31 839 Jeugdzorg

Nr. 172 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2012

Tijdens de uitvoering van de prestatieafspraken over de wachtlijsten in 2008 en 2009 is de groei van de vraag naar provinciale jeugdzorg gemonitord. Provincies en stadsregio’s (hierna: provincies) rapporteerden per kwartaal cijfers over het gebruik van jeugdzorg op basis waarvan de groei werd berekend. Mijn ambtsvoorganger heeft d.d. 23 maart 2010 een brief aan de Kamer gezonden over het resultaat van de prestatieafspraken met de provincies over de wachtlijsten in 2008 en 2009 (TK 2009–2010, 31 839, nr. 51).

In deze brief werd gemeld: «Het lijkt erop dat een aantal groeicijfers niet te herleiden is naar individuele kinderen. De groei van de vraag is gebaseerd op het aantal gebruikers van jeugdzorg. Een kind kan meerdere keren «meetellen» als gebruiker wanneer het verschillende zorgvormen ontvangt. In bijvoorbeeld Noord-Brabant is een groei van de vraag opgetreden van 22,6% in 2009 ten opzichte van 2008. Dit lijkt naast andere groeicijfers een onrealistisch percentage en daarom wil ik bij een aantal provincies de achtergronden van de groeicijfers nader laten belichten om meer greep te krijgen op de door de provincies gemelde cijfers.»

VWS heeft B&A Consulting de opdracht gegeven om dit onderzoek uit te voeren. Met deze brief bied ik u de uitkomsten hiervan aan.1

In drie provincies en een stadsregio is met terugwerkende kracht voor de periode 2007–2009 in beeld gebracht wat de groei van de vraag naar provinciale jeugdzorg is geweest op basis van unieke cliënten. Het beeld dat hieruit naar voren kwam sluit beter aan bij de groei van de vraag zoals voor die jaren geraamd was. Het genoemde percentage voor de provincie Noord-Brabant van 22,6% komt, wanneer op basis van unieke cliënten gemeten wordt, bijvoorbeeld uit op 8,5%, wat een meer realistisch beeld geeft van de daadwerkelijke groei.

Wel moet opgemerkt worden dat de component «zorgzwaarte» niet met terugwerkende kracht gemeten kon worden, terwijl dit wel een noodzakelijke component is voor het in kaart brengen van de groei van de vraag.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven