Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2019
Op 25 april jl. sprak ik met uw Kamer over het rapport van de Nationale ombudsman
van 11 maart 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 80, item 18). Dit rapport gaat over het handelen van het Openbaar Ministerie, het Ministerie
van Justitie en Veiligheid en de politie na het uitbrengen van een rechtshulpverzoek
aan Thailand (de zaak Van Laarhoven). Daarbij zegde ik toe om uw Kamer voor het einde
van het jaar te informeren over de uitkomst van mijn gesprekken met het OM over samenwerking
bij internationale rechtshulp. Het resultaat van deze gesprekken is het vastgestelde
protocol dat u bijgaand aantreft1. In mijn beleidsreactie op de rapportage «Internationale Rechtshulp Gewogen» van
25 september jl. verwees ik tevens naar dit Protocol (Kamerstukken 30 010 en 29 344, nr. 46).
Beide rapporten maken nog eens duidelijk dat rechtshulp met landen buiten de Europese
Unie nauwe samenwerking en afstemming vergt tussen betrokken partijen.
Zoals in het voornoemde debat door mij toegezegd, heb ik in de afgelopen periode met
de betrokken partijen overlegd over de inhoud van dit Protocol. Het vormt, in aanvulling
op bestaande wet- en regelgeving, de basis voor de wijze waarop internationale rechtshulp
in strafzaken met landen buiten de EU in de praktijk wordt vormgegeven. Het Protocol
biedt praktische handvatten voor de opsporingspraktijk, en maakt duidelijk welke overwegingen
ten grondslag dienen te liggen aan besluitvorming over het aangaan van strafrechtelijke
samenwerking met landen buiten de EU, ten aanzien van handelwijze, rolverdeling en
afstemming.
Duidelijk handelingsperspectief
Het nieuwe Protocol maakt duidelijk hoe internationale rechtshulp in strafzaken tot
stand dient te komen. Het beschrijft het proces van de eerste verkenningen, de voorbereiding
en indiening van een rechtshulpverzoek, tot en met de uitvoering ervan. Stapsgewijs
wordt beschreven welke afwegingen daarbij een rol dienen te spelen en welke belangen
tegen elkaar moeten worden afgewogen, zodat is voorzien in een integrale, zorgvuldige
besluitvorming.
Heldere rolverdeling en afstemming
Zorgvuldige, integrale besluitvorming vereist helderheid over rolverdeling en verantwoordelijkheden.
Het initiatief tot het doen van een rechtshulpverzoek ligt bijvoorbeeld bij de opsporing.
Tijdens een opsporingsonderzoek kan geconcludeerd worden dat samenwerking met het
buitenland nodig is. Het betrokken Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) speelt bij
de totstandkoming van een rechtshulpvraag, een belangrijke rol. Het is vervolgens
aan mijn departement als Centrale Autoriteit, om het OM hierin verder te faciliteren
en van gedegen advies te voorzien over de (on)mogelijkheden en de (on)wenselijkheid
van de samenwerking met het betreffende land. Elke partij wordt op basis van dit Protocol
in de gelegenheid gesteld zijn eigen verantwoordelijkheid in het concrete geval in
te vullen. Een duidelijk handelingsperspectief en heldere rolverdeling vormen de basis
voor zorgvuldige onderlinge afstemming.
Samen met de Voorzitter van het College van Procureurs-Generaal ben ik van mening
dat met dit Protocol, recht wordt gedaan aan de bevindingen van de Nationale ombudsman
die tot actie noopten. Ik zal er samen met de Voorzitter van het College voor zorgen
dat dit Protocol en daarmee ook de uitgangspunten die daarvoor de basis vormen bij
alle betrokken partijen bekend wordt gemaakt voordat het op 1 maart 2020 officieel
in werking zal treden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus