31 755
Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage)

nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2009

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage op 14 mei jl., is door mij een nota van wijziging toegezegd om te verduidelijken dat de participatieplicht in het wetsvoorstel betrekking heeft op de voorbereiding van het plan of een besluit alsmede de voorbereiding van het MER.

Daarnaast ga ik op de ingediende motie onder nr. 20 van het kamerlid Van Heugten.

De (derde) nota van wijziging vindt u als bijlage bij deze brief (kamerstuk 31 755, nr. 30).

De motie onder nr. 20 van het kamerlid Van Heugten gaat in op de relatie tussen de passende beoordeling en de mer-wetgeving voor zowel plannen als projecten.

In de motie wordt uitgegaan van de constatering dat het voorliggende wetsvoorstel voor alle projecten waarvoor een passende beoordeling benodigd is, tevens een MER verplicht stelt. Dat is niet juist; deze koppeling met de passende beoordeling is er alleen voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (het bestaande artikel 7.2a, dat ongewijzigd is gebleven).

Voor projecten wordt de merplicht uitsluitend bepaald door het Besluit mer. Dat is vermeld in het bestaande artikel 7.2 lid 3 en 4, dat ongewijzigd is gebleven.

Deze constatering in de motie berust daarom, zoals ik u ook bij de beantwoording in de kamer heb gezegd, op een misverstand.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven