31 766
Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 24 december 2008

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Tussenbalans 3

3. Versterking van het toezicht 3

4. Verbreding van het toezicht 4

5. Buitenlandse organisaties 5

6. Overige toezichtsaspecten 6

7. Geschillencommissie voor tariefgeschillen 6

7.1 Inleiding 6

7.2 Doelstelling geschillencommissie 7

7.3 Positionering van de geschillencommissie 7

7.4 Samenstelling van de geschillencommissie 7

8. Europese en internationale context 7

9. Consultatie over de verbreding en versterking van het toezicht 8

10. Gevolgen voor het bedrijfsleven en collectieve beheersorganisaties 8

11. Gevolgen voor de Rijksbegroting 9

ARTIKELEN 9

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Ook zij maken zich al een tijd zorgen over het functioneren van de collectieve beheersorganisaties (CBO’s). Zowel van de kant van de gebruikers als van de kant van de rechthebbenden is er veel kritiek. Het betreurt deze leden dat de CBO’s zelf – ook blijkens het commentaar dat zij hebben geleverd op het wetsvoorstel – zich weinig van deze kritiek lijken aan te trekken.

Ook voor deze leden geldt als uitgangspunt dat de civielrechtelijke tarieven primair tot stand dienen te komen op basis van onderhandeling. De CBO’s daarentegen zien de te innen bedragen echter veel meer als een soort «heffing» die kan worden opgelegd. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit punt 30 van het commentaar van Voie waarin is gesteld dat beter niet tot een geschillencommissie gekomen kan worden omdat de kans groot is dat «men gaat proberen een reeds in de markt bestand tarief te verlagen». Deze leden zien met zorg aan dat een aantal CBO’s zich opstellen als mini-belastingdienstjes. In een privaatrechtelijke omgeving is dit onwenselijk.

Ook voor de leden van de CDA-fractie geldt zelfregulering als uitgangspunt. De CBO’s zijn echter pas in een heel laat stadium – en ook alleen omdat de (politieke) druk werd opgevoerd – begonnen om dit zelf op te pakken. Zo kwam de branche met een gedragscode – die in de ogen van genoemde leden te weinig om het lijf heeft – en met het voornemen voor meer transparantie en informatie te verschaffen. Het is voor genoemde leden onvoldoende duidelijk hoe de CBO’s dit in de praktijk willen vorm geven. Van één van de belangrijkste vormen van zelfregulering, namelijk een geschillencommissie, wil de branche niets weten. Wel wordt gewerkt aan een «klachten-intake»-punt, maar genoemde leden zien geen enkele garantie dat er ook wat met de klachten wordt gedaan. De leden van de CDA-fractie constateren met zorg een top-down benadering, en zien dat de branche onvoldoende bereid is om zelf in te grijpen.

Deze leden zijn er voorts van overtuigd dat als het civielrechtelijke karakter van de auteursrechten ook op langere termijn gehandhaafd dient te blijven, het van essentieel belang is dat het draagvlak in de samenleving om deze vergoedingen (geen heffingen!) te blijven betalen, hersteld moet worden. Met de wijze waarop de CBO’s zich nu georganiseerd hebben en de wijze waarop zij naar buiten toe zich opstellen, verspelen zij hun goodwill en daarmee op de langere termijn het draagvlak voor het betalen van de heffingen.

De leden van de CDA-fractie beamen dat de voorgestelde verbreding en versterking van het toezicht in belangrijke mate kan bijdragen aan de verbetering. Zij vragen zich echter af of voorliggende voorstellen de transparantie van het systeem van CBO’s voldoende vergroot. Deze leden menen dat het veld van CBO’s uiteindelijk gestroomlijnd moet worden. Niet alleen qua vorm en inhoud en inrichting, maar ook qua aantal. Begrijpt de regering deze insteek van de aan het woord zijnde leden?

In het verleden hebben wij als CDA-fractie vragen gesteld over de wijze waarop Musiopy controles uitoefent bij onder meer zangkoren. Momenteel ontvangen deze leden berichten dat Musiopy nog steeds op een zeer actieve wijze controleert en dit op veel weerstand stuit. Hebben deze berichten de regering ook bereikt? Wat is momenteel de stand van zaken bij Musiopy? Zijn het aantal controles opgevoerd? Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Er is een snelle groei waar te nemen van het aantal organisaties dat zich bezig houdt met collectief beheer van auteursrechten. Er zijn voor gebruikers onduidelijkheden over de status van de vele CBO’s. De «markt» kenmerkt zich door intransparantie. De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat er betere ordening en een adequaat toezicht komt op (het functioneren van) de markt van collectief beheer van auteursrecht. Onafhankelijk kwaliteitstoezicht op het functioneren van CBO’s is nodig om tot transparantie en een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van rechten te komen. De invoering van een onafhankelijke geschillencommissie draagt daar tevens toe bij.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat beoogt het toezicht op het collectieve beheer te versterken en te verbreden en daarnaast een onafhankelijke geschillencommissie voor tariefgeschillen in te stellen. Deze hoofdlijnen van het wetsvoorstel worden door de leden van de SP-fractie ondersteund. Transparantie en controle zijn van belang bij de CBO’s en dat geldt ook voor een in te stellen laagdrempelige en efficiënte procedure om tariefgeschillen aan de orde te stellen. Deze leden hebben niettemin enige vragen en opmerkingen bij het voorstel. Zij vragen aandacht voor iets wat niet in het wetsvoorstel is geregeld, te weten de verweesde werken (beschermde werken waarvan geen rechthebbenden meer zijn te achterhalen). Is dit wetsvoorstel geen aanleiding om met een voorstel te komen op dit punt, los van de zelfregulering en de initiatieven die op Europees niveau worden genomen? Zo nee, waarom niet en wanneer is dat naar verwachting wel het geval?

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven het beoogde doel van het verbreden van het toezicht op de CBO’s, het realiseren van meer transparantie binnen de branche en het vergroten van uniformiteit en expertise middels het instellen van een onafhankelijke geschillencommissie voor tariefgeschillen. Zij kunnen zich in het algemeen dan ook vinden in de wettelijke verankering van de verschillende elementen die deze de versterking en verbreding van het toezicht realiseren. Wel hebben deze leden een aantal kritische vragen en opmerkingen over de verschillende elementen en de voorgestelde regelingen die zij de regering willen voorleggen.

2. Tussenbalans

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de memorie van toelichting eerst het kader wordt geschetst die de opmaat vormden voor voorliggend voorstel. In dit kader wordt een opmerking gemaakt over de toegenomen en te verwachten toename van de werklast voor het College Deze leden begrijpen dat de werklast is toegenomen door de toename van activiteiten, maar lezen ook dat de begroting en ondersteuning sterk is gegroeid. Kan de regering inzichtelijk maken of er nog steeds sprake is van een te grote werklast voor het College? Vervolgens vragen deze leden de regering een inschatting te maken van de te verwachten toename van werklast en de eventuele daardoor noodzakelijke uitbreiding van de ondersteuning en het budget. Graag ontvangen zij een toelichting op bovengenoemde punten.

3. Versterking van het toezicht

De leden van de CDA-fractie kunnen zich onomwonden vinden in de voorstellen die het toezicht moeten versterken. Wel vragen zij hoe het voorstel om het College van Toezicht (hierna: het College) van te voren goedkeuring te laten geven over een eenzijdige verhoging van de vergoeding zich verhoudt tot de instelling van een geschillencommissie waarin de gebruiker achteraf in het geweer kan komen tegen de hoogte van een opgelegde vergoeding. Bijten deze voorstellen elkaar niet? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in de stelling dat collectief beheer van auteurs- en naburige rechten een belangrijke aanvulling is op de individuele uitoefening van het eigendomsrecht, waar zowel voor rechthebbenden als voor gebruikers van beschermd materiaal belangrijke voordelen aan zitten. Eveneens onderschrijven zij de conclusie van de regering dat versterking en verbreding van het toezicht op CBO’s gerechtvaardigd is omdat er geen sprake is van een optimale marktsituatie van elkaar beconcurrerende beheersorganisaties. Omdat de theoretische «ideale marktsituatie» op dit gebied niet kan bestaan en ook niet wenselijk zou zijn, is versterking van het wettelijk toezicht en daarmee dus betrokkenheid van de overheid gerechtvaardigd. Is de regering van mening dat met de voorstellen ter versterking van het toezicht voldoende wordt gedaan om de transparantie zo groot mogelijk te laten zijn? Zijn en er voldoende waarborgen dat er goede controle kan plaatsvinden?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het voorstel het toezicht in acht belangrijke opzichten beoogt te verbeteren en dat daarnaast de grondslag wordt gelegd voor een efficiëntere incasso van vergoedingen voor het gebruik van beschermd materiaal.

Kan de regering aangeven welke maatregelen en regelingen toezien op het realiseren van een efficiëntere incasso?

4. Verbreding van het toezicht

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming geconstateerd dat meer CBO’s onder het toezicht gaan vallen. Genoemde leden hebben echter nog twijfel of het gekozen systeem om de CBO’s die onder het toezicht vallen uitputtend op een lijst te zetten, wel het juiste systeem is. Hen is echter nog onvoldoende duidelijk welke objectieve criteria nu gelden om bepaalde organisaties wel onder het regime te laten vallen en andere niet. Kan een opsomming gegeven worden van de CBO’s die niet op de lijst zijn opgenomen en waarom niet?

Deze leden vragen of het niet meer voor de hand had gelegen om in beginsel alle CBO’s onder het toezicht te laten vallen en daarbij een uitzondering te laten gelden voor enkele in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) bij name genoemde organisaties?

De leden van de CDA-fractie vragen of de CBO’s die onder toezicht staan een soort van keurmerk mogen voeren, opdat het voor de buitenwacht helder is dat dit de organisaties zijn die zich strak aan de regels houden? Wellicht zou dat voor de CBO’s een concurrentievoordeel kunnen opleveren. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het toezicht zicht uitstrekt tot een lijst van met name genoemde organisaties. Deze leden willen weten hoe de procedure precies verloopt om op de lijst te worden geplaatst. Wat zijn de exacte criteria voor plaatsing? Hoe en door wie wordt dit nagegaan? Wat gebeurt er vervolgens met de uitkomst van de screening? De minister van Justitie kan deze lijst bijstellen als nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. Welk type ontwikkelingen zijn dit? In welke gevallen zal de minister besluiten de lijst daadwerkelijk bij te stellen?

Onder het toezicht gaan CBO’s vallen die grote verschillen vertonen in rol, functie, marktmacht en maatschappelijk impact. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of met deze verschillen voldoende rekening is gehouden in de voorstellen? Moet er geen expliciet onderscheid worden gemaakt in het toezicht al naar gelang de taken die worden uitgevoerd? Deze leden vinden dat hoe dan ook helder moet zijn wie (welke groep rechthebbenden) een CBO vertegenwoordigt. Is de regering bereid te onderzoeken of CBO’s claimen rechtmatige vertegenwoordigers van rechthebbenden te zijn? De leden van de PvdA-fractie vragen of in dit verband een vergunningenstelsel is overwogen.

De aan het woord zijnde leden vragen hoe groot in het algemeen het risico is dat rechthebbenden het tarief van hun exclusieve rechten niet langer via hun CBO bepalen en die rechten zelf gaan exploiteren? Wat is de impact daarvan op het gehele toezichtsysteem?

De leden van de SP-fractie vragen een nadere toelichting van de regering dat het niet wenselijk zou zijn het toezicht te verbreden naar alle CBO’s. Welk nadeel levert het precies op wanneer alle organisaties onder toezicht zouden worden geplaatst? Met andere woorden, hoeveel last heeft een organisatie die onder dit toezicht staat precies van dit toezicht? Waaruit blijkt dat hieraan in de praktijk geen behoefte bestaat? Weegt het argument van het voordeel van de eenvoud niet zwaar(der)?

De leden van de SP-fractie vinden dat «gerichte vormgeving van het toezicht» door een lijstenstelsel aardig klinkt, maar levert dit in de praktijk geen problemen op? Zijn er niet nu al organisaties die een «twijfelgeval» zijn of waren in het kader van of deze wel of niet op de lijst (de bijlage bij de wet) had moeten worden opgenomen? Er zullen inderdaad heldere en objectieve criteria moeten komen. Is het juist dat in de wet alleen het criterium staat van een drempelbedrag van totale incasso of het totaal aan voor verdeling beschikbare vergoedingen? Waar zijn de andere criteria gekozen? Waarom is er zowel het eerste lid als in het tweede lid van artikel 17 gekozen voor een AMvB?

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd met de verbreding van het toezicht tot organisaties van vrijwillig collectief beheer en kan instemmen met het lijstenstelsel. Wel vragen zij de regering aan de hand van een concreet voorbeeld aan te geven hoe nieuwe organisaties van collectief beheer, bijvoorbeeld ook organisaties in het buitenland die in Nederland een nevenvestiging willen gaan vestigen, op de lijst geplaatst zullen worden. Wanneer zullen zij exact aan preventief toezicht worden onderworpen als de toets van de omvang en maatschappelijke relevantie over een periode van twee jaar zal worden genomen? Staat het partijen dan wel vrij tariefgeschillen met dergelijke, nog niet op de lijst geplaatste, organisaties voor de geschillencommissie te brengen? Hoe dient te worden omgegaan met een fusie of start van een organisatie waarvan in het begin al duidelijk is dat het aan de toetsingscriteria voldoet en op de lijst geplaatst dient te worden?

5. Buitenlandse organisaties

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er soms buitenlandse organisaties in Nederland actief zijn die rechten exploiteren. Deze leden vragen wat precies de juridische en praktische belemmeringen zijn om deze organisaties direct aan het Nederlandse toezicht te onderwerpen. Wat is de stand van zaken omtrent de regulering van grensoverschrijdend collectief beheer?

De leden van de SP-fractie constateren dat buitenlandse organisaties die bij de incasso in Nederland actief zijn, niet onder het toezicht vallen. Alleen wanneer de buitenlandse organisatie samenwerkt met een Nederlandse organisatie kunnen er voorwaarden worden gesteld. Opgemerkt wordt dat het houden van toezicht op buitenlandse organisaties «lastig» is, en dat het beter zou zijn wanneer er vanuit de Europese Commissie initiatieven zouden komen. Is het alleen «lastig», of kan het niet? Waarom zou er moeten worden gewacht op Europese initiatieven? Is het mogelijk in deze wet te regelen dat iedere organisatie die in Nederland actief is op het gebied van het collectief beheer, onder het nieuwe toezicht staat? Kan de regering toelichten, zonder alleen te verwijzen naar de Europese dienstenrichtlijn, wat er rechtvaardig aan is wanneer de buitenlandse organisatie die niet samenwerkt met een van de Nederlandse organisaties, als enige niet onder toezicht staat?

De leden van de SP-fractie constateren dat, om ongewenste proliferatie van collectieve beheersorganisaties tegen te gaan, de verplichting kan worden opgelegd dat er verplicht moet worden samengewerkt. Dat kan in bepaalde situaties nuttig zijn om het eenvoudig te houden. Waarom wordt hier gekozen voor een AMvB? Zijn er al voorstellen te verwachten op dit punt? Zo nee, wanneer wel? Begrijpen deze leden het goed dat er eerst gewacht wordt waar men met zelfregulering zelf mee komt en dat er bij gebrek aan voldoende regulering wordt gedreigd met een AMvB?

6. Overige toezichtsaspecten

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er mogelijkheden aan het College worden geven bestuurlijke boeten en een last onder dwangsom op te leggen. Welke hoogte hebben deze sancties? De uitvoering van de wens van de Kamer om tot één factuur te komen wordt onderzocht. Transparantie lijkt op dit moment echter belangrijker dan één factuur. Daar zijn de leden van de PvdA-fractie het mee eens. Wat is de tussenstand rond het overleg? Welke activiteiten worden er nog meer ontplooid om de stroomlijning van de incasso’s te bevorderen en de transparantie te verbeteren?

7. Geschillencommissie voor tariefgeschillen

7.1 Inleiding

Voor de leden van de CDA-fractie is het van essentieel belang dat gebruikers en CBO’s een gelijkwaardige positie hebben. Dat is ook de reden dat deze leden meer zien in een geschillencommissie dan in een «klachten-intake-punt». De grote vraag is ook voor deze leden wat een billijke vergoeding is? Hoe gaat het College dat toetsen? Daarbij zou de geschillencommissie in de ogen van deze leden niet alleen de billijkheid van de vergoeding moeten kunnen toetsen, maar ook de houding en de handelswijze van de CBO. Kan de regering dat bevestigen?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de minister van Justitie een geschillencommissie kan aanwijzen. Bij AMvB kunnen nadere regels worden gesteld over de samenstelling, inrichting, procedures en werkwijze van en toezicht op de geschillencommissie. De gebruikerskant is niet vertegenwoordigd in de commissie. Kan de regering overwegen dit expliciet in de wet op te nemen? En kan de gebruikerskant nadrukkelijk bij de uitwerking van de AMvB worden betrokken?

De leden van de SP-fractie zijn tevreden over het instellen van een geschillencommissie. Het is belangrijk dat er goede, laagdrempelige en efficiënte procedures zijn om klachten en geschillen over de hoogte en toepassing van vergoedingen in individuele gevallen voor te leggen. De geschillencommissie kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. In welke gevallen zal de minister de geschillencommissie aanwijzen, gezien de kan-bepaling in artikel 22, eerste lid1? Wie gaat er zitting nemen in de geschillencommissie? Zijn dit alleen juridische en financieel-economische deskundigen? Is de samenstelling van de commissie iedere keer verschillend? Moeten iedere keer bij de aanwijzing van de minister nieuwe regels worden gesteld voor procedures en werkwijze, of zal er op korte termijn een standaard worden ontwikkeld?

De leden van de SP-fractie constateren dat de gang naar de geschillencommissie voorafgaand aan de rechter niet verplicht wordt. Men kan dus kiezen of men naar de geschillencommissie of naar de rechter gaat, maar in bepaalde gevallen moet de rechter de geschillencommissie wel weer om advies vragen. Deze leden vragen naar de verwachtingen hierbij. Welk deel van de geschillen zal direct aan de rechter worden voorgelegd en hoeveel maal per jaar zal de minister per schatting een geschillencommissie moeten aanwijzen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven hoeveel geschilprocedures zij op jaarbasis voor de geschillencommissie verwacht. Welk deel hiervan zal het gevolg zijn van de verplichting van de rechter in tariefgeschillen eerst advies aan de commissie te vragen?

Deze leden kunnen instemmen met de gekozen benadering en het feit dat is afgezien van een verplichte voorfase voor de gang naar de rechter. Over de concrete invulling zullen deze leden verderop nog vragen stellen.

7.2 Doelstelling geschillencommissie

De leden van de PvdA-fractie lezen dat Het College voorafgaand schriftelijke instemming dient te geven over een besluit voor de verhoging van de standaardtarieven. Laat de beperking tot standaardtarieven niet de mogelijkheid open om langs andere wegen een forse prijsstijging te bewerkstellingen, bijvoorbeeld door grondslagen of parameters aan te passen? Deze leden willen weten waarom over het tot stand komen en wijzigingen van grondslagen en/of parameters niets is vastgelegd in de wet? Gaat de regering deze omissie aanpakken en op welke wijze? Zo ja, worden de vertegenwoordigers van de gebruikers betrokken bij de uitwerking van de AMvB die hierover gaat? Zo nee, waarom niet? De goedkeuring is slechts een beperkte, algemene toets en kan (toch) leiden tot een onbillijke vergoeding. Dat vinden de leden van de PvdA-fractie verontrustend. Kan de regering hier meer uitleg over geven? Zijn er voorbeelden op andere terreinen te geven waar een vergelijkbare situatie zich voordoet?

7.3 Positionering van de geschillencommissie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een geschil over de billijkheid van de hoogte of de toepassing van een vergoeding ook direct aanhangig kan worden gemaakt bij de burgerlijke rechter. De rechter is vervolgens verplicht advies te vragen. Waar is de verwachting op gebaseerd dat in Nederland, net als in Duitsland, de gang naar de rechter in de meeste gevallen overbodig zou zijn?

7.4 Samenstelling van de geschillencommissie

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een toelichting op de samenstelling van de geschillencommissie. Kan de regering aangeven uit hoeveel leden een commissie dient te bestaan? Hoeveel plaatsvervangend leden dienen er minimaal te zijn? Hoe dient de verhouding te liggen tussen de verschillende deskundigen (juridische en financieel-economische)? Op welke termijn zal worden besloten de geschillencommissie al dan niet onder te brengen bij de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB)?

8. Europese en internationale context

De leden van de PvdA-fractie mensen dat grensoverschrijdend collectief beheer een regeling behoeft op EU-niveau. Welke activiteiten ontplooit het kabinet om een bindende regeling op EU-niveau te bewerkstellingen? Kan dit in JBZ-verband geschieden?

Kan de regering over de zinsnede «In elk geval doet het wetsvoorstel geen afbreuk aan het eigendomskarakter van auteurs- en naburige rechten of het culturele ondernemerschap van rechthebbenden.» een nadere toelichting geven?

De kwaliteitsborging die het wetsvoorstel moet bieden kan door de CBO’s worden vertaald in een internationaal concurrentievoordeel. Deze uitspraak willen de leden van de PvdA-fractie graag nader toegelicht zien. Hoe komt het concurrentievoordeel tot stand? Hoe groot is het risico dat in Nederland gevestigde CBO’s hun vestiging gaan verplaatsen naar het buitenland om zich aan het vernieuwde toezicht te ontrekken? Kan dit worden voorkómen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten waar het verzet in Europa vandaan komt om aspecten van grensoverschrijdend collectief beheer te reguleren. De regering stelt dat goed toezicht geen internationaal kwaliteitsnadeel maar juist een voordeel is vanwege de kwaliteitsborging. Als dat zo is, waarom doen andere landen niet iets soortgelijks en nemen zij niet dezelfde maatregelen? Deze leden moedigen het kabinet aan zich in te blijven zetten voor een bindende regeling op EU-niveau, maar zijn tegelijkertijd van mening dat Nederland niet moet wachten op de ontwikkelingen in Europa.

De leden van de SP-fractie dat de regering het onwenselijk zou vinden wanneer een beheersorganisatie zich aan het toezicht zou onttrekken door zich in het buitenland te vestigen. Dergelijk misbruik zal worden voorkomen en met een verhuizing zou de beheersorganisatie niet wegkomen, zo stelt de regering. Het toezicht blijft dan voortduren. Maar als dit mogelijk is, is het ook toch ook te regelen dat buitenlandse organisaties onder het toezicht gaan vallen? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie op dit punt.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven op de invulling van toezicht ten aanzien van nevenvestigingen en/of buitenlandse beheersorganisaties. Zijn er bijvoorbeeld lidstaten waarbinnen veel beheersorganisaties werkzaam zijn waarmee Nederlandse organisaties zaken doen? Zo ja, is in dat geval nauwe samenwerking met die lidstaten een overweging en op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wenst de regering ook te komen tot een CBO voor het auteursrecht en de naburige rechten?

9. Consultatie over de verbreding en versterking van het toezicht

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de organisaties van auteurs- en naburig rechthebbenden ervan zijn overtuigd dat met zelfregulering uitstekende resultaten worden geboekt. Zelfregulering zou beter en efficiënter zijn, gezien de ingezette verbetertrajecten bij de CBO’s. Deelt de regering deze opvatting?

Het lijkt deze leden onevenwichtig dat aan koepelorganisaties wel wordt overgelaten om een borgstelling te regelen via zelfregulering. Komt het de efficiency niet ten goede om ook de koepelorganisaties een aantal verplichtingen op te leggen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij op (korte) termijn van plan is bij AMvB een gedragscode aan te wijzen waaraan alle collectieve beheersorganisaties zich moeten houden.

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er door de organisaties zelf een gedragscode is aanvaard en door de brancheorganisaties een actieplan is opgesteld. Deze leden vragen of de regering voornemens is de gedragscode of elementen van het actieplan in de AMvB op te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Zal de AMvB volgens een voorhangprocedure aan de Kamer worden gestuurd?

10. Gevolgen voor het bedrijfsleven en collectieve beheersorganisaties

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de gevolgen van de nieuwe verplichtingen hooguit 10 000 euro per organisatie zullen bedragen. Kan de regering aangeven hoe zij tot deze schatting is gekomen? Verschillen de administratieve lasten nog per doelgroep (geluid/beeld, etc.)? Zo ja, in welke mate en wat zijn hiervoor mogelijke verklaringen?

De leden van de VVD-fractie vragen of er al meer bekend is over de berekeningen van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL) inzake administratieve lasten in relatie tot de één factuur regeling? Op welke termijn zal de Kamer hierover nader geïnformeerd worden? Is het in dat verband niet verstandig te streven naar een minimaal aantal beheersorganisaties?

11. Gevolgen voor de Rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie constateren dat het College meer taken toebedeeld krijgt nu er, in eerste instantie, achttien nieuwe organisaties bijkomen die vallen onder het toezicht. Het wetsvoorstel regelt onder meer om die reden dat de financiering van de begroting van het College structureel ten laste te wordt gebracht van de Rijksbegroting. Deze leden vragen hoe groot de pro-rata-bijdragen voor de vier beheersorganisaties op jaarbasis waren en hoe dit zich verhoudt tot de in de toelichting geschatte financiële consequenties voor het Rijk van circa 440 000 euro op jaarbasis. Tevens ontvangen deze leden graag een toelichting van de regering op de berekening die ten grondslag ligt aan de schatting voor de geschillencommissie, die maximaal tussen de 100 000 en 200 000 euro per jaar zal komen te liggen. Omdat de wijze van financiering van de geschillencommissie nader bekeken zal worden in het kader van de aanwijzing, vragen de leden van de VVD-fractie op welke termijn de Kamer inzicht zal krijgen in de invulling van deze aanwijzing. Kan alvast enig inzicht geven in de wijze van financiering?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering aan te geven op welke begroting(en) de financiering van het College en de geschillencommissie zal worden opgenomen?

ARTIKELEN

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie vragen wat betreft de onevenredig hoge beheerskosten of de CBO alleen maar hoeft te melden als het daarboven is. Waarom is er niet voor gekozen om de CBO gewoon te laten noemen van de beheerskosten zijn, dit is immers controleerbaar? Wat wordt precies verstaan onder «beheerskosten»? Wat gaan wordt er gedaan met de «hangende» gelden?

De leden van de VVD-fractie constateren dat artikel 2 betrekking heeft op het realiseren van meer concreet inzicht in de financiële situatie bij de beheersorganisaties ter uitvoering van de motie Aptroot en Teeven. Deze leden vragen in hoeverre er algemeen toezicht gehouden zal worden op deze verschillende aspecten. Zal periodiek getoetst worden of er sprake is van voldoende inzichtelijkheid en bijvoorbeeld de openbaarmaking van nevenfuncties en bezoldiging? Wanneer is er naar mening van de regering in ieder geval sprake van structureel excessieve beheerskosten? Of zal hier (pas) naar worden gekeken wanneer een verzoek tot tariefverhoging wordt gedaan?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe in de praktijk uitvoering dient te worden gegeven aan de comply-or-explain regeling. In de toelichting wordt een drempel voor beheerskosten voorgesteld. Het gaat hier om een indicatieve normering van 12,5–15% van de bruto incasso of het voor verdeling beschikbare bedrag in een bepaald kalenderjaar. Kan de regering aangeven op grond van welke afwegingen deze drempel is voorgesteld? Op welke termijn voorziet de regering een aanpassing van deze voorlopige drempel? Wat zijn de gevolgen van het niet voldoen aan de drempel voor beheerskosten?

De leden van de VVD-fractie hebben reeds eerder in het verslag gevraagd of de AMvB middels een voorhangprocedure aan de Kamer zal worden voorgelegd. Zij willen in ieder geval graag een nadere invulling krijgen van de kwaliteitscriteria en transparantieverplichtingen waarover bij onderdeel D wordt gesproken.

Artikel 3

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de visie van MKB-Nederland, de formulering van artikel 3, onderdeel c niet strookt met de intentie van dit voorstel, namelijk dat prijsverhogingen die niet voortkomen uit extra gebruik en die een bepaalde stijging te boven gaan, vooraf goedkeuring behoeven. De huidige formulering om dit te beperken tot standaardtarieven laat de mogelijkheid wijd open om langs andere wegen toch tot een forse prijsverhoging te komen, bijvoorbeeld door de grondslagen of parameters aan te passen. Deelt de regering deze mening? Bestaat de kans dat via andere weg alsnog tot een prijsverhoging wordt gekomen?

De leden van de SP-fractie vragen een toelichting op het begrip «standaardtarieven» zoals dat wordt gebruikt in artikel 3, eerste lid, onder c. Laat deze formulering de weg niet vrij om op creatieve wijze toch tot tariefsverhoging te komen, zonder het standaardtarief te wijzigen? Is het niet beter te spreken van «tarieven» of «prijzen» in plaats van «standaardtarieven»?

Deze vragen waarom het noodzakelijk is in artikel 3, tweede lid, de lex silencio positivo in te voeren. Wanneer het College geen besluit neemt binnen acht weken wordt het besluit (de instemming in kwestie) geacht te zijn genomen. Geen besluit is een positief besluit dus. Waarom is dit nodig? Kan het College niet gewoon op tijd beslissen? Loopt men hiermee niet het risico dat vanwege een (al dan niet incidenteel) vertraagd advies van het College er ten onrechte wordt ingestemd met een verhoging van de tarieven of een wijziging van de statuten?

De leden van de VVD-fractie vragen of het College ook kan en zal kijken naar de stijging van andere kosten, prijzen en grondslagen die wellicht het niet doen stijgen van de tarieven dienen te compenseren. Kortom, kan het College toezicht houden op de met de tarieven samenhangende prijzen en de ontwikkeling daarvan om te voorkomen dat de CBO’s hun kosten via een andere weg in rekening zullen brengen?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het voorgestelde regime het College de nodige ruimte geeft om een eigen goedkeuringsbeleid ten aanzien van tariefverhogingen te ontwikkelen. Daarbij behoeft en zal het College zich niet alleen laten leiden door een billijkheids- en redelijkheidstoets, maar ook rechthebbenden- en gebruikersbelangen in de overwegingen kunnen betrekken evenals, bijvoorbeeld, de omvang van tariefstijgingen in het verleden of in andere landen van de Europese Unie. Deze leden vragen de regering toe te lichten hoe die opmerking zich verhoudt tot de opmerking op pagina 25 van de memorie van toelichting dat de toetsing door het College een marginaal karakter heeft, mede omdat de toetsing van tarieven in het individuele geval berust bij de Geschillencommissie auteursrecht en eventueel de gewone rechter. Zit er nog verschil in de toetsing wanneer de goedkeuring wordt onthouden? Zo ja, kan de regering hier een nadere toelichting op geven?

Artikel 14

De leden van de VVD-fractie lezen dat het College op basis van de voorgestelde regelingen niet langer minstens eenmaal per jaar hoorzittingen hoeft te houden, maar kan tot hoorzittingen overgaan. Is het Reglement hoorzittingen al aangepast? Kan de regering verduidelijken wanneer en met inachtneming van welke termijnen haar inziens in ieder geval tot een hoorzitting overgegaan dient te worden?

Artikel 16

De leden van de VVD-fractie vragen de regering, met het oog op de verantwoordelijkheid van beheersorganisatie voor derde organisaties waaraan taken zijn uitbesteed, inzichtelijk te maken wanneer de beheersorganisatie verantwoordelijk gehouden kunnen worden en/of aansprakelijk zijn voor het verzuim van de derde organisatie. Is dit afhankelijk van het bestaan van een (nog niet opgezegde) overeenkomst? In welke gevallen kan de aanwijzing of de boete/dwangsom vanwege verzuim van de derde organisatie zich ook richten tot de beheersorganisatie?

Artikel 17

De leden van de VVD-fractie lezen in de toelichting dat wordt gedacht aan een drempelwaarde van 1 miljoen euro om organisaties van vrijwillig collectief beheer ook te brengen onder het preventieve toezicht. Deze leden vragen de regering aan te geven hoe zij is gekomen tot deze drempelwaarde. Om te bepalen of dergelijke organisaties in de lijst opgenomen dienen te worden wordt gekeken naar marktomvang en doelstelling. Deze leden vragen hoe beide criteria zich tot elkaar verhouden. Is de omvang uiteindelijk doorslaggevend voor de beoordeling? Graag ontvangen deze leden een toelichting op dit punt.

Artikel 18

De leden van de VVD-fractie is de wijze van berekening van de maximale bestuurlijke boete nog niet geheel duidelijk. Kan de regering aangeven wat, gelet op het jaarlijkse incasso- of verdelingsvolume, de maximale boete kan zijn voor de grootste beheersorganisaties? Op welke termijn zal het College beleidslijnen gaan ontwikkelen en publiceren over de wijze waarop en de criteria aan de hand waarvan gebruik zal worden gemaakt van de voorgestelde sanctiemogelijkheden? Welke aspecten dienen hier naar mening van de regering in ieder geval in opgenomen te worden?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering te verduidelijken in welke gevallen een CBO kan aantonen dat haar geen verwijt gemaakt kan worden voor bijvoorbeeld de informatieplicht van de derde organisatie. In welke gevallen is er al dan niet sprake van aansprakelijkheid van de beheersorganisatie? Kan de regering dit verduidelijken aan de hand van een aantal concrete voorbeelden?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de uiteindelijk geïnde boetes zullen worden afgedragen aan de minister van Justitie die deze vervolgens aanwendt voor doeleinden van auteursrechtbeleid in brede zin. Kan de regering deze leden toezeggen dat een deel van die opbrengsten in ieder geval zal worden ingezet om het gebruik van één factuur en andere maatregelen tot administratieve lastenverlichting te bevorderen?

Artikel 20

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering voornemens is ook de zaken die niet eerst aan de geschillencommissie worden voorgelegd te concentreren en voor te leggen aan één daartoe aangewezen rechtbank? Zo nee, waarom niet?

Artikel 21

De leden van de CDA-fractie constateren dat de AMvB de eventuele grondslag voor eventuele samenvoeging van bepaalde activiteiten biedt. Wanneer zou hierop een beroep gedaan kunnen worden?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de inning of de verdeling van vergoedingen geheel of ten dele worden kan opgedragen aan een CBO. Zij vragen wat precies het verschil van toepassing is tussen artikel 21, eerste lid en artikel 21, tweede lid. Mogen (audiovisuele) rechten voor beeld en geluid slechts gezamenlijk worden uitgeoefend door één CBO of door een organisatie die bij uitsluiting bevoegd is namens de relevante beheersorganisaties een contract te sluiten met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Of beperkt artikel 21 zich alleen tot de één-loketgedachte voor de feitelijke incasso (één factuur)? Stroomlijning van te maken afspraken over vergoedingen en gebruiksvoorwaarden is voor de leden van de PvdA-fractie belangrijk. Gaat artikel 21 hier ook uitdrukkelijk over? Het wetsvoorstel regelt nog niet de positie van de rechthebbenden die niet door een CBO worden vertegenwoordigd. Hoe wordt deze omissie ingevuld? Waarom is het advies van de Raad van State over een bij AMvB opgelegde samenwerking tussen organisaties niet serieuzer genomen?

De leden van de SP-fractie vragen een nadere toelichting op beide leden van artikel 21. Kan van beide situaties, dus zowel de verplichting voor organisaties hun activiteiten samen uit te oefenen, als de opdracht dat de inning en verdeling van vergoedingen wordt opgedragen aan een CBO, een imaginair voorbeeld worden gegeven waarmee duidelijk wordt wat nu precies wordt bedoeld? Wat is nu de reikwijdte van het voorgestelde artikel 21 of is daar nog weinig over te zeggen gezien het gebruik van AMvB’s? Komt dit artikel tegemoet aan de klacht van bijvoorbeeld de NPO, dat zij zich geconfronteerd ziet met een enorme baaierd aan inningsinstanties? Zo ja, wat gebeurt er met de rechthebbende die niet door een CBO wordt vertegenwoordigd?

Artikel 22

De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister van Justitie een geschillencommissie kan aanwijzen. Bij AMvB kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de samenstelling, inrichting, procedures en werkwijze van en toezicht op de geschillencommissie. Waarom wordt er niet in de wet expliciet opgenomen dat ook de gebruikerskant vertegenwoordigd wordt in deze geschillencommissie?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het kader van artikel 22 wordt gesproken over het advies van de Commissie Auteursrecht dat de zittingen van de geschillencommissie niet openbaar zouden moeten zijn. Kan de regering al meer inzicht verschaffen in de uitwerking van de verschillende onderdelen van de aanwijzing (deskundigheidseisen leden, openbaarheid zittingen etc.)? Zo nee, op welke termijn kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?

Artikel 23

De leden van de VVD-fractie vragen hoe omgegaan dient te worden met samenloop van een geschillenprocedure over de hoogte of vaststelling van het tarief en een zaak bij de rechtbank over andere geschilpunten van bijvoorbeeld contractuele aard? In de memorie van toelichting staat dat gevraagd kan worden of de geschillencommissie bereid is ook te beslissen over gerelateerde aangelegenheden. Kunnen dit bijvoorbeeld die geschilpunten van contractuele aard zijn? Welke gerelateerde aangelegenheden heeft de regering voor ogen? Graag ontvangen deze leden een toelichting op deze punten.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie of zich niet geschillen kunnen voordoen tussen de beheersorganisaties onderling? Bij welke instantie dienen zij zich in dat geval te voegen?

Artikel 25

De leden van de PvdA-fractie constateren dat één van de voor de omroep belangrijkste criteria uit het arrest «SENA/NOS» van het Hof van Justitie het zogenoemde actual audience criterium is. Is dit criterium (mede) maatgevend voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor het uitzenden van audiovisuele werken?

Artikel II

De leden van de VVD-fractie vragen hoe zal worden voorkomen dat beheersorganisaties voor het inwerkingtreden van het voorstel en de verplichte toetsing van voorgenomen tariefverhogingen nog snel de tarieven of andere kosten/prijzen zullen ophogen. Staat de geschillenprocedure bijvoorbeeld wel open voor verhogingen van het tarief vóór de inwerkingtreding van de wet (uiteraard indachtig de termijn van drie maanden)? Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven