31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 79 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2013

Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, over de Nederlandse inzet voor de klimaatconferentie in Warschau (11 tot 22 november 2013) onder de paraplu van het VN-klimaatverdrag.

De klimaatconferentie in Warschau bouwt voort op de resultaten van de conferentie vorig jaar december in Doha, Qatar. In Doha zijn met de verlenging van het Kyoto-protocol (vaststelling tweede verplichtingenperiode tot en met 2020) en het vaststellen van een werkprogramma voor de ontwikkeling van een nieuw mondiaal klimaatarrangement noodzakelijke stappen gezet richting een effectiever mondiaal klimaatregime. De uitdaging in Warschau is om het politieke momentum van Doha te behouden en opnieuw een stapje vooruit te zetten in de ontwikkeling van het mondiale klimaatregime, dat als doel heeft de mondiale opwarming tot twee graden Celsius te kunnen beperken.

De onderhandelingen in Warschau zullen in het teken staan van twee hoofdlijnen. De eerste hoofdlijn is vanzelfsprekend het nieuwe klimaatakkoord voor de periode na 2020: in Warschau zal naar verwachting overgegaan worden van het verkennen van opties en standpunten naar een meer formele fase van het definiëren van inhoud van het akkoord. Ook het proces om te komen tot het vastleggen van emissiereductie-inspanningen van landen wordt besproken. Een tweede hoofdlijn in de onderhandelingen ziet op verhoging van de ambitie en de effectiviteit van de huidige klimaatafspraken voor de periode tot 2020, met als doel de mondiaal afgesproken temperatuurstijging van 2 graden binnen bereik te houden. Andere belangrijke elementen in de onderhandelingen zijn klimaatfinanciering en adaptatie.

Nederland streeft in de klimaatonderhandelingen naar effectieve uitvoering van de hoofddoelstelling van het Klimaatverdrag: het beperken van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer tot een niveau waarbij gevaarlijke antropogene klimaatverandering wordt voorkomen. Dat doel kan alleen bereikt worden als er participatie is van alle landen, met hoge ambitie en voortvarende actie. Het mondiale klimaatregime moet zodanig worden ingericht en uitgebouwd dat het voor vele jaren in staat is de mondiaal gemiddelde opwarming tot twee graden te beperken. Dit zal een proces van lange adem zijn dat de komende jaren op mondiaal niveau om aandacht blijft vragen.

Het nieuwe klimaatakkoord

Belangrijk voor Nederland is dat er in Warschau stappen worden gezet richting invulling van het nieuwe akkoord. De inzet van het kabinet is dat in Warschau de Nederlandse visie over de vorm en inhoud van het nieuwe akkoord zoveel mogelijk weerklank vindt bij andere partijen. Deze visie is neergelegd in de kabinetsreactie op de consultatieve mededeling van de Europese Commissie «De internationale overeenkomst inzake klimaatverandering van 2015: het internationale klimaatbeleid na 2015 vorm geven» (Kamerstuk 30 495 nr. 16). Brede participatie, vooral van de grote uitstoters, is cruciaal. Alle landen moeten naar vermogen bijdragen aan emissiebeperking en in staat zijn emissiearm en klimaatbestendig te kunnen groeien. Het klimaatregime moet daarom zoveel mogelijk ambitie en actie door landen, bedrijfsleven, het maatschappelijke middenveld en andere niet-statelijke partijen aanmoedigen, belonen en ondersteunen. Dit vraagt o.a. om een dynamisch en flexibel juridisch raamwerk en het beter inzetten van de bestaande instellingen en instrumenten van het Klimaatverdrag. Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen moet volgens Nederland de kern van de mondiale afspraken blijven. Tegelijkertijd moet het nieuwe arrangement adaptatie vanuit het mondiale niveau bevorderen. Nederland pleit daarom voor een gereedschapkist voor adaptatie ter versterking van de weerbaarheid van samenlevingen en economieën op lange termijn.

Ten aanzien van het proces richting het nieuwe akkoord is een besluit wenselijk over de agenda tot aan COP21 in Parijs, 2015. Hierbij hoort ook een proces om te komen tot vastlegging van committeringen van alle landen. Nederland is er voorstander van dat landen in 2014 beoogde emissiereductie inspanningen op tafel leggen. Deze inspanningen kunnen daarna internationaal worden besproken op basis van een overeengekomen beoordelingskader over de toereikendheid en billijkheid van inspanningen, en mogelijk worden aangepast door de indieners voordat ze in het nieuwe akkoord internationaal worden vastgelegd.

Verhoging van de emissiereductie ambitie vóór 2020

De huidige emissiereductie-inspanningen onder het Klimaatverdrag en het Kyoto-protocol zijn onvoldoende om de mondiale opwarming tot twee graden te kunnen beperken. Daarom is het wenselijk om het ambitieniveau al in de periode tot 2020 te verhogen. Dit kan via een aanscherping van de bestaande toezeggingen in 2014, inclusief die van de EU, via het uitlokken van toezeggingen van landen die dat nog niet hebben gedaan en via aanvullende initiatieven buiten de UNFCCC.

Voorbeelden van aanvullende initiatieven die Nederland ondersteunt, zijn interstatelijke samenwerking bij de aanpak van F-gassen en initiatieven van andere partijen dan nationale overheden, zoals het «Wedging the Gap» initiatief en de Climate and Clean Air Coalition die zich toelegt op het beperken van «Short Lived Climate Forcers» (luchtverontreinigende stoffen zoals smog en roet die een opwarmend effect hebben maar anders dan broeikasgassen zoals CO2 slechts korte tijd in de atmosfeer blijven). Nederland steunt ook de inzet van de EU op een besluit in Warschau dat het uitfaseren van HFK’s, een groep zeer sterk broeikasgassen, via het Montreal-protocol aanmoedigt.

Klimaatfinanciering

In Kopenhagen hebben ontwikkelde landen aangegeven vanaf 2020 in de context van betekenisvolle mitigatieacties en transparantie over implementatie 100 miljard dollar per jaar te zullen mobiliseren voor klimaatactie in ontwikkelingslanden. Deze financiering zal van een breed scala aan bronnen afkomstig zijn, privaat en publiek, bilateraal en multilateraal, inclusief ook alternatieve financieringsbronnen.

De jaarlijkse bijdragen tot 2020 zijn niet vastgelegd maar een geleidelijke internationale stijging van klimaatuitgaven tot 2020 wordt gezien als een belangrijk onderdeel van het in 2015 af te ronden klimaatakkoord. Ontwikkelingslanden maken de voortgang op het nieuwe klimaatakkoord en de verhoging van hun mitigatie-inspanningen namelijk mede afhankelijk van duidelijkheid over hoe zij ondersteund worden door de ontwikkelde landen. Ontwikkelde landen benadrukken juist dat ontwikkelingslanden de condities kunnen creëren om effectief klimaatfinanciering aan te trekken en te besteden.

Het Poolse COP-voorzitterschap heeft aangekondigd een informele ministeriële discussie te willen entameren over mobiliseren van klimaatfinanciering. De onderhandelingen over klimaatfinanciering zullen zich tijdens de COP vermoedelijk richten op de volgende onderwerpen:

  • 1. Transparantie over klimaatfinanciering in 2014 en 2015;

  • 2. Besluiten over het Groene Klimaat Fonds en aanvullende financiering van het Adaptatiefonds;

  • 3. Opschaling van klimaatfinanciering door ontwikkelde landen, de rol van private financiering daarbij en de condities die ontwikkelingslanden daarvoor moeten creëren.

De publieke klimaatuitgaven voor ontwikkelingslanden zijn onderdeel van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Tussen klimaat, handel en ontwikkeling zal maximale synergie worden nagestreefd.

Nederland ziet op dit moment twee belangrijke financieringspaden voor de Nederlandse bijdrage: 1) het nastreven van maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. De klimaatuitgaven vormen onderdeel van de uitgaven voor hernieuwbare energie, bossen, water, voedselzekerheid, private sector ontwikkeling en rampenrisicovermindering. Ook de klimaatuitgaven van internationale organisaties zoals VN organisaties en ontwikkelingsbanken worden meegerekend in het uiteindelijke totaal en 2) het actief betrekken van de private sector. Op termijn ziet Nederland potentieel voor nieuwe internationale mechanismen die emissies beprijzen en naast milieubaten mogelijk ook inkomsten genereren die eventueel kunnen worden ingezet voor klimaatdoeleinden. Nederland ziet geen grond voor middellange termijndoelen (tussen nu en 2020) voor klimaatfinanciering en ook geen noodzaak tot besluitvorming over dit onderwerp in Warschau. Nederland is voornemens om klimaatfinanciering in 2014 minimaal op het gemiddelde niveau van de «Fast Start Finance» periode (2010–2012) te handhaven.

Om de effectiviteit van het huidige regime te vergroten en het vertrouwen in het onderhandelingsproces te versterken zal in Warschau ook een aantal besluiten van eerdere COP’s geïmplementeerd moeten worden. Het gaat hierbij om besluiten over de implementatie van REDD+ en over richtlijnen voor het meten en rapporteren over emissies en beleid. Ook wordt er gesproken over het besluit van COP18 (Doha, 2012) om te komen tot een institutioneel arrangement voor schade en verlies («loss and damage») door klimaatverandering, waarbij gebruik gemaakt zal moeten worden van bestaande instituties. Tevens zal een begin gemaakt worden met de uitvoering van het besluit van COP16 (Cancun, 2010) om tussen 2013 en 2015 een review te houden van de lange termijn doelstelling voor beperking van de mondiale temperatuurstijging.

De Milieuraad op 14 oktober beoogt raadsconclusies aan te nemen over de brede EU-inzet voor de klimaatconferentie in Warschau. Tijdens het AO klimaat dat is voorzien voor 16 oktober kan ik u de uitkomst van de Milieuraad toelichten. Op 15 oktober neemt de Ecofin Raad naar verwachting conclusies aan over klimaatfinanciering.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven