31 597 Werkprogramma van de commissie voor de Rijksuitgaven

Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2014

Met deze brief ga ik in op het verzoek van de commissie voor de Rijksuitgaven om een reactie te geven op het rapport «Aandacht voor het parlementair budgetrecht in Europees perspectief», zoals aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer op 9 september 2014.1 Hieronder geef ik per thema een reactie.

Europees Semester

Het rapport biedt waardevolle inzichten in de ontwikkeling en de huidige vormgeving van zowel het Europees Semester als van het Nederlandse begrotingsbeleid. De commissie voor de Rijksuitgaven concludeert dat het Europees Semester geen inbreuk doet op het nationale budgetrecht. Ik onderschrijf deze conclusie en herken mij ook in de conclusies dat Prinsjesdag of de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen niet verplaatst hoeven te worden. Het Europees Semester doorkruist de praktijk van het nationaal begrotingsbeleid niet.

Uw commissie vraagt voorts aandacht voor tijdige verzending en parlementaire behandeling van het nationale Stabiliteitsprogramma. Zij beveelt aan dat het moment van toezenden van het Stabiliteitsprogramma aan de Staten-Generaal effectief wordt vastgelegd in formele wetgeving. Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 5 maart 20142 hecht het kabinet sterk aan het tijdig informeren van de Staten-Generaal en het behandelen van de verschillende Europese rapportageverplichtingen. Het toezenden van het Stabiliteitsprogramma en het nationale hervormingsprogramma aan de Staten-Generaal zal in de nieuwe Comptabiliteitswet worden opgenomen. Ik vraag begrip om enige flexibiliteit te behouden om te voldoen aan de proces- en vormvereisten vanuit het Europese Semester en het moment van verzending aan het parlement niet vast te leggen in formele wetgeving.

Uw commissie geeft voorts aan de toegenomen rol van de afdeling advisering van de Raad van State bij het Europees Semester als onafhankelijke begrotingsautoriteit toe te juichen en adviseert de Tweede Kamer voorlichting te vragen aan de Raad van State over vraagstukken die samenhangen met de uitvoering van het Stabiliteits- en Groeipact. In de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet HOF) heeft het kabinet invulling gegeven aan de onafhankelijke begrotingsautoriteit door de Raad van State aan te wijzen als instantie die toetst of Nederland voldoet aan de Europese afspraken over feitelijk EMU-saldo, het structurele EMU-saldo en de EMU-schuld. De Raad van State kan bij deze toets gebruik maken van de ramingen van het onafhankelijke CPB dat in de Wet HOF is aangewezen als onafhankelijk raminginstituut. Aanvullend op de informatie die de Tweede Kamer van de afdeling advisering ontvangt, is het kabinet zelf uiteraard ook steeds bereid om de Tweede Kamer te voorzien van informatie over het Stabiliteits- en Groeipact.

Europese noodfondsen

Het rapport biedt een duidelijke beschrijving van de financiële stabiliteitsinstrumenten in de EU en de betrokkenheid van uw Kamer bij de oprichting en de bij de besluitvorming van deze instrumenten. Zo wordt stilgestaan bij de wijze waarop de Kamer tijdig – en bij voorkeur in het openbaar – bij deze besluitvorming is betrokken; er heeft meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk overleg plaatsgevonden. Momenteel ben ik bezig om een informatieprotocol tot stand te brengen over besluitvorming en parlementaire betrokkenheid bij de EFSF- en ESM-besluitvorming waarbij aangesloten wordt bij de aanbevelingen van de Commissie De Wit. Ik verwacht uw Kamer hierover op korte termijn schriftelijk te informeren.

In het rapport wordt eveneens stilgestaan bij de controle en verantwoording van Europese noodfondsen. Ik deel het belang dat de commissie voor de Rijksuitgaven hieraan hecht en waar de Tweede Kamer zich vanaf het begin sterk voor heeft gemaakt. De standpunten van uw Kamer op dit terrein hebben bijgedragen aan mijn inspanningen om deze controle en verantwoording op een hoog niveau te brengen. Ik ben verheugd over de constatering van de commissie dat de mogelijkheden voor democratische controle op de Europese noodfondsen vooraf voldoende zijn geregeld. De constatering dat op het vlak van de democratische controle achteraf goede stappen zijn gezet onderschrijf ik en zie ik als ondersteuning voor de Nederlandse lijn om hier permanent alert op te blijven.

Verantwoording over de EU-begroting

Ik onderschrijf de mening van de commissie voor de Rijksuitgaven dat goede verantwoording van EU fondsen niet alleen bij de Europese Commissie maar evenzeer bij de lidstaten ligt. Om deze reden hebben Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk bij recente behandelingen van het jaarlijkse Dechargeadvies van de Raad gezamenlijke verklaringen uitgegeven die zich ook richtten tot lidstaten. Ik zal mij blijven inzetten om politieke en administratieve belemmeringen weg te nemen om tot betere nationale verantwoording over EU-middelen te komen, zoals recentelijk in antwoord op vragen van uw Kamer uiteengezet.3 De Nationale Verklaring is een instrument daartoe. Ik bevestig eveneens uw constatering dat de hoge auditlasten worden veroorzaakt door EU-regelgeving en niet door de Nationale Verklaring; de extra auditlasten daarvoor zijn vrij gering. Daarom is het van belang om tot vereenvoudiging te komen van Europese regelgeving voor EU-subsidies. Ook het concreet verkennen van de mogelijkheden voor SISA (Single Information Single Audit) past in deze inzet.

Met betrekking tot de uitkomsten van de inter-institutionele werkgroep die zich het afgelopen jaar boog over de invulling van de optionele lidstaatverklaring in het nieuwe Financieel Reglement van de EU merk ik het volgende op. De Europese Commissie heeft op 28 oktober 2014 een formele «Mededeling» gepubliceerd met daarin het resultaat van de inspanningen van de werkgroep. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van het Europees parlement, de Europese Commissie en de Raad waarbij Nederland actief deelnam. Uit de Mededeling blijkt dat de Commissie het instrument van de vrijwillige Nationale Verklaring expliciet steunt. De werkgroep doet aanbevelingen voor structuur en inhoud van een Nationale Verklaring, gevolgd door drie concrete formats, waaronder de Nederlandse. De Commissie biedt flexibiliteit om tegemoet te komen aan de specifieke context van een lidstaat. Met deze invulling van de vrijwillige Nationale Verklaring wordt voorgebouwd op de nieuwe lidstaatverplichtingen in het Financieel Reglement, met name de zogenoemde «beheersverklaringen» of «management statements» met bijbehorende onafhankelijke audit opinie.

Ik ben van mening dat met deze Mededeling, en het positieve standpunt inzake de vrijwillige Nationale Verklaring van de nieuwe Eurocommissaris voor de EU-begroting, mevrouw Georgieva, een verdere stap is gezet op weg naar betere nationale verantwoording van EU-middelen. Samen met de Commissie zal ik mij inzetten voor het naar de praktijk vertalen van de aanbevelingen in deze Mededeling. Ik ben daarnaast voornemens om de uitkomsten van de werkgroep nog extra onder de aandacht te brengen van de lidstaten tijdens de aankomende dechargeprocedure.

De uitspraak in uw rapport dat de juiste prikkels in het controlesysteem cruciaal zijn om tot een goede verantwoording van lidstaten te komen zie ik als ondersteuning van het kabinetsbeleid. In dat kader ben ik zeer verheugd met de oproep van de commissie voor de Rijksuitgaven aan Europese nationale parlementen om nationale verantwoordingsdocumenten transparant te maken.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 31 597, nr 7.

X Noot
2

Kamerstuk CVII, B.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 293. Vragen van de leden Aukje de Vries en Verheijen aan de Minister van Financiën over het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer» (ingezonden 3 oktober 2014).

Naar boven