31 568 Staatkundig proces Nederlandse Antillen

Nr. 68 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2010

Tijdens de behandeling van de wetgeving ten behoeve van de transitie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot openbaar lichaam in het Nederlands staatsbestel (de BES-wetgeving, heb ik uw Kamer op een aantal verschillende punten toegezegd nadere informatie te verschaffen. Met deze brief kom ik daaraan tegemoet.

Homohuwelijk

Ten aanzien van de motie van de leden Van Gent en Remkes van 2 december 2009 (32 123 IV, nr. 18) waarin de regering wordt verzocht te verzekeren dat uiterlijk per 10-10-2010 van de nieuwe staatkundige verhoudingen ook personen van hetzelfde geslacht waar dan ook binnen het koninkrijk der Nederlanden rechtsgeldig in het huwelijk kunnen treden, merk ik op dat sindsdien ook het amendement van de leden Van Gent en Remkes van 4 maart 2010 (kenmerk TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 959, nr. 23) is aangenomen betreffende de inwerkingtreding het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht uiterlijk twee jaar nadat de BES-eilanden staatkundig onderdeel van Nederland zijn geworden. Ik stel mij voor dat de motie van 2 december 2009 hiermee is komen te vervallen omdat het amendement de motie nu overbodig maakt.

Isla

Het lid Van Gent heeft over de Isla raffinaderij tijdens de plenaire vergadering over de BES-wetten op 4 maart 2010 vragen gesteld (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 59, blz. 5303). Daarin heb ik toegezegd dat ik uw Kamer schriftelijk zou informeren over de huidige situatie rond het meten en handhaven van de milieunormen op Curaçao met betrekking tot de raffinaderij.

Op 22 februari jongstleden vond een voortgangsoverleg plaats over het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) van Curaçao. Dit gesprek vond plaats tussen de Vertegenwoordiger van Nederland, de heer Vermaas, en leden van het Bestuurscollege. Daarbij kwamen ook de maatregelen betreffende de Isla raffinaderij aan de orde. Tevens heb ik daarna nog additionele informatie ontvangen, waarover ik u hier bericht.

De verantwoordelijke gedeputeerde, de heer Davelaar, gaf in het gesprek van 22 februari aan dat de raffinaderij binnen gestelde normen dient te blijven, zijnde een maximale bijdrage van 80 microgram per m3 zwaveldioxide gemiddeld op jaarbasis. Dit is in het meest recente vonnis van de rechter op 12 januari 2010 bepaald.

Per 1 januari jongstleden is het meetstation operationeel geworden op de locatie Beth Chaim. Er worden dus vanaf die datum metingen verricht. Er vinden doorlopend nog verdere verbeteringen plaats aan het station. In samenwerking met de GGD Amsterdam wordt gewerkt aan een internetsite waarop de meetgegevens zullen worden gepubliceerd, zowel in het Nederlands als het Papiaments. Ook in samenwerking met de GGD Amsterdam wordt een tweede meetstation ingericht die waarschijnlijk in een woonwijk zal worden geplaatst. De planning is dat dit meetpunt in mei 2010 zal zijn gerealiseerd. Om te kunnen aantonen welke industrie in het Schottengat-gebied welk deel van de luchtverontreiniging veroorzaakt zal een simulatieprogramma worden gebruikt op de wijze zoals de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) die heeft berekend in haar rapporten. In dit programma zullen de procesgegevens van de betreffende industrieën (i.e. de Isla, de BOO centrale en Aqualectra) worden ingevoerd.

Op dit moment ondergaat de Milieudienst van Curaçao een reorganisatie met als doel de organisatie te versterken en daarmee de handhaving te verbeteren. Ik heb vorig jaar DCMR Milieudienst Rijnmond naar voren geschoven als mogelijke samenwerkingspartner voor Curaçao. DCMR is op dit moment inhoudelijk betrokken bij dit traject. Voor de versterking van de Milieudienst zijn door Curaçao extra middelen uit het SEI gereserveerd. Een eerste projectvoorstel is door de Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (USONA) niet goedgekeurd. Op 15 maart jongstleden is een nieuw projectvoorstel door USONA wel goedgekeurd.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en te hebben voldaan aan mijn toezegging van 4 maart 2010.

Sint Maarten

In de algemene maatregel van rijksbestuur (AMvRB) Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten is voorzien in een stelsel dat binnen een termijn van maximaal twee jaren door de toetsingscommissie van de Voorbereidingscommissie Ronde Tafel Conferentie (V-RTC) geconstateerde tekortkomingen van de overheidsorganisaties van de nieuwe landen moet repareren. De AMvRB ligt thans bij de Raad van State van het Koninkrijk voor advies en zal vóór transitie in werking moeten treden.

Uitgangspunt van de werking van de AMvRB zijn de plannen van aanpak, die door de toekomstige landen opgesteld dienen te worden voor die landsdiensten, die door politieke stuurgroep Staatkundige Verandering (PSG) worden aangewezen. In de bijlage van de AMvRB zijn de onderwerpen opgenomen waarop de plannen van aanpak betrekking kunnen hebben:

Rechtshandhaving en rechtspleging

  • politie, inclusief gemeenschappelijke voorziening politie

  • landsrecherche

  • gevangenis

  • openbaar ministerie

  • Gemeenschappelijk Hof van Justitie

  • Raad voor de rechtshandhaving

  • Vreemdelingenketen

Goed bestuur

  • Raad van Advies

  • Rekenkamer

  • Ombudsman

  • bevolkingsadministratie

  • hoofdstembureau/electorale raad

  • volledigheid en samenhang van de nieuwe bestuurlijke organisatie

  • kadaster

Financiën

  • interne controletaak

Het oordeel dat een land met ingang van de datum transitie niet of onvoldoende in staat is een taak uit te oefenen zal door de PSG worden gebaseerd op de uitkomsten van de toetsing van de nieuwe landsorganisaties onder verantwoordelijkheid van de V-RTC.

De plannen van aanpak dienen te leiden tot het adequaat oplossen van de tijdens de toetsing geconstateerde tekortkomingen van landsonderdelen binnen een termijn van maximaal twee jaren. Het plan van aanpak geeft niet alleen aan op welke wijze de geconstateerde tekortkomingen ondervangen worden, maar ook op welke wijze gedurende de looptijd van het plan van aanpak de taak wordt verricht. Dit laatste aspect ziet op de wijze van taakuitoefening direct voor en na de transitie. Een plan van aanpak wordt op de slotrondetafelconferentie bekrachtigd, waarbij rekening wordt gehouden met de feitelijke situatie van dat moment.

Met de bewaking van de voortgang is een commissie (voortgangscommissie) belast die per kwartaal rapporteert aan het ministerieel overleg bestaande uit de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister-President van het desbetreffende land. Op basis van de aanbevelingen van die commissie dient het ministerieel overleg de (door de minister voorgestelde) wijzigingen van het plan van aanpak vast te stellen. Dit biedt Nederland een wezenlijke mogelijkheid tot (bij-)sturing met het oog op de uitvoering en realisatie van het plan van aanpak. Indien beide bewindspersonen niet tot overeenstemming komen over de noodzakelijke aanpassing van het plan van aanpak of de wijze van uitvoering daarvan, kan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kwestie voorleggen aan de raad van ministers van het Koninkrijk, die daarop een voorziening kan treffen. Die bevoegdheid van de raad van ministers van het Koninkrijk is in de AMvRB inhoudelijk niet geclausuleerd. De voorziening kan iedere maatregel of besluit omvatten waarmee het beoogde resultaat in het kader van het plan van aanpak gerealiseerd kan worden.

Anders dan in het geval van ingrijpen door de koninkrijksregering op grond van artikel 51 van het Statuut is ook niet noodzakelijk dat het disfunctioneren van het Land vooraf aangetoond wordt.

Zoals al eerder aangetekend laat het systeem van deze AMvRB ingrijpen door de koninkrijksregering op grond van artikel 51 van het Statuut overigens onverlet. Mocht de ordentelijke uitvoering van een bepaalde landstaak, ondanks alles, in het geding kan komen dan kunnen vergaande maatregelen genomen worden. Door de voorafgaande betrokkenheid bij de uitvoering van het plan van aanpak zal dat ook minder tijd vergen dan in andere gevallen.

Wat betreft de rechtshandhaving en -pleging, waar de motie van Van Bochove c.s. op doelt, gaat de primaire aandacht uit naar de organisatie van de politie en het openbaar ministerie. De verbetering van de organisatie van de politie in de nieuwe landen zal zijn gebaseerd op de uitgangspunten die in de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn neergelegd en zijn vertaald in de nieuwe inrichtingenplannen. Daar is en wordt veel aandacht en energie in gestoken, onder meer door de terbeschikkingstelling van gekwalificeerde Nederlandse politiefunctionarissen. Deze politiemensen zullen als implementatiemanagers in de korpsen zelf een belangrijke bijdrage leveren aan het opstellen van enerzijds de verbeterplannen/plannen van aanpak en anderzijds de uitvoering daarvan. Een prioriteit is daarbij de korpsen op het moment van transitie op een niveau te brengen dat hen in staat stelt alle voorkomende taken als korps te kunnen uitvoeren.

In dat licht roep ik in herinnering de – bij brief van 5 oktober 2009 (31 568, nr. 55) aan de kamer toegezonden – besluitenlijst van de PSG van 30 september 2009, waarin staat dat het huidige recherchesamenwerkingsteam (RST) de onderzoekstaken tot twee jaren na transitie zal voortzetten. Deze keuze is gemaakt om rekening te kunnen houden met opbouwen van recherchecapaciteit voor dit specialistische taakgebied voor de korpsen en de Gemeenschappelijk voorziening politie (GVP). Door verdergaande ontmanteling van het land enerzijds en de opbouw van de rechtshandhaving van Sint Maarten anderzijds is een beter beeld ontstaan van de concrete behoeften van Sint Maarten. Daarom wordt reeds voor de inwerkingtreding van de AMvRB toegewerkt naar een snelle implementatie van de plannen van aanpak.

Het totaal aan beoogde verbeteringen in de rechtshandhaving in het algemeen en in het korps politie op Sint Maarten in het bijzonder, zal na transitie in een directe relatie met Sint Maarten worden uitgevoerd. Groot voordeel daarbij is dat de betrokken bewindspersoon van het land Sint Maarten, die in het systeem van de AMvRB verantwoordelijk is voor de uitvoering van het plan van aanpak, door het wegvallen van de verantwoordelijkheid en rol van het Land Nederlandse Antillen, niet meer afhankelijk is van de medewerking van die partij, ook niet in budgettaire zin. Bedacht moet worden dat Sint Maarten, anders dan Curaçao, bij de opbouw en invulling van de eigen nieuwe overheid tot aan transitie, tot op zekere hoogte ook beperkt wordt door de ruimte die het Land daarvoor laat dan wel creëert.

Schuldsanering

Zoals toegezegd treft u in de bijlage1 een overzicht aan van de stand zaken betreffende de schuldsanering. De in het overzicht vermelde bedragen zijn actueel tot en met februari 2010 en zijn inclusief de sanering van de schuldtitels van de Overige Collectieve Sector van Curaçao.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven