31 746 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PbEU L 184)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 15 juni 2010

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag dat de vaste commissie voor Justitie heeft uitgebracht over het wetsvoorstel ter uitvoering van de Europese richtlijn over de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhoudersrechten in beursgenoteerde vennootschappen. De leden van de CDA-fractie hebben nog een tweetal nadere vragen. Hieronder beantwoord ik deze vragen, mede namens de Minister van Financiën.

2. Spreekrecht ondernemingsraad

De leden van de CDA-fractie wijzen op de samenloop tussen het wetsvoorstel en het wetsvoorstel over het spreekrecht voor de ondernemingsraad (Kamerstukken 31 877). Zij vragen of het spreekrecht van de ondernemingsraad niet, of althans voor een deel, wordt ondermijnd wanneer de ondernemingsraad slechts 18 dagen bedenktijd heeft bij ingrijpende plannen die door activistische aandeelhouders worden geagendeerd.

Het recht van de ondernemingsraad om een standpunt in te nemen betreft drie categorieën van besluiten van de algemene vergadering, te weten (i) besluiten tot goedkeuring van belangrijke bestuursbesluiten in de zin van artikel 2:107a BW, (ii) besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen en (iii) besluiten tot vaststelling van het bezoldigingsbeleid.

De agenda van de algemene vergadering wordt normaliter door het bestuur vastgesteld. In de agenda kunnen zowel bespreekpunten als beslispunten (besluiten) worden opgenomen. Het spreekrecht bestaat uitsluitend ten aanzien van de hiervoor genoemde drie besluiten. Het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad verplicht het bestuur om dergelijke beslispunten voor te leggen aan de ondernemingsraad. De ondernemingsraad kan over die voorstellen een standpunt innemen, dat tegelijkertijd met de oproeping en de agenda ter kennis van de aandeelhouders wordt gebracht. De ondernemingsraad kan zijn standpunt dan in de algemene vergadering toelichten.

Artikel 2:114a BW voorziet erin dat aandeelhouders punten voor de agenda kunnen aandragen. Om agendering van onderwerpen voor de algemene vergadering kan worden gevraagd door een – of meerdere – aandeelhouders die een bepaald kapitaalbelang vertegenwoordigen. Indien aandeelhouders een onderwerp willen agenderen, moeten zij dit uiterlijk 60 dagen voor de dag van de algemene vergadering doen. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel dient de oproeping voor de algemene vergadering uiterlijk 42 dagen voor de dag van de algemene vergadering plaats te vinden. Dit brengt met zich dat het bestuur 18 dagen de tijd heeft om te bepalen of het agendapunt wordt toegevoegd aan de agenda. Vervolgens heeft het bestuur nog 42 dagen de tijd om zich te beraden op het voorstel van de aandeelhouder(s).

Voor de vraag of de ondernemingsraad voldoende tijd heeft om een standpunt in te nemen ten aanzien van de eerdergenoemde besluiten is het volgende van belang. De eerste categorie van besluiten waarop het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad ziet, is de goedkeuring van een belangrijk bestuursbesluit op grond van artikel 2:107a BW. Aan een dergelijk aandeelhoudersbesluit moet naar zijn aard een besluit van het bestuur ten grondslag liggen, bijvoorbeeld om een belangrijk onderdeel van de onderneming af te stoten. Zolang het bestuur niet voornemens is om een dergelijk besluit te nemen en voor te leggen aan de algemene vergadering, is het spreekrecht van de ondernemingsraad niet aan de orde.

Zou het bestuur een dergelijk besluit nog niet hebben genomen en zou een aandeelhouder willen dat het bestuur daartoe overgaat, dan kan hij – mits hij een voldoende groot kapitaalbelang vertegenwoordigt – het onderwerp «afstoting van een bedrijfsonderdeel» wel laten agenderen. Het onderwerp is dan een bespreekpunt. Zo een meerderheid van de aandeelhouders het voorstel steunt, is het aan het bestuur om zich te beraden of het wenselijk is dat het voorstel wordt overgenomen. Het primaat op deze onderwerpen komt immers toe aan het bestuur. Neemt het bestuur het voorstel over, dan zal het onderwerp in een volgende algemene vergadering voor goedkeuring kunnen worden voorgelegd en dient het bestuur ervoor te waken dat de ondernemingsraad tijdig in de gelegenheid wordt gesteld om van zijn spreekrecht gebruik te maken. In beginsel kan de ondernemingsraad dan een «normale» termijn worden gegund.

De tweede categorie van besluiten ten aanzien waarvan het spreekrecht van de ondernemingsraad geldt, is de vaststelling van het bezoldigingsbeleid door de algemene vergadering. De vaststelling van het bezoldigingsbeleid geschiedt op basis van een voorstel dat in de praktijk wordt opgesteld door de raad van commissarissen (vgl. principe III.5 en best practice bepaling III.5.10 van de Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen). Als de aandeelhouders het niet eens zijn met het voorstel, kunnen zij afzien van vaststelling van het bezoldigingsbeleid. Zij kunnen in dat geval via het agenderingsrecht voorstellen doen om tot een nieuw bezoldigingsbeleid te komen (bespreekpunt). Aandeelhouders kunnen echter geen besluit afdwingen met voorbijgaan van het orgaan dat door de vennootschap is aangewezen om het bezoldigingsbeleid op te stellen. Er zal een nieuw voorstel worden opgesteld dat aan de algemene vergadering ter vaststelling wordt voorgelegd, over welk besluit de ondernemingsraad een standpunt kan innemen. In zoverre verschilt de positie van de algemene vergadering niet ten opzichte van het hiervoor beschreven geval van een belangrijk bestuursbesluit in de zin van artikel 2:107a BW. Ook in dit geval heeft het bestuur het in de hand om voor een tijdige inschakeling van de ondernemingsraad zorg te dragen, wanneer het komt tot een aan de algemene vergadering voor te leggen besluit.

De derde categorie van besluiten van de algemene vergadering waarop het wetsvoorstel spreekrecht ondernemingsraad ziet is benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen. Aandeelhouders kunnen de schorsing of het ontslag van bestuurders of commissarissen als agendapunt, tevens beslispunt, aandragen. In dat geval is het spreekrecht van de ondernemingsraad van toepassing. Het bestuur moet de ondernemingsraad onverwijld op de hoogte stellen van het feit dat een dergelijk onderwerp voor agendering is aangedragen. De ondernemingsraad heeft dan ten minste achttien dagen de tijd om tot een standpunt te komen. Die termijn lijkt mij in dat geval niet bezwaarlijk. Wanneer een voorstel tot schorsing of ontslag van een bestuurder of commissaris wordt gedaan door een aandeelhouder, is te verwachten dat er al enige tijd discussie is over het functioneren van de desbetreffende bestuurder of commissaris. De ondernemingsraad kan zich daardoor voorbereiden op een eigen oordeel. Indien een aandeelhouder een voorstel zou willen doen voor de benoeming van een bestuurder of commissaris, heeft hij er belang bij om zijn medeaandeelhouders en de ondernemingsraad niet te overvallen met de kandidaat. Het ligt voor de hand dat een aandeelhouder die de steun van medeaandeelhouders en de ondernemingsraad wenst, ervoor zorgt dat hij tijdig informatie over de kandidaat verstrekt. Mocht het de ondernemingsraad niet lukken om zijn standpunt gereed te hebben ten tijde van de oproeping van de algemene vergadering, dan neemt dit niet weg dat hij zijn standpunt mondeling kan toelichten in de algemene vergadering.

Op grond van het vorenstaande verwacht ik niet dat het spreekrecht van de ondernemingsraad zal worden ondermijnd door de nieuwe oproepingstermijn in combinatie met het agenderingsrecht.

3. Evaluatie

De leden van de CDA-fractie achten het van belang de werking van de oproepingstermijn en de registratiedatum in relatie tot andere factoren, zoals de slagvaardigheid van de algemene vergadering, de kwetsbaarheid van ondernemingen voor speculaties in de markt en het inlenen van aandelen, in de toekomst te bezien. Zij menen dat het noodzakelijk lijkt daarbij de Minister van Financiën te betrekken. Een evaluatietermijn van drie jaar zou in aanmerking kunnen komen, aldus deze leden.

Het is bij alle nieuwe wetgeving van belang te bezien hoe deze in de praktijk uitwerkt. Zouden in de praktijk onverwachte problemen optreden, dan kan dat aanleiding zijn voor aanpassing van de tot stand gekomen regelgeving. Daarmee kunnen de desbetreffende problemen dan worden ondervangen. Dat geldt ook voor de wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen met betrekking tot de oproepingstermijn en de registratiedatum. De leden stellen voor op zijn vroegst na drie jaar te evalueren. Er dient inderdaad enige tijd over de inwerkingtreding van de nieuwe voorschriften heen te gaan, voordat daarmee relevante ervaring is opgedaan. Ik verwacht dat betrokkenen, zoals de bestuurders van beursvennootschappen en belangenorganisaties van aandeelhouders, mij zullen berichten wanneer de gewijzigde voorschriften problemen opleveren. Er zal dan moeten worden bezien of aanpassing van de regelgeving nodig is. De Minister van Financiën zal daarbij zo nodig worden betrokken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven