31 755 Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage)

R VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juli 2011

De toenmalige vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie heeft in haar vergadering van 10 mei 2011 de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 27 april 20111 inzake de beantwoording brieven van 29 maart 2011 betreffende het Besluit mer besproken

Naar aanleiding daarvan is op 17 mei 2011 een brief gestuurd aan de minister.

De minister heeft op 5 juli 2011 gereageerd.

De huidige vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening2 brengt hierbij verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening,

Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Den Haag, 17 mei 2011

Uw brief d.d. 27 april 2011 inzake de beantwoording brieven 29 maart 2011 betreffende het Besluit mer is besproken in de vergadering van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie van 10 mei 2011. De fractie van de PvdA heeft de brief met veel interesse gelezen en dankt u voor de gegeven antwoorden. Aanvullend hebben de leden van de PvdA-fractie, mede namens de overige leden van de commissie, hierover nog twee opmerkingen.

Het eerste punt betreft het door u uitgesproken vertrouwen in decentrale overheden en het bevoegd gezag. De commissie is voorstander van gemeentelijke en provinciale autonomie en wil eveneens vertrouwen stellen in decentrale overheden en het bevoegd gezag. De commissie onderschrijft de verantwoordelijkheid die u voor de m.e.r.-beoordeling bij hen neerlegt. Toch wil de commissie u vragen bedacht te blijven op mogelijke sluipwegen en ongewenste praktijken. Bij de behandeling van de evaluatie in 2012 zal de commissie nagaan of dit punt van zorg zich heeft voorgedaan.

U stelt in uw brief dat het niet in de rede ligt om de opdracht voor de evaluatie van de m.e.r. in 2012 te verstrekken aan de Commissie voor de m.e.r. Graag verneemt de commissie de reden hiervoor, alsmede wie deze evaluatie dan wel voor zijn rekening zou moeten nemen, gegeven de deskundigheid en onafhankelijkheid die in de Commissie voor de m.e.r. samenkomen.

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor VROM/WWI,

M. C. Meindertsma

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2011

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu/Wonen, Wijken en Integratie inzake de brief d.d. 27 april 2011 over het Besluit milieueffectrapportage.

De vragen zijn op 17 mei 2011 gesteld en de brief heeft als kenmerk 146635.05u.

U heeft mij allereerst gevraagd bedacht te blijven op mogelijke sluipwegen en ongewenste praktijken in relatie tot de m.e.r.-beoordeling. Dit zeg ik u vanzelfsprekend toe. Datzelfde geldt voor uw wens om deze onderwerpen bij de evaluatie in 2012 te betrekken.

Daarnaast heeft u gevraagd waarom de Commissie voor de m.e.r. geen opdracht voor de evaluatie van de m.e.r. zal worden verstrekt. Zoals ik in mijn brief van 27 april 2011 (LOK/2011043773) heb uiteengezet, ligt het niet in de rede hiertoe over te gaan omdat ik hecht aan een onafhankelijke beoordeling van de Commissie voor de m.e.r. Dit is ook in deze vorm met de Commissie voor de m.e.r. gecommuniceerd. Deze redenen laten evenwel onverlet de onafhankelijkheid en deskundigheid van de Commissie voor de m.e.r. en vanuit deze hoedanigheid zijn zij vanzelfsprekend wel bij de evaluatie betrokken.

Op uw vraag wie de evaluatie wel zal uitvoeren kan ik u op dit moment geen antwoord geven. De opdrachtverstrekking zal naar verwachting in het najaar worden gestart en plaatsvinden volgens de algemene regels die gelden voor de inkoop bij de Rijksoverheid. Daarbij worden de deskundigheid en onafhankelijkheid van de onderzoekers als criterium meegenomen.

Ik hoop dat ik met deze brief, in aanvulling op de eerdere brieven, uw vragen over het Besluit m.e.r. naar voldoening heb beantwoord.

De minister van Infrastructuur en Milieu,

mw. drs. M. H. Schultz van Haegen


X Noot
1

Kamerstukken 2010/11, 32 755, letter Q.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Noten (PvdA), Putters (PvdA), Essers (CDA), Slagter-Roukema (SP), G.J. de Graaf (VVD), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Hermans (VVD),

Huijbregts-Schiedon (VVD) (vice-voorzitter), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Smaling (SP), Vliegenthart (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaff (PVV)(voorzitter), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Dijk (PVV), Ester (CU) en Schouwenaar (VVD).

Naar boven