31 710 Deltaprogramma

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2010

Bij de begrotingsbehandeling van Verkeer en Waterstaat is eind 2009 door de Tweede Kamer de motie-Van der Staaij c.s. aangenomen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 XII, nr. 37). In deze motie wordt het kabinet verzocht te inventariseren in hoeverre (Europese) regelgeving, zoals Natura 2000, belemmerend kan werken ten aanzien van de door de Deltacommissie 2008 voorgestelde optimale en robuuste versterking van dijken en waterkeringen, alsmede oplossingen voor mogelijke knelpunten in kaart te brengen. Ter voldoening aan de toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat om de Tweede Kamer vanwege de samenhang met het Deltaprogramma rond Prinsjesdag 2010 te zullen informeren, reageer ik hierbij op de motie.

Daarbij betrek ik tevens de signalering van de Deltacommissaris in het onlangs aan u toegezonden eerste Deltaprogramma dat de Europese richtlijnen op het terrein van natuur (Vogel- en Habitatrichtlijn), de waterkwaliteit (KRW) en de overstromingsrisico’s (ROR) onafhankelijk van elkaar zijn vastgesteld. De Deltacommissaris heeft voorgesteld om na te gaan in hoeverre door deze nevenschikking belemmeringen kunnen ontstaan voor het realiseren van de waterveiligheidsdoelstellingen.

Allereerst benadruk ik graag nog eens dat de door de Deltacommissie bepleite versterking van dijken en waterkeringen met het oog op een adequate bescherming van ons land tegen overstromingen door het kabinet volledig onderschreven wordt. De waterveiligheid is zoals bekend één van de belangrijkste doelstellingen van de eind vorig jaar in werking getreden Waterwet. Ook in het eind 2009 vastgestelde Nationaal Waterplan neemt de waterveiligheid een centrale plaats in. Voorts is begin dit jaar naar aanleiding van het rapport van de Deltacommissie 2008 bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening ingediend, dat onder meer voorziet in een Deltaprogramma, een Deltacommissaris en een Deltafonds. In dat verband wijs ik tevens op het recent aan u toegezonden (eerste) Deltaprogramma.

Ook op Europees niveau is de bescherming tegen overstromingen een belangrijk thema. Naast de waterkwaliteit wordt waterveiligheid genoemd in de Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), zij het dat dit daarin nog nauwelijks is uitgewerkt. Sinds 2007 bestaat op Europees niveau echter een aparte Richtlijn Overstromingsrisico’s (2007/60/EG), die voor de lidstaten in een aantal specifieke verplichtingen voorziet. Dit betreft in het bijzonder het aanwijzen van overstromingsrisicogebieden, het opstellen van overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten voor deze gebieden en het opstellen van overstromingsrisicobeheerplannen. Via de Waterwet c.a. en de op basis daarvan verplichte en eind 2009 vastgestelde plannen is deze richtlijn in Nederland geïmplementeerd.

Ook op het niveau van de Europese regelgeving heeft de bescherming tegen overstromingen dus de volle aandacht. Dit neemt uiteraard niet weg dat ook dijkversterkingen, net als andere projecten, steeds gebonden zijn aan Europese regels, zoals die op het terrein van de bescherming van de water- en bodemkwaliteit en de natuur. Vanzelfsprekend geldt hetzelfde voor de nationale regels op genoemde terreinen.

Wat de water- en bodemkwaliteit betreft kan in algemene zin worden geconstateerd dat de betreffende Europese regels geen onoverkomelijke beperkingen met zich meebrengen voor de uitvoering van de versterking van dijken en waterkeringen. Dit geldt te meer nu de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Grondwaterrichtlijn (2006/118/EG) voorzien in de mogelijkheid de doelstellingen te verlagen dan wel maatregelen die de gevolgen van overstromingen beogen te verminderen uit te zonderen van de werkingssfeer van de richtlijn. Deze uitzonderingsbepaling is op initiatief van Nederland in laatstgenoemde richtlijn opgenomen. Het instrumentarium van onder andere de Waterwet (Stb. 2009, 490) en het Besluit bodemkwaliteit (Stb. 2007, 469) biedt daarbij voldoende aangrijpingspunten om de eventuele schadelijke effecten van dijkversterkingswerken op de water- en bodemkwaliteit adequaat te reguleren. Overigens benadruk ik in dit verband dat dijkversterkingswerken doorgaans geen negatieve effecten op de waterkwaliteit zullen hebben. Hoogstens is sprake van tijdelijke effecten gedurende de uitvoering van de werkzaamheden. Deze effecten kunnen zoals gezegd goed worden gereguleerd. Het Besluit bodemkwaliteit ziet toe op de kwaliteit van de toe te passen grond en bevat daartoe onder meer een kader voor grootschalige toepassing.

De belangrijkste Europese richtlijnen op het terrein van natuur zijn de Vogelrichtlijn (2009/147/EG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG), die voorzien in gebieds- en soortenbescherming. Beide richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd via de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) voor de gebiedsbescherming en de Flora- en faunawet voor de soortenbescherming. De motie-Van der Staaij verwijst expliciet naar Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waartoe in Nederland ook de grote rivieren, het IJsselmeer en gebieden langs de kust behoren. De bescherming van deze gebieden vindt plaats op basis van eerdergenoemde Europese richtlijnen. De bescherming van Natura 2000-gebieden en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn nauw met elkaar verbonden, aangezien de natuurdoelstellingen in belangrijke mate afhankelijk zijn van de watercondities binnen deze gebieden. Afstemming tussen de KRW en Natura 2000 is dus belangrijk.

Ter bescherming van Natura 2000-gebieden moeten instandhoudingsmaatregelen getroffen worden, die nodig zijn voor het behoud of herstel van de natuurlijke habitats en soorten in een gunstige staat van instandhouding. Voorts moeten passende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat er geen achteruitgang van natuurwaarden in het beschermde gebied optreedt. De Nbw voorziet in een verplicht beheerplan voor de aangewezen gebieden. Op grond van de Nbw is voor een dijkversterkingsproject voorts een vergunning vereist als het gaat om projecten, die verslechterende of significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied hebben. Als dergelijke negatieve gevolgen mogelijk zullen optreden, dient er tevoren een passende beoordeling te worden gemaakt. In deze beoordeling kunnen mitigerende maatregelen worden meegenomen. Alleen als uit de passende beoordeling blijkt dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten, kan een vergunning worden verleend. Als uit de passende beoordeling daarentegen blijkt dat dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, kan de vergunning toch worden verleend, als er geen alternatieven voor het bewuste project zijn en er bovendien sprake is van een «dwingende reden van groot openbaar belang». De negatieve effecten voor de natuur zullen in dat geval wel eerst moeten worden gecompenseerd. Dit wordt de ADC-toets genoemd. In concreto zullen er vaak geen alternatieven voor dijkversterkingen voor handen zijn en is er sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang, aangezien deze werken worden uitgevoerd om de mensen achter de dijk te beschermen. Het is in zoverre niet de verwachting dat de Nbw-vergunning niet door de minister van LNV verleend zal kunnen worden.

Een goede onderlinge afstemming tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de waterveiligheid enerzijds en de instanties die verantwoordelijk zijn voor het natuurbehoud anderzijds is hierbij van belang. Dit is bij Ruimte voor de Rivier ook uitgangspunt geweest, waarmee een win win-situatie is gecreëerd. Bij het opstellen van het Nationaal Waterplan is het natuurbelang ook integraal meegenomen. Omgekeerd wordt bij de opstelling van de verplichte Natura 2000-beheerplannen rekening gehouden met de voorgenomen dijkversterkings- en rivierverruimingsplannnen. Rijkswaterstaat is bij de opstelling daarvan nauw betrokken. Vanuit de Tweede Kamer is hier al eerder aandacht voor gevraagd. De motie-Boelhouwer en Koppejan (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 A, nr. 42) roept expliciet tot deze afstemming op. Het kabinet is zich van deze noodzaak bewust en heeft genoemde motie als een ondersteuning van het beleid aangemerkt.

Het kabinet, de bevoegde gezagen en de uitvoerende instanties zijn zich derhalve volledig bewust van de noodzaak van een zorgvuldige afstemming van het waterveiligheids-, het waterkwaliteits- en het natuurbeleid en zullen daar naar handelen. Aldus kan worden tegemoetgekomen aan de door de Deltacommissaris gesignaleerde nevenschikking van de betreffende Europese richtlijnen. Tussen de betrokken organisaties vindt dan ook voortdurend overleg plaats.

Het eerdergenoemde afstemmingsoverleg tussen de bij de beheerplannen betrokken instanties beoogt het risico van vertraging bij de uitvoering van de onderhavige projecten te voorkomen. Tot dusver hebben het kabinet geen signalen bereikt dat de optimale en robuuste versterking van dijken en waterkeringen ten gevolge van (Europese) regelgeving, zoals Natura 2000, ongewenste en onbedoelde belemmeringen ondervindt.

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Naar boven