet op de zorg voor jeugd. Daarin kunnen we die parameters opnemen.
Er is gezegd dat de uitwisseling van best practices mager is. Als dit het enige zou zijn wat we doen, kan ik mij voorstellen dat het mager lijkt, maar het is niet het enige wat we doen. De sector zelf heeft op dit moment namelijk een groot aantal instrumenten om die versnelling te bewerkstelligen. Het zou wel jammer zijn als de best practices die nog niet wetenschappelijk onderzocht zijn, niet gedeeld worden. Dat is de reden waarom ik dit er iedere keer in zet. Ik vind namelijk dat experience-based methodieken mee moeten kunnen tellen.
Er zijn verschillende inspecties in de jeugdzorg omdat de jeugdzorg een multidisciplinaire portefeuille is. Ik heb geconstateerd dat bij de inspecties geen behoefte bestaat om hetzelfde postpapier te hebben en om één organisatie te worden. Ze werken wel ontzettend goed samen. Het loopt ook goed in elkaar over. Deze inspecties, met name de Inspectie Jeugdzorg van VWS, zien het feit dat ze met de sector jeugd bezig zijn heel erg als een ruimtegevende vrijheid, mede omdat er nog gemodelleerd kan worden omdat de sector nog groen achter de oren is, zoals mevrouw Kooiman dat formuleerde. Dit betekent dat je ze juist ook de ruimte moet geven om nieuwe criteria op te stellen en ze niet te star in het harnas van de wetenschap of van andere sectoren te passen.
Rond de zomer kan ik berichten over de onderbezetting. Op dit moment lijken vraag en aanbod precies quitte te spelen. Maar nogmaals, dit kan natuurlijk op alle mogelijke manieren bewegen. Ik kan de Kamer de herverdeling verstrekken in de zomer.
Er is gevraagd of de gemeenten erbij worden betrokken. Dat is inderdaad het geval; zij worden er zelfs enorm bij betrokken. Als wij het niet doen, betrekken zij zichzelf wel, omdat zij het beleid straks moeten uitvoeren.
Ik weet eerlijk gezegd niet hoeveel recidivisten er zijn. Wij zullen het uitzoeken. Het is een heel goede vraag. Ik zou het niet erg vinden als iemand niet in één keer klaar is; ik kan mij voorstellen dat daarvoor redenen zijn. Wat mij betreft geef ik het niet op als een kind terugkomt. Het is niet zo dat je één kans hebt en daarna niets meer. Ik zal echter uitzoeken wat de experts hiervan vinden.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): De achtergrond van mijn vraag – en volgens mij zit ik daarmee op dezelfde lijn als de staatssecretaris – is dat als we er nu inzicht in hebben, we als de trajecten zijn doorgevoerd, kunnen zien of zij betere resultaten opleveren. Ik wil het nu graag weten, als een soort indicator om straks te kunnen bezien hoe succesvol de projecten zijn.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is een goed punt. Ik hoor van mijn ambtenaren dat we werken aan betere managementinformatie op dit punt. In principe betekent dit dat je kinderen niet als twee individuele kinderen telt als het eigenlijk maar om één kind gaat. Daar zullen we dus voor corrigeren bij de trajectresultaten. Dat is denk ik de achtergrond van de vraag.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik zou het op prijs stellen als in ieder geval het eerste inzicht dat de staatssecretaris krijgt, wanneer de informatie beschikbaar komt, naar de Kamer wordt gestuurd.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het is onderdeel van de vraag hoe wij weten of een interventie effectief was. Het zit in de trajectbenadering.
Mevrouw Bruins Slot vraagt of het glas halfvol of halfleeg is. In de jeugdzorg is het glas vol aan het lopen. Het is een optimistisch dossier.
De kosten voor passend onderwijs zijn deels voor OCW en deels voor VWS. Er is sprake van plaatsbekostiging, dus het geld volgt de plek. Dit is een multidisciplinair dossier, daarom hebben we ook het magentaoverleg. Ik heb er niets aan als er op passend onderwijs een gat valt waar ik met JeugdzorgPlus moet inspringen. De trajectbenadering omvat alle mogelijkheden om op meerdere manieren om te gaan met de vraag hoe je onderweg bent naar een startkwalificatie. Onderwijs heeft immers niet als doel om onderwijs te geven, maar leidt toe naar een startkwalificatie. In het overleg met de gemeenten en met de aanbieders, bestuurlijk ook met staatssecretaris De Krom, hebben we het over outputcriteria. Op die manier zullen we kijken hoe dit zijn beslag vindt. Uiteraard moeten onze portefeuilles niet gaan lekken op de naden. We moeten het samen oplossen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik krijg de indruk dat de staatssecretaris zegt dat het nog te vroeg is om een goed antwoord te geven op mijn concrete vragen. Het is echter wel belangrijk dat er een antwoord op komt. Ik snap dat passend onderwijs een traject in ontwikkeling is bij JeugdzorgPlus, maar ik wil de staatssecretaris toch vragen of zij rond de zomer een brief kan sturen waarin zij toelicht hoe het precies heeft uitgewerkt. Volgens mij kan dat wel, gezien het traject voor de wet passend onderwijs. Zo kan worden voorkomen dat er gaten vallen in het beleid van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ben het daarmee eens, want passend onderwijs is in principe het preventieve stuk voor JeugdzorgPlus. Ik hoop dat als we het goed doen bij het passend onderwijs, de kinderen niet in de JeugdzorgPlus terecht hoeven te komen. De investering in passend onderwijs doet er dus toe.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Van gemeenten die straks de jeugdzorg moeten gaan uitvoeren, hoor je dat ze juist op het raakvlak met passend onderwijs een probleem hebben, omdat we het onderwijs, zeker het bijzonder onderwijs, apart georganiseerd hebben. Het baart de gemeenten zorgen dat de scholen leidend zijn en zelf mogen beslissen wat voor trajecten er komen. Wordt dit aspect meegenomen? Komt er een betere verdeling, zodat scholen niet kunnen zeggen: stik er maar in, ik doe dit traject en jij kunt de boom in met je jeugdzorg? Ik zeg het maar even heel scherp. Worden er oplossingen gezocht voor dit realistische probleem van de gemeenten?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daar worden zeker oplossingen voor gezocht. De beantwoording van de opgeworpen vraag vindt plaats in het kader van passend onderwijs. De gemeenten duiden deze risico’s aan in de gezamenlijke overleggen. Het moet natuurlijk niet gaan lekken op de naden. Het is niet zo dat we dingen naar elkaar over de schutting kunnen gooien. De bewindslieden van Onderwijs, Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ikzelf mogen niet zeggen dat het de schuld van de ander is. Het moet op elkaar aansluiten, dat is ook de resultaatverplichting die ik in het magentaoverleg op me heb genomen. Dat kan soms nog een hele toer worden. De inhoudelijke antwoorden echter zitten bij passend onderwijs in het wetgevingstraject.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Dan ben ik heel benieuwd naar die inhoudelijke antwoorden, omdat het natuurlijk niet alleen een kwestie is van samenwerking tussen de ministeries, maar ook, concreet, van samenwerking tussen de scholen en de gemeenten.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat is zo, maar het is voor ons ook reuze verstandig om onze eigen vragen te beantwoorden.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zal het passend onderwijs volgens op dit punt.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Graag. Dat doe ik ook.
Mevrouw Van der Burg vraagt of Jeugdzorg kinderen heeft gesproken die eerst drie jaar en vervolgens twee jaar in een gesloten instelling hebben gezeten. Zoals ik net al zei, als je het ziet als een interventie, iets tijdelijks waarna kinderen zich weer op lichtere manieren kunnen ontwikkelen om te participeren, is een gesloten setting verschrikkelijk. Je kunt echter ook te maken hebben met een kind dat uiteindelijk zal overgaan naar de ggz. Mevrouw Van der Burg zegt heel nadrukkelijk dat de wensen van de kinderen in ogenschouw moeten worden genomen. Het is niet zo dat we een soort luilekkerland om hen heen moeten creëren, maar hetgeen geboden wordt, moet wel aansluiten bij hetgeen de kinderen zinvol vinden, omdat zij anders het vertrouwen kwijtraken dat er respectvol met hen wordt omgegaan. Dat is die klik met de omgeving waar het volgens alle rapporten, ook het campusrapport, om gaat. Als een kind drie jaar verwaarloosd in een gesloten instelling zit en daarna nog eens twee jaar, heeft dat tot effect dat het kind juist al zijn motivatie verliest. Dan heb je een contraproductieve opname gehad. In een trajectbenadering moet dat niet kunnen. Daarin moet ook kunnen staan: dit kind heeft ongeveer zoveel tijd nodig.
Dan kom ik bij de vraag hoe lang een kind nodig kan hebben en waarom er bij achttien jaar een knoop zit. Dit is een heel ingewikkeld punt. We weten immers inmiddels dat een kind veel langer kan rijpen dan tot het achttiende jaar. Met name jongetjes hebben vaak wat langer nodig. Daarom houd ik ook zo van ze ... Het is daarom helemaal geen gek idee om de grens bij 23 jaar te trekken. Iedereen die in de orthopedagogiek en dergelijke werkt, stelt die grens namelijk ongeveer daar. Tegelijkertijd ligt de juridische grens tot waar wij bemoeizorg mogen leveren bij achttien jaar. Dat betekent dat er botsingen zijn tussen wat wij weten dat goed hulpverlenerschap is en de bescherming van cliëntrechten tegen inmenging van de staat. Er zit vijf jaar tussen. Dit is een ontzettend ingewikkeld juridisch punt. Ik vind het inhoudelijk ontzettend belangrijk om dit punt te adresseren, want in de open, vrijwillige zorg trekt men naar 23 jaar. Het is jammer dat je dat niet kunt doen voor kinderen die juist nog meer problemen hebben. Ik puzzel op een oplossing. Met dit antwoord geef ik mijn inzet daarvoor weer maar ook de ingewikkeldheid van het punt.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is opvallend dat het bij de vrijwillige zorg wel gebeurt zoals de staatssecretaris al zei. Ook in het adolescentenstrafrecht waar dit kabinet mee komt, gebeurt precies hetzelfde. Dit zou dus de enige groep zijn waar het absoluut niet mogelijk is, terwijl er in die groep toch een aantal grote problemen leeft, bijvoorbeeld de loverboyproblematiek.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het zijn botsende juridische paradigma’s. Dat is nog iets anders dan de logica erachter. Er is natuurlijk ook een ander juridisch paradigma voor de gesloten jeugdzorg en het justitieel kader. Dit is dus een aandachtspunt. We zoeken naar een oplossing. Het grappige is dat iedereen natuurlijk eigenlijk precies hetzelfde wil, maar je botst op de wet. Zulke dingen inspireren mij altijd om door te blijven zoeken.
Mevrouw Van der Burg vraagt ook naar de aansluiting op de arbeidsmarkt. Natuurlijk, je kunt alleen maar een baan krijgen indien je hebt geleerd om in het gareel te lopen. Daarom zijn de overleggen met de gemeenten zo belangrijk. Die kunnen op gemeentelijk niveau naar die banen zoeken. Als je ziet hoe in het bestuurlijk overleg over jeugdwerkloosheid creatief gewerkt wordt, juist door de wethouders, weet je ook zeker dat de transitie op de goede plek zit. Het is echter wel een hele cultuuromslag.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Met de trajecten wordt de JeugdzorgPlus niet meer geïsoleerd van de gemeentelijke benadering. Er leeft zorg onder de gemeenten dat het apart gebeurt. Kan de staatssecretaris ons geruststellen dat dit niet zal gebeuren?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De bedoeling is participatie van het kind. Een trajectbenadering betekent juist dat je het kind er niet uithaalt zodat het zes maanden buitenspel staat. In een trajectbenadering past bijvoorbeeld solliciteren of een stage. Dat moet kunnen.
Ik kom op de vragen van mevrouw Dille. Een instelling die zich niet laat bezoeken door de inspectie krijgt automatisch een onvoldoende. Het is net als vroeger: als je niet kwam opdagen bij een proefwerk, had je een nul. De inspectie is met name in deze sector niet alleen toezichthouder, maar stelt ook de norm.
Mevrouw Dille vraagt hoe het kan dat een instelling slechts kort onder verscherpt toezicht kan worden gesteld. Het kan liggen aan kleine logistieke dingen. Het kan ook heel lang duren. Het kwaliteitskader van de inspectie begint met «er moet visie zijn». Ik heb me laten vertellen door de inspectie dat er soms kleine dingen niet op orde zijn. De mensen zijn dan vaak enorm bereid om het snel in orde te maken. Ze zijn blij met het inspectiebezoek en de handreikingen die ze krijgen. Er zijn echter hier en daar ook plekken waar men het niet tussen de oren krijgt. Dan kan een instelling onder verscherpt toezicht worden geplaatst. Dit kan dus heel kort duren, als iets snel in orde kan worden gemaakt, bijvoorbeeld hang- en sluitwerk, of veel langer, bijvoorbeeld in geval van een bestuur dat niet «in control» is.
De trajecten van de pilots lopen, met name omdat de sector het heel graag wil. Het komt dus goed op gang. Ik zal er in de halfjaarlijkse rapportages over berichten. Ik wil zo veel mogelijk van de tussendebatten af, omdat die zo versnipperd zijn.
We zijn hard bezig met de meetbare doelen. Ik noem altijd drie vrij vage, maar je concretiseert ze natuurlijk op tussenniveau.
Mevrouw Dille (PVV): Ik heb een vraag over het feit dat de samenwerking vaak niet goed loopt. Zeker in het hele trajectgebeuren is samenwerking natuurlijk het eerste radertje. Als dat al niet goed loopt, loopt alles niet goed. Ik maak me grote zorgen hoe we ervoor kunnen zorgen dat de samenwerking tussen alle veldpartijen goed verloopt. Nu zie je vaak dat een behandelgroep in het onderwijs al niet goed loopt, waardoor de resultaten tegenvallen. We moeten ons dus heel erg focussen op die samenwerking. Hoe doen we dat concreet?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Deze vraag moet ik op verschillende niveaus beantwoorden. Beginnend bij het kind zelf helpt de trajectbenadering, omdat die overzichtelijk maakt met wie je te maken hebt. Een casemanager bewaakt dat. Op gemeentelijk niveau worden er initiatieven genomen, omdat het lokaler kan worden georganiseerd. Voor wat het inspectierapport betreft, was het het concretiseren van de problematiek die maakte dat bij de herbezoeken die samenwerking al op gang was gekomen. Het feit dat de inspectie had gezegd dat het beter moest, gaf daar weer een handvat voor. Er zijn dus diverse instrumenten om het te bewerkstelligen. De interdisciplinaire samenwerking tussen verschillende instellingen kan wel een punt van zorg zijn als het gaat om de informatieverstrekking. Daar zitten we nog met het grensgebied tussen de privacy aan de ene kant en aan de andere kant de informatie die professionals nodig hebben. Het is niet in dit debat genoemd, maar die samenwerking is nog heel lastig. Daar zitten we met twee botsende referentiekaders. We werken daaraan.
De voorzitter: We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Heel kort, alstublieft.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik kan het inderdaad heel kort houden. Er is nog een vraag blijven liggen, namelijk wanneer we opnieuw de inspectietoetsen krijgen. Eigenlijk hadden we nu alweer een nieuwe hertoets moeten ontvangen van de rapporten die we vandaag hebben besproken. Ik geloof dat de staatssecretaris geen zesjescultuur wil en hoge eisen stelt, dus ik verwacht gewoon betere resultaten. Die zou ik natuurlijk heel graag willen zien.
De staatssecretaris zegt dat er een periodieke briefing komt en dat zij de noodplaatsenregeling aan de orde wil stellen, ook wat betreft de veertien dagen waarna je plaats is vergeven. Wanneer kunnen we die periodieke briefing verwachten? Is het mogelijk om die samen met de inspectierapporten te ontvangen?
Ik ben heel erg blij met de toezegging over hbo-geschoolde krachten.
Ik heb nog een punt dat ik de vorige keer heb laten liggen. Ik vond het zeer terecht dat mijn collega’s wezen op de trajecten na de JeugdzorgPlus. Het punt is dat het bij een rechter vaak niet mogelijk is om een open plaatsing te veranderen in een besloten plaatsing. Soms moet je een jongere heel even terugplaatsen om het traject naar vrijheid uiteindelijk juist sneller te kunnen bewerkstelligen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij in ieder geval met de rechters om de tafel gaat om te kijken of zij die machtigingen beter kunnen afgeven?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Het gaat over werk in uitvoering bij de JeugdzorgPlus. Daar zitten een aantal ambities aan vast en dat is prima. Uit het aantal brieven dat ik nog van de staatssecretaris krijg, blijkt al dat het werk in uitvoering is. Het betreft brieven over passend onderwijs maar ook de brief over het aantal draaideurjongeren in de JeugdzorgPlus. De vraag is natuurlijk wanneer deze informatie van de staatssecretaris naar de Kamer komt. Daarover heb ik nog niets gehoord. Rond de zomer komt de staatssecretaris nog terug op de vraag hoe het gaat met de overheveling van de capaciteit.
We spreken met de staatssecretaris vaak over drang- en dwangmaatregelen in de geestelijke gezondheidszorg. Daarbij wordt er regelmatig over gesproken dat het belangrijk is om veldnormen te hebben. Gaat de toepassing van dwang en drang in de behandelplannen van de jongeren ook op basis van veldnormen?
Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en voor haar toelichting dat we dit rapport ietsje anders moeten lezen dan de meeste inspectierapporten. Dit laat onverlet dat het om een buitengewoon kwetsbare doelgroep gaat. We moeten dus alles op alles zetten om deze doelgroep zo goed mogelijk zorg maar ook onderwijs en toeleiding naar de arbeidsmarkt te geven. Nogmaals mijn steun dus voor de trajectbenadering.
Als de instellingen niet voldeden, werd er gekeken naar de verbetermaatregelen. De staatssecretaris schrijft: in de tweede plaats zal ik bij het toekennen van de pilot zorgtrajecten rekening houden met het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg en de stand van zaken van de verbetermaatregelen. Welke kant gaat dit op? Betekent dit dat als een instelling niet voldoet, als die een onvoldoende heeft, deze niet in aanmerking komt voor zorgtrajecten omdat de zaken nog niet op orde zijn, of wordt er juist extra op ingezet?
Mevrouw Dille (PVV): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. De PVV is een groot voorstander van de trajectwerkwijze die wordt ingezet. We hopen inderdaad dat iedereen zich bewust is dat daaraan één ding ten grondslag ligt, namelijk samenwerking. Op allerlei manieren moet ervoor worden gezorgd dat die samenwerking goed is. Immers al die niet goed is, krijgen we over drie jaar weer inspectierapporten waar we helaas een vier aan moeten geven. Dat moeten we niet willen.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Mevrouw Kooiman sprak over de machtiging bij de rechter. In de trajectbenadering past dat de machtiging moet aansluiten bij wat het kind nodig heeft. Op dit moment schort het daaraan. De rechters hebben daar problemen mee. Ook de voogden hebben er problemen mee, want zij hebben soms erg veel tijd nodig om die machtiging te verlengen. Dit is inderdaad een onderwerp waar ik op studeer. Het moet niet zo zijn dat de machtiging veel meer aandacht krijgt dan het kind. De aandacht moet naar het kind gaan en niet naar het papierwerk. Dit is een onderwerp van discussie. De rechters hebben er goede ideeën over. Daar zal ik mij mee verrijken om een goede oplossing te vinden.
Ik was inderdaad het punt van de veldnormen vergeten. Veldnormen staan in de Wet op de jeugdzorg, dus niet de nieuwe wet maar de wet die er al is. Je mag alleen een pilot doen als je je zaken op orde hebt. We kunnen immers geen onderzoek laten doen bij instellingen als er gezegd kan worden dat het aan de methodiek ligt als er bij de instellingen iets gebeurt. Je moet dus goed zijn, wil je een pilot mogen doen. Als je een onvoldoende hebt en je kunt geen pilot doen, moet je eerst je onvoldoende wegwerken.
Ik zal alle brieven die nog uitstaan en die deze vaste commissie nog tegoed heeft betreffende de huidige stand van zaken aan de Kamer doen toekomen, dan kunnen we een en ander in één keer afwerken. Dat is dan een traject naast de rapportages die ik steeds met staatssecretaris Teeven doe over de ontwikkelingen bij de nieuwe wet zorg voor jeugd. Dan hebben we in ieder geval twee momenten waarop we van gedachten kunnen wisselen. We praten dan over waar we heen gaan en wat we intussen doen om te zorgen dat er niets fout gaat. Zo hebben we overzicht.
Mevrouw Kooiman (SP): Dat is een mooie suggestie van de staatssecretaris. Ik zou graag willen weten wanneer we die brieven kunnen verwachten.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Zo snel mogelijk. Ik moet even kijken welke brieven de commissie nog tegoed heeft. Ik denk dat het met een maand wel moet lukken. Alles wat tot nu toe beloofd is, hebt u dan ontvangen. Anders gaat het interfereren met de wet zorg voor jeugd en dat zou jammer zijn.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Eind februari is er een brief toegezegd over de kwaliteit. Krijgen we die wel eerder, want daar zitten we heel erg op te wachten?
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: De brief over de kwaliteit krijgt de Kamer apart.
De voorzitter: Ik ga nu echt afsluiten. Ik dank de mensen op de publieke tribune, de staatssecretaris en haar ambtenaren en de Kamerleden.
Samenstelling:
Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), voorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Van der Burg (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), Van Toorenburg (CDA), ondervoorzitter, Uitslag (CDA), De Mos (PVV), Berndsen (D66), Dijkstra (D66), Dille (PVV), Jadnanansing (PvdA), Gerbrands (PVV), Venrooy-van Ark (VVD), Bruins-Slot (CDA), Voortman (GroenLinks), Kooiman (SP), Straus (VVD) en Berckmoes-Duindam (VVD).
Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Hamer (PvdA), Bosman (VVD), Peters (GroenLinks), Wolbert (PvdA), Bosma (PVV), Van der Ham (D66), Koşer Kaya (D66), Agema (PVV), Vermeij (PvdA), Beertema (PVV), Van der Steur (VVD), Lucas (VVD), Klaver (GroenLinks), Smits (SP), Elias (VVD) en Berckmoes-Duindam (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-186.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.