Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2011
Hierbij doe ik u mijn antwoord toekomen op de mondelinge toezegging die toenmalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk, heeft gedaan tijdens het debat op 26 januari 2010 met uw Kamer over het wetsvoorstel Versterking
en Besturing.
De toezegging is gedaan naar aanleiding van een vraag van de Kamerleden Meurs en Smaling van uw Kamer om nieuwe benoemingen
in een college van bestuur door de raden van toezicht op een niveau boven drie ton euro niet te laten passeren. De raden van
toezicht zouden hierop worden aangesproken.
Naar aanleiding van het debat met de Tweede Kamer op 3 november 2010 heb ik de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
een brief gestuurd over de topinkomens in het hoger onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 288, nr. 147). Hieraan voorafgaand heb ik 14 januari 2011 een brief naar de sector hoger onderwijs gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 147), waarin ik heb gemeld dat – in aanloop naar de invoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en
semipublieke sector (WNT) – alle onderwijssectoren onder het wettelijk bezoldigingsmaximum vallen.
Het wettelijk maximum is gebaseerd op 130% van het ministerssalaris en het bevat alle beloningscomponenten zoals salaris,
vakantieuitkering, eindejaarsuitkering, toelagen en bonussen, de pensioenbijdrage van de werkgever en een norm voor onkostenvergoeding.
Het (mogelijk) toekomstig wettelijk maximum bedraagt € 223 666,– (niveau 2010); dit bedrag wordt in de WNT de bezoldiging
genoemd.
Dit bedrag hanteer ik als een voorlopig maximum waaraan nieuwe benoemingen (ook herbenoemingen) zullen worden getoetst. Als
de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer leidt tot een ander bedrag, dan zal het voorlopig maximumbedrag daaraan
worden aangepast.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Halbe Zijlstra