31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 491 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 maart 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 18 december 2020 over «Er zit energie in het beroepsonderwijs»! (Kamerstuk 31 524, nr. 484).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2021 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van 18 december 2020 (Kamerstuk 31 524, nr. 484). Zij onderschrijven de noodzaak van regionale samenwerking tussen scholen in het beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven en in de begeleiding van jongeren bij een soepele overstap van vmbo naar het vervolgonderwijs. Daarnaast loven zij de onderwijsinstellingen voor hun inspanningen om de studenten ook in deze tijd te voorzien van goed onderwijs. Wel hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de brief.

De leden van de VVD-fractie lezen dat werk wordt gemaakt van het samenvoegen van de gl1 en tl2 in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De leden lezen dat het doel van een nieuwe leerweg is om jongeren beter voor te bereiden op zowel de keuze als op de daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs. Op welke manier wordt dit doel beter bediend dan in de oude leerwegstromingen gl en tl? Kan de Minister een tijdspad schetsen van deze herindeling? Wat zijn overwegingen van scholen om niet deel te nemen aan deze nieuwe leerweg? Op welke manier worden de behoeftes van de regionale arbeidsmarkt meegenomen in de praktijkgerichte programma’s van de nieuwe leerweg? Daarnaast zijn de leden verheugd te constateren dat de digitale kennisdeling over de doorlopende leerroutes als ook de nieuwe leerweg goed loopt. Is de Minister voornemens om ook op andere onderwerpen webinars te organiseren om kennisdeling binnen de sector te stimuleren?

Actielijn 1: Samen staan we sterker

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister drie punten beschrijft waarop nog stappen gezet moeten worden om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs in iedere regio te realiseren. Kan de Minister beschrijven welke regio’s nog welke stappen moeten zetten en wie verantwoordelijk is voor welke stap?

Daarnaast lezen de leden dat elke regio een aanbod moet bieden met regionale meerwaarde. Hoe wordt deze meerwaarde vastgesteld? Zijn hier objectieve maatstaven voor ontworpen? Welke partners besluiten uiteindelijk of iets een regionale meerwaarde heeft?

Daarnaast zijn deze leden positief dat elke jongere naast theorie ook praktijkgericht onderwijs op het vmbo krijgt. Op welke manier spelen professionals, door middel van gastlessen, hierin een rol, zodat jongeren kennis opdoen van ervaringsdeskundigen uit het werkveld? Ook vragen de leden op welke manier de basiskennis zoals lezen, schrijven en rekenen wordt geborgd binnen deze leerroute.

Praktijkgerichte programma’s

De leden van de VVD-fractie lezen dat de pilot met de praktijkgerichte programma’s duurt tot eind 2023–2024. De leden zijn van mening dat het goed is om te experimenteren met onderwijsprogramma’s om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs in iedere regio te realiseren. Zij zien echter dat pilots draaien op de motivatie van de programmamanagers en dat als een pilot ten einde loopt de continuïteit van een pilot, en daarmee de schaalbaarheid naar een regulier programma, onder druk komt te staan. Daarom vragen de leden wanneer kan worden besloten of de pilot kan worden opgeschaald naar een regulier programma. Wanneer kan de Kamer hierover de eerste evaluatie verwachten, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over het beroepsonderwijs. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief over de samenvoeging binnen het vmbo van de gl en tl tot een gezamenlijke nieuwe leerweg waarbinnen alle leerlingen een praktijkgericht programma zullen volgen met als doel het optimaal voorbereiden van de leerlingen op het mbo of de havo. Deze leden lezen op de website van de projectgroep die dit samengaan van de twee leerwegen begeleidt echter dat voortaan alle leerlingen minimaal vijf examengerichte vakken hebben terwijl in de oude leerwegen voor zowel gl als tl minimaal zes vakken verplicht waren.3 Deze leden lezen in de onderhavige brief dat de opzet van de nieuwe leerweg als doel heeft dat het vmbo beter aansluit op het mbo of de havo. Nu zien de leden dit voordeel voor vmbo-leerlingen die na hun examen naar het mbo gaan wel met het sterkere accent op een praktijkgericht programma. Naar mening van deze leden wordt hiermee echter de overgang van het vmbo naar de havo moeilijker gemaakt, omdat sinds de invoering van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo als eis voor doorstroom van vmbo naar havo een extra examenvak wordt gesteld. Dit omdat uit onderzoek blijkt dat een vmbo-leerling met een extra vak meer kans heeft om de havo succesvol af te ronden. Waar in de oude situatie vmbo-leerlingen één examenvak misten ten opzichte van havoleerlingen, is dat in de nieuwe situatie al opgelopen tot twee. Deze leden hebben dan ook de volgende vragen. Wat is de reden van het terugbrengen van het aantal verplichte examenvakken naar minimaal vijf? Waarom is niet vastgehouden aan de oude situatie van minimaal zes examenvakken, omdat immers niet alleen de route van vmbo naar mbo gewenst is maar ook van vmbo naar havo? Hoe groot is de kans op het succesvol doorlopen van de havo als je als vmbo-leerling ondanks één extra examenvak nog steeds één algemeen vormend examenvak mist? De leden vragen de Minister waarom het teruggaan in vakken niet expliciet wordt benoemd in de brief, omdat dit wel degelijk de succesvolle overgang van vmbo naar havo bemoeilijkt in tegenstelling tot de teneur in de brief. Wanneer is de Kamer geïnformeerd over specifiek deze wijziging in het aantal examenvakken? Waarom is de Kamer tijdens de behandeling van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo niet expliciet gewezen op deze verandering waarmee ondanks de verplichting bij doorstroom naar havo van een extra examenvak voor de vmbo-leerling, deze leerling nog altijd een vak minder heeft dan de havoleerling, omdat in de nieuwe leerweg het verschil in vakken is opgelopen tot twee? Deelt de Minister de mening dat de opzet van de nieuwe leerweg het moeilijker maakt voor de vmbo-leerling om succesvol over te stappen naar de havo? Hoe beoordeelt de Minister dit punt in het licht van het streven naar het gemakkelijker maken van het stapelen van opleidingen? Hoe ziet de Minister dit in het licht van kansengelijkheid waarbij het feit dat voor sommige kinderen het keuzemoment in groep acht te vroeg komt, bijvoorbeeld omdat het laatbloeiers zijn, onder andere kan worden gecompenseerd door het gemakkelijker maken van de overgangen van de ene onderwijssoort naar de andere en het vergemakkelijken van stapelen? Hoe schat de Minister de kansen van een vmbo-leerling in die wil overstappen naar de havo na het eindexamen in het nieuwe leerweg met twee examenvakken minder dan de havoleerling? Immers in de memorie van toelichting van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo wordt een succesvolle overstap heel duidelijk gekoppeld aan het volgen van een extra vak tijdens het vmbo.4 Op welke wijze moet de vmbo-leerling in de nieuwe leerweg zich voorbereiden op de overstap naar de havo? Zal deze leerling dan twee extra examenvakken moeten kiezen en kan dat wel in de praktijk en wordt dat niet een te zware belasting waarmee de overstap naar de havo wordt bemoeilijkt? Klopt het verder dat dit effect vooral wordt versterkt bij de profielen met de combinatie van aardrijkskunde/geschiedenis, de combinatie natuur- en scheikunde 1/2 of natuur- en scheikunde 1 met biologie? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting.

De leden van de CDA-fractie lezen verder op bovengenoemde website dat de nieuwe leerweg sterk is gericht op vaardigheden waarbij het praktijkgerichte programma zich onderscheidt van theoretische vakken doordat leerlingen praktische ervaring opdoen in en buiten de school en dat de leerlingen door het ontwikkelen van brede praktische vaardigheden zich kunnen oriënteren op verschillende opleidingen en beroepen. Hoe zal dit er in de praktijk uitzien? Betekent dit ook intensieve betrokkenheid van het bedrijfsleven bij dit praktijkgerichte programma en in hoeverre is dit aantrekkelijk voor het bedrijfsleven aangezien deze leerlingen vooral in het begin van hun schoolloopbaan veel begeleiding nodig hebben en nog weinig praktische vaardigheden hebben? Kortom, hoe zit het met de uitvoerbaarheid in de praktijk, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de inrichting van de nieuwe leerweg zich verhoudt tot het reeds ingezette traject van curriculum.nu waar bij de herziening van eindtermen ook wordt gekeken wordt naar meer praktijkdelen. De leden ontvangen graag een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat er op dit moment pilots zijn gestart met de nieuwe leerweg die uiteindelijk in een wetgevingstraject moeten worden vertaald in 2024. Wanneer krijgt de Kamer informatie over het verloop van de pilots? Wordt daarbij ook specifiek gekeken naar de gevolgen voor de overstap van vmbo naar havo? Is de keuze voor minimaal vijf examenvakken definitief of zijn er ook pilots met minimaal zes examenvakken? Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer, zo vragen de leden.

Inbrengen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief van de Ministers en zijn positief over de gezette stappen door de Minister. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Leerroutes

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat wanneer iemand kiest voor een nieuwe opleiding, rekening gehouden moet worden met eerder verworven competenties. Zodat een passende en effectieve leerroute ontstaat en we kijken naar wat iemand al kan, in plaats van wat iemand nog niet kan. Bovendien zijn deze leden van mening dat de overstap van kleinschalig onderwijs naar grotere mbo-instellingen voor sommige studenten een overgang is die ze niet (meteen) kunnen maken. Voor deze groep is het een goede ontwikkeling wanneer zij een diploma mbo 1 of 2 kunnen behalen in de vertrouwde vmbo-omgeving, in samenwerking met het mbo. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de Minister zich hard maakt voor het beroepsonderwijs en het mogelijk maken van doorlopende leerroutes, met een regionaal passend en dekkend aanbod. Immers is het belangrijk dat in elke regio mogelijkheden zijn tot die passende routes, in het kader van kansengelijkheid. Zij vragen de Minister tegen welke knelpunten lopen instellingen nu aan, bij het realiseren van doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het opbouwen van regionale netwerken. Daarnaast vernemen zij dat het de intentie is van de Minister om het komende jaar te zorgen dat in elke regio tenminste «één doorlopende route aanwezig is». In hoeveel regio’s is nu een doorlopende route aanwezig? Hoeveel doorlopende routes wil zij uiteindelijk realiseren per regio, zo vragen zij.

Praktijkgerichte programma’s havo

De leden van de D66-fractie signaleren dat meerdere scholen bezig zijn met de ontwikkeling van praktijkgerichte programma’s voor de havo. Om hoeveel scholen gaat het? Deze leden zijn blij dat deze ontwikkeling plaatsvindt en zijn benieuwd wanneer de gesprekken van start gaan met het havoplatform, de Vereniging van Scholen in het voorgezet onderwijs (VO-raad) en andere relevante partijen. Wanneer denkt de Minister de praktijkgerichte programma’s voor de havo in brede zin te implementeren?

Nieuwe leerweg

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over het samenvoegen van de gl en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De Minister schrijft dat zij ziet dat de wil om hiermee aan de slag te gaan groot is. Heeft zij ook tegengestelde signalen ontvangen? Zo ja, hoe zien deze signalen eruit en welke zorgen leven er? Zijn er ook scholen die hier liever niet mee aan de slag gaan? Is de Minister van mening dat het samenvoegen van deze leerwegen kansengelijkheid bevordert? Wordt het naar aanleiding van het samenvoegen van deze leerwegen moeilijker om door te stromen naar de havo? Hoe beoordeelt de Minister de zorgen dat de beweging naar meer praktijkgericht onderwijs ten koste gaat van theoretische vakken zo vragen de leden.

Inbrengen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Er zit energie in het beroepsonderwijs». Zij zijn verheugd te lezen dat de VO-raad en de MBO Raad aan de slag gaan met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Kwint c.s.5 Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie merken op dat als een jongere onvoorzien alsnog uit een geïntegreerde route stapt, hij gegarandeerd van een passende plek in het onderwijs moet zijn. De leden vragen hoe een passende plek voor iedere jongere gevonden gaat worden. Zij zijn van mening dat dit altijd in overleg moet gaan met de student of leerling, de docenten, de instelling en eventueel de ouders. Daarnaast zijn de leden benieuwd hoe het traject eruitziet vanaf het moment dat een leerling of student afhaakt in de geïntegreerde route tot het moment dat er een passende plek is gevonden.

Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat de gevolgen zijn van de nieuwe leerweg waarin vmbo gl en tl worden samengevoegd voor de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo. De leden hebben signalen ontvangen dat er bij de nieuwe leerweg vijf AVO6-vakken overblijven, waardoor er een tekort van twee AVO-vakken ten opzichte van het havo ontstaat. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de doorstroom naar het havo ongeacht of een leerling deelneemt aan de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo of niet? Tevens hebben deze leden vernomen dat het nieuwe praktijkvak in de nieuw te vormen leerroute waarschijnlijk een aantal AVO-vakken uit het aanbod gaat drukken. Klopt dit? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor een vervolgstudie die niet per se aansluit op de sector waarin een leerling onderwijs volgt? Hoe kan voorkomen worden dat hier problemen mee ontstaan, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief over het beroepsonderwijs met enthousiasme gelezen. Het is positief om te zien dat er een goede samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs tot stand komt. Onder de streep werkt een goede samenwerking uiteindelijk positief uit voor ondernemers, bedrijven, scholen en bovenal voor studenten en hun toekomst. Deze leden hebben nog enkele vragen over de rol van het hbo, de hybride docent, het switchen tussen leerlijnen en bekostiging.

Hoger beroepsonderwijs

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Ministers in de brief een groot aantal actoren in de regio noemen die betrokken zijn bij het informeren, adviseren, (door)ontwikkelen en implementeren van doorlopende leerroutes in de opleidingssectoren die een meerwaarde hebben in de regio. Deze samenwerking tussen onder andere de MBO raad, VO-raad, Stichting Platforms VMBO (SPV) en de regio’s is vruchtbaar voor de opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs. De leden denken dat het hogere beroepsonderwijs veel kan leren van deze vruchtbare samenwerking en hierin ook meegenomen kan worden. Het hbo is immers ook een vorm van beroepsonderwijs. Hoe gaan de Ministers het hbo betrekken bij het programma Sterk beroepsonderwijs? Zien de Ministers sowieso een rol weggelegd voor het hbo in de verschillende actielijnen, zo vragen de leden.

Hybride docent

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het stimuleren van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs er ook een mogelijkheid ligt voor het rechtstreeks uitwisselen van kennis vanuit het bedrijfsleven: de hybride docent. In de brief wordt niets geschreven over hybride docenten en hun rol in de samenwerking tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs, terwijl zij bij uitstek de verbinder zijn tussen studenten en de werkvloer. Hoe ziet de Minister de rol van hybride docenten in de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelgroepen voor examens, maar breder nog in de ontwikkeling van alle praktijkgerichte programma’s? Hoe kan de duur van de aanstelling en de omvang van hybride docenten worden uitgebreid? Ziet de Minister mogelijkheden om meer in te zetten op structurele duale (hybride) carrières? Daarnaast willen deze leden weten wat de Minister vindt van het idee om nieuwe docenten in het beroepsonderwijs per definitie of bij voorkeur hybride docenten te laten zijn.

«Afhankelijk van het moment»

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de gerichte aandacht voor jongeren en studenten die tussentijds willen wisselen van leerroute. Het is inderdaad van belang dat jongeren daarbij geholpen worden en dat voorkomen wordt dat een jongere zonder startkwalificatie stopt. De Ministers schrijven in de brief: «afhankelijk van het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route wordt beëindigd, moeten jongeren in een ander profiel of route (...) kunnen instromen». Het stukje «afhankelijk van het moment» baart deze leden zorgen. Wat zijn momenten dat het niet mogelijk is om in te stromen in een ander profiel? Kan de Minister nader specificeren wat «afhankelijk van het moment» betekent? Wanneer een jongere wil wisselen op bijvoorbeeld driekwart van het studiejaar, zou het dan zo kunnen zijn dat hij of zij een kwart studiejaar moet wachten tot hij of zij kan instromen bij een volgende leerlijn «omdat we al zover in het jaar zitten», zo vragen de leden.

Bekostiging

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de brief niet verder wordt uitgeweid over de financiële afspraken rondom doorlopende leerroutes. Kan de Minister ingaan op de mogelijke knelpunten rondom deze financiële afspraken, bijvoorbeeld de invloed van schommelingen in het aantal mbo-studenten, zo vragen de leden.

Techniekonderwijs voor iedereen

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat techniekonderwijs er voor iedereen is. Toch zijn jongens vaak oververtegenwoordigd in de technische sector en heerst er het hardnekkige stigma dat techniek voor mannen is, zeker in het beroepsonderwijs. De leden denken dat er een rol voor het bedrijfsleven zelf is weggelegd om meer meiden en vrouwen en jongeren met een niet-westerse achtergrond aan te trekken. Bijvoorbeeld door initiatieven als de Girls’ Day van het Expertisecentrum genderdiversiteit in bèta, techniek & IT (VHTO). De actielijnen in de brief zijn voor een groot deel gericht op activiteit in de regio. De leden willen graag weten of er regionale best practices zijn – die vanuit de overheid wellicht extra ondersteund kunnen worden – van initiatieven om minderheden te enthousiasmeren voor de technieksector.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Wij danken de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de Kamerbrief «Er zit energie in het beroepsonderwijs». Wij hebben op iedere vraag een antwoord gegeven, en daarbij vastgehouden aan de volgorde van inbreng. Daar waar sprake is van thematische samenhang hebben we enkele vragen/opmerkingen van een fractie geclusterd, dat geldt onder andere voor de vragen van het CDA over de overgang van de nieuwe leerweg naar het havo.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van 18 december 2020 (Kamerstuk 31 524, nr. 484). Zij onderschrijven de noodzaak van regionale samenwerking tussen scholen in het beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven en in de begeleiding van jongeren bij een soepele overstap van vmbo naar het vervolgonderwijs. Daarnaast loven zij de onderwijsinstellingen voor hun inspanningen om de studenten ook in deze tijd te voorzien van goed onderwijs. Wel hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de brief.

De leden van de VVD-fractie lezen dat werk wordt gemaakt van het samenvoegen van de gl en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De leden lezen dat het doel van een nieuwe leerweg is om jongeren beter voor te bereiden op zowel de keuze als op de daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs. Op welke manier wordt dit doel beter bediend dan in de oude leerwegstromingen gl en tl?

Binnen deze nieuwe leerweg volgen álle jongeren een praktijkgericht programma, waardoor zij realistische en praktische ervaring opdoen in en buiten de school en vroegtijdig kennis maken met de beroepscontext. In de huidige situatie doen jongeren in de tl geen praktijkervaring op. Een vroegtijdige kennismaking met de beroepscontext is van belang om jongeren een weloverwogen keuze te laten maken voor een opleidingsrichting. Juist met de hoeveelheid keuzemogelijkheden en doorstroomopties zijn dit soort activiteiten belangrijk. Daarnaast ontwikkelen jongeren competenties die van belang zijn voor de daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs. Ze leren bijvoorbeeld samenwerken, plannen, organiseren, onderzoeken en presenteren: belangrijke vaardigheden in het havo en het mbo.

Het samenvoegen van de gl en de tl, met elk een andere profielstructuur, maakt herclustering van de profielen (en bijbehorende vakkenpakketten) noodzakelijk. Omdat de huidige vakkenpakketten op dit moment niet goed aansluiten op het vervolgonderwijs, wordt gekeken of met deze herclustering de jongeren beter kunnen worden bediend.

Kan de Minister een tijdspad schetsen van deze herindeling?

Op dit moment voorzien we de invoering van deze nieuwe leerweg voor het schooljaar 2024/2025, daarbij rekening houdend met overgangsbepalingen.

Wat zijn overwegingen van scholen om niet deel te nemen aan deze nieuwe leerweg?

De nieuwe leerweg bestaat nog niet, op dit moment doen 137 scholen mee aan de pilots met praktijkgerichte programma’s vanuit de gl of de tl. Alle beschikbare pilot-plekken worden benut.

Naast dat er in deze coronaperiode zo’n 330 scholen interesse hebben getoond, hebben zo’n 500 scholen dat nog niet gedaan. De overwegingen om al dan niet mee te doen zijn divers van aard. Het programma Sterk beroepsonderwijs richt specifieke activiteiten in om draagvlak te creëren voor de invoering van de nieuwe leerweg, zodat deze in 2024 geïmplementeerd kan worden. We informeren scholen over de ontwikkelingen binnen de pilots en ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. Scholen worden gestimuleerd en geënthousiasmeerd om al in een vroeg stadium te starten met de ontwikkeling van een of meer praktijkgerichte programma’s.

Op welke manier worden de behoeftes van de regionale arbeidsmarkt meegenomen in de praktijkgerichte programma’s van de nieuwe leerweg?

De praktijkgerichte programma’s worden onder leiding van SLO ontwikkeld. Zij vraagt daarbij frequent feedback van verschillende partijen, ook van VNO-NCW en MKB-Nederland en de bedrijfstakgroepen van het mbo. Om te zorgen voor aantrekkelijk en eigentijds onderwijs dat ruimte biedt aan regionale verschillen en een veranderde arbeidsmarkt is het daarnaast nodig dat (pilot)scholen samenwerken met bedrijven en het mbo. Te denken valt aan samenwerking op het gebied van: levensechte opdrachten (bijdrage aan onderwijsprogramma en toetsing); gebruik van elkaars faciliteiten; gezamenlijk loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB); het inrichten van doorlopende leerroute(s); en de inzet van hybride docenten.

We stimuleren scholen om samenwerking in de regio aan te gaan dan wel te intensiveren, daar wordt op ingezet vanuit de (pilot)ondersteuning en de (bij)scholing.7 De behoeftes van de regionale arbeidsmarkt komen daarmee terug in de praktijkgerichte programma’s.

Daarnaast zijn de leden verheugd te constateren dat de digitale kennisdeling over de doorlopende leerroutes als ook de nieuwe leerweg goed loopt.

Is de Minister voornemens om ook op andere onderwerpen webinars te organiseren om kennisdeling binnen de sector te stimuleren?

De webinars zijn niet uniek voor het programma Sterk beroepsonderwijs. Het afgelopen jaar heeft het ministerie ook webinars en vergelijkbare digitale werk- en inspiratiesessies georganiseerd vanuit onder andere de MBO Brigade en MBO 2030, maar ook ter ondersteuning van scholen als gevolg van COVID-19 (bijvoorbeeld voor de examinering).

Actielijn 1: Samen staan we sterker

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister drie punten beschrijft waarop nog stappen gezet moeten worden om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs in iedere regio te realiseren.

Kan de Minister beschrijven welke regio’s nog welke stappen moeten zetten en wie verantwoordelijk is voor welke stap?

Regio’s bevinden zich in verschillende fasen van samenwerking en hebben een diversiteit aan vraagstukken. In de meeste regio’s zijn nog stappen te zetten als het gaat om: meer en betere samenwerking in alle opleidingssectoren, niet alleen in de techniek; stevigere betrokkenheid en samenwerking met het bedrijfsleven bij het onderwijs in alle regio’s; en het verduurzamen van deze samenwerking, inclusief doorlopende leerroutes. We zien wel dat er steeds intensiever wordt samengewerkt tussen het vmbo, mbo en arbeidsmarktpartijen om een toekomstbestendig en gevarieerd aanbod voor jongeren te realiseren. Zo zijn er inspirerende voorbeelden van goedlopende doorlopende leerroutes vmbo-mbo in verschillende sectoren. Maar er zijn ook regio’s waar alleen afspraken zijn gemaakt en de samenwerking nog moet beginnen. Daarbij zien we dat het enthousiasme voor de versterking van het beroepsonderwijs groot is, maar het kennisniveau wisselend. We zitten nu in een fase waarin mooie intenties die niet verder komen dan het papier niet meer toereikend zijn. Met de nieuwe wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo is de verwachting dat meer vmbo- en mbo-scholen de kans zullen pakken om met elkaar een doorlopende leerroute vorm te geven, juist omdat de wet meer ruimte biedt voor samenwerking.

Het eigenaarschap ligt bij de regio’s, maar het is belangrijk om ze te ondersteunen bij deze opgave. Vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs wordt dit gestimuleerd en gefaciliteerd. Met de monitoring van een digitale landkaart wordt de ontwikkeling van de samenwerking vmbo-mbo op doorlopende leerroutes gevolgd. Zo kan vanuit het programma beter ingezet worden op stimulering en facilitering.

Daarnaast lezen de leden dat elke regio een aanbod moet bieden met regionale meerwaarde. Hoe wordt deze meerwaarde vastgesteld? Zijn hier objectieve maatstaven voor ontworpen? Welke partners besluiten uiteindelijk of iets een regionale meerwaarde heeft?

Indien jongeren worden opgeleid voor de regionale arbeidsmarkt in sectoren waarin de regionale vraag groot is, dan is er sprake van regionale meerwaarde van het aanbod.

Dit is per regio anders; hier is geen maatstaf voor. Waar de ene regio kampt met dalende leerling- en studentenaantallen, heeft de andere regio te maken met grote veranderingen op de arbeidsmarkt (of is er van beide ontwikkelingen sprake). Partijen in de regio’s staan voor de uitdaging om in te spelen op hun situatie en hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid te nemen, zodat er voor nu en de toekomst een goed en toegankelijk onderwijsaanbod voor jongeren geboden kan worden met regionale meerwaarde.

Daarnaast zijn deze leden positief dat elke jongere naast theorie ook praktijkgericht onderwijs op het vmbo krijgt.

Op welke manier spelen professionals, door middel van gastlessen, hierin een rol, zodat jongeren kennis opdoen van ervaringsdeskundigen uit het werkveld?

Scholen hebben ook hierbij de mogelijkheid om gastdocenten in te zetten. De afgelopen jaren zien we in de pilot Technologie & toepassing (T&T)dat professionals op veel scholen een rol hebben als opdrachtgever en/of beoordelaar, in sommige gevallen wordt er ook gewerkt met hybride docenten. Wij stimuleren en verwachten dat dit soort ervaringsdeskundigen ook bij andere praktijkgerichte programma’s een belangrijke rol gaan krijgen in het onderwijs.

Ook vragen de leden op welke manier de basiskennis zoals lezen, schrijven en rekenen wordt geborgd binnen deze leerroute.

Hoewel de precieze invulling van het vakkenpakket in de nieuwe leerweg nog nader wordt onderzocht, is het evident dat de basiskennis en -vaardigheden daar een stevige plek in krijgen. Niet alleen in de voor de hand liggende vakken als Nederlands en wiskunde, maar ook in andere relevante vakken worden taal- en rekenvaardigheden aangeleerd.

Praktijkgerichte programma’s

De leden van de VVD-fractie lezen dat de pilot met de praktijkgerichte programma’s duurt tot eind 2023–2024. De leden zijn van mening dat het goed is om te experimenteren met onderwijsprogramma’s om een toekomstbestendig, gevarieerd aanbod van beroepsonderwijs in iedere regio te realiseren. Zij zien echter dat pilots draaien op de motivatie van de programmamanagers en dat als een pilot ten einde loopt de continuïteit van een pilot, en daarmee de schaalbaarheid naar een regulier programma, onder druk komt te staan.

Daarom vragen de leden wanneer kan worden besloten of de pilot kan worden opgeschaald naar een regulier programma.

In deze pilots draait het juist om de vaksectie in de school die aan de slag gaat met de praktijkgerichte programma’s. Scholen worden geadviseerd om als vaksectie voor het praktijkgericht programma te werken met twee leraren in de klas; ondersteuning van lessen door bijvoorbeeld een (technisch) onderwijsassistent; en een netwerker voor een dag(deel) per week om contact te leggen en onderhouden met bedrijven, instellingen en het vervolgonderwijs. Daarnaast verwachten we ook actieve betrokkenheid van een schoolleider gedurende de gehele pilotperiode, om de visie van de school te bewaken, cross-overs met andere vakken te bewerkstelligen, LOB integraal vorm te geven en werk te maken van doorlopende leerlijnen en routes.

De opschaling naar een regulier programma vindt bij voorkeur plaats als er 2 cohorten jongeren examen hebben gedaan in het betreffende programma tijdens de pilotfase. Scholen kunnen buiten de pilot om praktijkgerichte programma’s extra curriculair aanbieden.

Wanneer kan de Kamer hierover de eerste evaluatie verwachten, zo vragen de leden.

Er starten twee monitor-onderzoeken. Een monitor die wordt uitgevoerd door SLO, met als doel zicht te krijgen op de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en toetsbaarheid van de concept examenprogramma’s. De andere monitor zal worden uitgevoerd via NRO, waarbij onder andere wordt gekeken naar de regionale samenwerking.8 Wij verwachten dat medio 2022 de eerste bevindingen beschikbaar zijn.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over het beroepsonderwijs. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief over de samenvoeging binnen het vmbo van de gl en tl tot een gezamenlijke nieuwe leerweg waarbinnen alle leerlingen een praktijkgericht programma zullen volgen met als doel het optimaal voorbereiden van de leerlingen op het mbo of de havo. Deze leden lezen op de website van de projectgroep die dit samengaan van de twee leerwegen begeleidt echter dat voortaan alle leerlingen minimaal vijf examengerichte vakken hebben terwijl in de oude leerwegen voor zowel gl als tl minimaal zes vakken verplicht waren. Deze leden lezen in de onderhavige brief dat de opzet van de nieuwe leerweg als doel heeft dat het vmbo beter aansluit op het mbo of de havo. Nu zien de leden dit voordeel voor vmbo-leerlingen die na hun examen naar het mbo gaan wel met het sterkere accent op een praktijkgericht programma. Naar mening van deze leden wordt hiermee echter de overgang van het vmbo naar de havo moeilijker gemaakt, omdat sinds de invoering van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo als eis voor doorstroom van vmbo naar havo een extra examenvak wordt gesteld. Dit omdat uit onderzoek blijkt dat een vmbo-leerling met een extra vak meer kans heeft om de havo succesvol af te ronden. Waar in de oude situatie vmbo-leerlingen één examenvak misten ten opzichte van havoleerlingen, is dat in de nieuwe situatie al opgelopen tot twee. Deze leden hebben dan ook de volgende vragen.

Wat is de reden van het terugbrengen van het aantal verplichte examenvakken naar minimaal vijf? Waarom is niet vastgehouden aan de oude situatie van minimaal zes examenvakken, omdat immers niet alleen de route van vmbo naar mbo gewenst is maar ook van vmbo naar havo? De leden vragen de Minister waarom het teruggaan in vakken niet expliciet wordt benoemd in de brief, omdat dit wel degelijk de succesvolle overgang van vmbo naar havo bemoeilijkt in tegenstelling tot de teneur in de brief.

Het aantal vakken in de nieuwe leerweg blijft gelijk aan de huidige situatie van de gl en tl. Het minimum aantal verplichte examenvakken voor jongeren in de nieuwe leerweg blijft dus zes, zoals ook nu het geval is. Jongeren die doorstroomrecht richting het havo willen verkrijgen, moeten, net als in de huidige situatie, een extra examenvak afsluiten. Het moment voor een jongere om de keuze te maken voor een extra vak is in principe aan het einde van het derde leerjaar. Het extra vak levert dan een doorstroomrecht op.

Hoe groot is de kans op het succesvol doorlopen van de havo als je als vmbo-leerling ondanks één extra examenvak nog steeds één algemeen vormend examenvak mist? Deelt de Minister de mening dat de opzet van de nieuwe leerweg het moeilijker maakt voor de vmbo-leerling om succesvol over te stappen naar de havo? Hoe schat de Minister de kansen van een vmbo-leerling in die wil overstappen naar de havo na het eindexamen in het nieuwe leerweg met twee examenvakken minder dan de havoleerling? Immers in de memorie van toelichting van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo wordt een succesvolle overstap heel duidelijk gekoppeld aan het volgen van een extra vak tijdens het vmbo.

Aangezien een substantieel deel van de jongeren (ongeveer één op de zes) vanuit de gl/tl doorstroomt naar het havo mag de inrichting van een meer praktijkgerichte leerweg niet nadelig uitpakken voor deze groep jongeren. Daarom richt de ontwikkeling van de nieuwe leerweg zich op het verbeteren van de doorstroom naar het mbo én het havo.

Momenteel is de doorstroom van de gl/tl naar het havo niet optimaal. Zo sluiten onder andere de profielen en vakkenpakketten onvoldoende op elkaar aan.9 In overleg met onder andere de VO-raad, Platform-TL, het Havoplatform en de MBO Raad wordt daarom een voorstel gemaakt voor een profielstructuur (met bijbehorende vakkenpakketten) van de nieuwe leerweg die de aansluiting met het havo moet verbeteren.

Ook is het suboptimaal dat de huidige curricula van de vakken los van elkaar zijn ontwikkeld, waardoor het inhoudelijke programma van een algemeen vormend (avo) vak in de gl/tl significant afwijkt van hetzelfde vak op het havo. Bij de ontwikkeling van de nieuwe leerweg wordt daarom rekening gehouden met een goede aansluiting van het eindniveau van de avo-vakken én van het praktijkgericht programma op aanpalende avo-vakken op het havo.

Jongeren in de nieuwe leerweg krijgen overigens een breed aanbod aan avo-vakken aangeboden. We behouden extra voorschriften voor het derde leerjaar. Jongeren dienen in dat leerjaar twee vakken meer te volgen dan waar ze uiteindelijk minimaal examen in doen. Daardoor blijft er sprake van een breed vakkenpakket, omdat we jongeren gunnen dat ze zo laat mogelijk kiezen en daarmee willen we voorkomen dat ze voortijdig routes afsluiten. Zo wordt het bovendien makkelijker om te voldoen aan de voorwaarde van doorstroomrecht om met één extra vak te slagen. Hierbij is het belangrijk om mee te geven dat op dit moment ongeveer 50 procent van de jongeren in de gl en tl examen doet met een extra vak, maar dat we een verplichting hiertoe geen een passende voorbereiding vinden voor alle jongeren.

Aangezien ongeveer vijf op de zes jongeren in deze nieuwe leerweg naar het mbo zal doorstromen, dient een praktijkgericht programma een stevig onderdeel te zijn van het curriculum van de jongeren in de nieuwe leerweg. Jongeren ervaren hierdoor beter waar ze goed in zijn en krijgen een brede oriëntatie. Voor veel jongeren helpt het om op deze wijze vroegtijdig kennis te maken met het vervolgonderwijs en de beroepscontext, om een weloverwogen keuze te kunnen maken voor een opleidingsrichting (ook richting het havo). Daarnaast ontwikkelen jongeren competenties die van belang zijn voor de daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs, ze leren bijvoorbeeld samenwerken, plannen, organiseren, onderzoeken en presenteren. Dit vergemakkelijkt de keus voor een vervolgopleiding en bereidt hen ook beter voor op deze overstap. Het havo en het mbo zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze programma’s om de aansluiting te borgen. De praktijkgerichte programma’s worden beproefd door 137 pilotscholen die afgelopen januari zijn gestart. Ook hierin wordt de aansluiting met het havo en mbo meegenomen.

Daarnaast willen we u attenderen op het brede draagvlak om ook in het havo praktijkgerichte programma’s te ontwikkelen. Samen met de Vereniging Hogescholen steunt de VO-raad een praktijkgericht onderdeel in het havo-curriculum. Zoals vermeld in de Kamerbrief in reactie op de eindrapportage over Regelluwe Scholen (december 2020)(Kamerstuk 29 546, nr. 33) zullen er ook praktijkgerichte programma’s voor het havo worden ontwikkeld. De brochure die het Havoplatform heeft ontwikkeld geeft hier mooie aanknopingspunten voor.10 Op dit moment inventariseren we de mogelijkheden voor havo-scholen. Een praktijkgericht programma op het havo zou ook de doorlopende leerlijn van de nieuwe leerweg naar het havo verder kunnen verbeteren (zoals tussen de vakken Technologie & toepassing (gl/tl) – Onderzoek & ontwerpen (havo)).

Wanneer is de Kamer geïnformeerd over specifiek deze wijziging in het aantal examenvakken?

Het aantal examenvakken wijzigt niet. In de Kamerbrief van 26 augustus 2019 (Kamerstuk 31 524, nr. 437) hebben we aangegeven dat het belangrijk is dat het curriculum ruimte biedt. Voor sommige jongeren is het passend zeven examenvakken af te sluiten, maar voor een groot deel van de jongeren moeten ook andere keuzes gemaakt kunnen worden (vijf op de zes jongeren stroomt door naar het mbo). Denk aan de ruimte voor doorlopende leerroutes met het mbo of een andere manier om zich goed voor te bereiden op vervolgonderwijs. Een dergelijke verzwaring van het vakkenpakket zal dus niet voor alle jongeren wenselijk en noodzakelijk zijn.

Waarom is de Kamer tijdens de behandeling van de Wet gelijke kans op doorstroom vmbo-havo niet expliciet gewezen op deze verandering waarmee ondanks de verplichting bij doorstroom naar havo van een extra examenvak voor de vmbo-leerling, deze leerling nog altijd een vak minder heeft dan de havoleerling, omdat in de nieuwe leerweg het verschil in vakken is opgelopen tot twee?

Zoals we eerder hebben aangegeven wijzigt het aantal examenvakken niet, dat geldt ook voor het doorstroomrecht met een extra examenvak. In de toelichting van het Besluit van 5 juni 2020 tot wijziging van het Inrichtingsbesluit WVO en het Inrichtingsbesluit WVO BES in verband met onder meer de vaststelling van een voorwaarde voor doorstroom naar havo is de Kamer erop geattendeerd dat de nieuwe leerweg en het bijbehorende praktijkgerichte programma nog in ontwikkeling zijn.

Hoe beoordeelt de Minister dit punt in het licht van het streven naar het gemakkelijker maken van het stapelen van opleidingen?

Wij verwachten dat door de komst van de nieuwe leerweg de overgang naar vervolgonderwijs wordt versoepeld. Hierdoor verbetert zowel de mogelijkheid tot stapelen binnen het voortgezet onderwijs als een gestapelde route binnen het beroepsonderwijs (vmbo – mbo – hbo).11 Zowel de aangepaste profielen met bijbehorende vakkenpakketten als de komst van praktijkgerichte programma’s dragen hieraan bij.

Hoe ziet de Minister dit in het licht van kansengelijkheid waarbij het feit dat voor sommige kinderen het keuzemoment in groep acht te vroeg komt, bijvoorbeeld omdat het laatbloeiers zijn, onder andere kan worden gecompenseerd door het gemakkelijker maken van de overgangen van de ene onderwijssoort naar de andere en het vergemakkelijken van stapelen?

Wij veranderen in dit traject niets aan het verschil in het aantal jaren dat de onderbouw van het voortgezet onderwijs duurt (vmbo 2 jaar, havo/vwo 3 jaar). Wij zijn wel voornemens om profielen (en bijbehorende vakkenpakketten) aan te passen om de overgang te verbeteren.

Wij zijn daarnaast voornemens om een eis van meer verplichte vakken in het derde leerjaar te handhaven in de nieuwe leerweg. Hiermee kan de breedte van het vakkenpakket behouden blijven, waardoor een jongere de mogelijkheid heeft om vakken van meerdere profielen te volgen en op die manier op een later moment een definitieve keuze te maken voor het vakkenpakket waar hij/zij eindexamen in doet. Op deze manier kan het vakkenpakket van de nieuwe leerweg ook meer in overeenstemming worden gebracht met die van het derde leerjaar van het havo, wat kan zorgen voor een eenvoudigere overstapmogelijkheid, namelijk aan het eind van leerjaar 3 naar het havo. Over de voor- en nadelen en de wijze waarop we dit vorm kunnen geven is het ministerie momenteel in gesprek met de sector.

Zal deze leerling dan twee extra examenvakken moeten kiezen en kan dat wel in de praktijk en wordt dat niet een te zware belasting waarmee de overstap naar de havo wordt bemoeilijkt?

Nee, dat hoeft een jongere in de gl (en de tl) op dit moment ook niet te doen.12 Het eisen van twee extra vakken zou een te hoge drempel voor doorstroom naar het havo betekenen. Daarbij komt dat de slaagpercentages van voormalige gl- en tl-jongeren op het havo niet zodanig van elkaar verschillen dat een extra voorwaarde noodzakelijk is om het studiesucces op niveau te houden.

Omdat aandachtspunten voor aansluiting tussen de nieuwe leerweg en het vervolgonderwijs (havo en mbo) alleen opgepakt kunnen worden als men contact heeft en elkaar kent, zetten we ook in op verbeterde regionale samenwerking. Vanuit deze samenwerking kunnen de (doorstroom)programma’s en LOB op elkaar worden afgestemd, ook voor wat betreft de vmbo – havo. Dat is ook een van de redenen waarom de nieuwe leerweg wordt aangepakt vanuit het programma Sterk beroepsonderwijs.

Klopt het verder dat dit effect vooral wordt versterkt bij de profielen met de combinatie van aardrijkskunde/geschiedenis, de combinatie natuur- en scheikunde 1/2 of natuur- en scheikunde 1 met biologie? Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting.

Zoals hierboven is aangegeven verwachten we niet dat er sprake gaat zijn van dit effect. Hoe dit er uiteindelijk uit gaat zien, hangt namelijk van de definitieve inrichting van de profielen en vakkenpakketten in de nieuwe leerweg af. Zoals eerder aangegeven zijn wij hierover in gesprek met de sector. In een volgende voortgangsrapportage zullen we de Kamer hierover nader en uitgebreid informeren.

De leden van de CDA-fractie lezen verder op bovengenoemde website dat de nieuwe leerweg sterk is gericht op vaardigheden waarbij het praktijkgerichte programma zich onderscheidt van theoretische vakken doordat leerlingen praktische ervaring opdoen in en buiten de school en dat de leerlingen door het ontwikkelen van brede praktische vaardigheden zich kunnen oriënteren op verschillende opleidingen en beroepen.

Hoe zal dit er in de praktijk uitzien? Betekent dit ook intensieve betrokkenheid van het bedrijfsleven bij dit praktijkgerichte programma en in hoeverre is dit aantrekkelijk voor het bedrijfsleven aangezien deze leerlingen vooral in het begin van hun schoolloopbaan veel begeleiding nodig hebben en nog weinig praktische vaardigheden hebben? Kortom, hoe zit het met de uitvoerbaarheid in de praktijk, zo vragen de leden.

De wijze waarop dit in de praktijk vorm krijgt verschilt per school, jongeren worden daarbij altijd begeleid door docenten. Op de meeste scholen die nu al aan de slag zijn met het praktijkgerichte programma T&T zien we dat het bedrijfsleven frequent als opdrachtgever fungeert, waarbij hij/zij regelmatig ook een rol heeft in de beoordeling. Daarnaast bezoeken jongeren het bedrijf en voeren ze daar in sommige gevallen ook (een gedeelte van) de opdracht uit. Je ziet daarbij dat jongeren gedurende het vak groeien in de mate van zelfstandigheid en de mate waarin ze begeleiding van de docent nodig hebben. Overigens zien we dat veel scholen het praktijkgerichte programma in een doorlopende leerlijn neerzetten. Zo worden jongeren al vroegtijdig voorbereid in de onderbouw op het opdoen van praktische ervaring buiten de school, dat maakt dat het goed uitvoerbaar is in de praktijk. Bedrijven waarderen ook dat ze betrokken worden bij de praktijkgerichte programma’s.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe de inrichting van de nieuwe leerweg zich verhoudt tot het reeds ingezette traject van curriculum.nu waar bij de herziening van eindtermen ook wordt gekeken wordt naar meer praktijkdelen. De leden ontvangen graag een nadere toelichting.

Niet alleen moeten de profielen en vakkenpakketten van de nieuwe leerweg en het havo beter op elkaar aansluiten dan nu het geval is, maar ook moeten de vakken zélf beter op elkaar zijn aangesloten. In het kader van de curriculumbijstelling zal dit laatste worden aangepakt, onder meer doordat de examenprogramma’s – in tegenstelling tot het verleden – van een bepaald vak nu voor vmbo, havo en vwo gelijktijdig worden bijgesteld.

De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat er op dit moment pilots zijn gestart met de nieuwe leerweg die uiteindelijk in een wetgevingstraject moeten worden vertaald in 2024.

Wanneer krijgt de Kamer informatie over het verloop van de pilots? Wordt daarbij ook specifiek gekeken naar de gevolgen voor de overstap van vmbo naar havo? Is de keuze voor minimaal vijf examenvakken definitief of zijn er ook pilots met minimaal zes examenvakken? Wanneer komt het wetsvoorstel naar de Kamer, zo vragen de leden.

Zoals reeds aangegeven, laten we scholen piloten met minimaal zes examenvakken (waaronder het praktijkgerichte programma). We monitoren dit stevig, daarbij zal ook gekeken worden naar de overstap en welke jongeren in meer vakken examen doen. We zullen de Kamer eind 2022 informeren over het verloop van de pilots.

De definitieve keuze voor het aantal vakken maken we in het wetvoorstel, dat naar verwachting najaar 2023 naar uw Kamer komt.

Inbrengen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de brief van de Ministers en zijn positief over de gezette stappen door de Minister. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Leerroutes

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat wanneer iemand kiest voor een nieuwe opleiding, rekening gehouden moet worden met eerder verworven competenties. Zodat een passende en effectieve leerroute ontstaat en we kijken naar wat iemand al kan, in plaats van wat iemand nog niet kan. Bovendien zijn deze leden van mening dat de overstap van kleinschalig onderwijs naar grotere mbo-instellingen voor sommige studenten een overgang is die ze niet (meteen) kunnen maken. Voor deze groep is het een goede ontwikkeling wanneer zij een diploma mbo 1 of 2 kunnen behalen in de vertrouwde vmbo-omgeving, in samenwerking met het mbo. Deze leden zijn dan ook tevreden dat de Minister zich hard maakt voor het beroepsonderwijs en het mogelijk maken van doorlopende leerroutes, met een regionaal passend en dekkend aanbod. Immers is het belangrijk dat in elke regio mogelijkheden zijn tot die passende routes, in het kader van kansengelijkheid.

Zij vragen de Minister tegen welke knelpunten lopen instellingen nu aan, bij het realiseren van doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het opbouwen van regionale netwerken.

Een van de activiteiten van het programma Sterk beroepsonderwijs is de uitvoering van begeleidingstrajecten in regio’s. Deze trajecten zijn gericht op netwerkvorming en doorlopende leerroutes vmbo-mbo, waarbij de betrokken regio’s een beroep kunnen doen op externe begeleiding en enige faciliteiten vanuit het programma.

De begeleidingstrajecten vinden plaats onder regie van de VO-raad en de MBO Raad, in nauwe samenwerking met OCW. Deze regio’s fungeren als «leerlab» om andere regio’s te voorzien van kennis en instrumenten op het gebied van duurzame netwerkvorming en doorlopende leerroutes. Concrete oplossingen voor knelpunten, aanpakken en producten uit de trajecten worden met andere regio’s gedeeld. Dit gebeurt via het programma en (na de zomer) in een of meer landelijke bijeenkomsten voor schoolleiders en docenten uit het vo en mbo. Daarmee krijgen besturen en scholen in het vo en mbo instrumenten in handen die hen ondersteunen in het starten of verder brengen van een efficiënte en effectieve regionale samenwerking en doorlopende leerroutes in hun regio.

Daarnaast vernemen zij dat het de intentie is van de Minister om het komende jaar te zorgen dat in elke regio tenminste «één doorlopende route aanwezig is».

In hoeveel regio’s is nu een doorlopende route aanwezig? Hoeveel doorlopende routes wil zij uiteindelijk realiseren per regio, zo vragen zij.

In schooljaar 2020/2021 zijn in 13 van de 35 arbeidsmarktregio’s doorlopende leerroutes vmbo-mbo gestart in het kader van de nieuwe wet. Daarnaast lopen er ook routes in het kader van de experimenten. De wet is in augustus 2020 in werking getreden. Scholen hebben tijd nodig om afspraken met elkaar te maken over deze samenwerking. Het streven is dat in 2024 iedere jongere in elke regio terecht kan in een doorlopende leerroute passend bij zijn/haar niveau. Dat betekent meerdere routes op meerdere niveaus in iedere regio. De komende jaren zullen er dus in iedere regio nog veel routes ontwikkeld moeten worden.

Praktijkgerichte programma’s havo

De leden van de D66-fractie signaleren dat meerdere scholen bezig zijn met de ontwikkeling van praktijkgerichte programma’s voor de havo.

Om hoeveel scholen gaat het? Deze leden zijn blij dat deze ontwikkeling plaatsvindt en zijn benieuwd wanneer de gesprekken van start gaan met het havoplatform, de Vereniging van Scholen in het voorgezet onderwijs (VO-raad) en andere relevante partijen. Wanneer denkt de Minister de praktijkgerichte programma’s voor de havo in brede zin te implementeren?

Er zijn zo’n 25 scholen betrokken bij het leernetwerk HavoP van het Havoplatform, maar de belangstelling is groter, blijkt uit zowel landelijke programma’s (bijvoorbeeld zo’n 100 scholen bieden het vak O&O aan) als regionale initiatieven (bijvoorbeeld Havo van de toekomst in Twente). Op dit moment zijn we hierover met partijen in gesprek en werken we de mogelijkheden voor havo-scholen uit. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer van 2021 nader geïnformeerd.

Nieuwe leerweg

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over het samenvoegen van de gl en tl in het vmbo tot een nieuwe leerweg. De Minister schrijft dat zij ziet dat de wil om hiermee aan de slag te gaan groot is. Heeft zij ook tegengestelde signalen ontvangen? Zo ja, hoe zien deze signalen eruit en welke zorgen leven er?

Zijn er ook scholen die hier liever niet mee aan de slag gaan?

We hebben signalen ontvangen dat een aantal scholen zich niet heeft aangemeld voor de pilots vanwege de onzekere periode als gevolg van COVID-19. We zijn ons ervan bewust dat de coronasituatie dit schooljaar veel van de docenten en schoolleiders vraagt. Uit een inventarisatie hierover onder de schoolleiders blijkt echter dat dit voor slechts een handvol pilotscholen reden is om gebruik te maken van de ruimte die we creëren voor een extra voorbereidingsjaar.

Daarnaast zijn er ook scholen die de ontwikkelingen op afstand volgen. We vinden het belangrijk om alle gl/tl-scholen tijdig en goed te informeren over en te faciliteren om tijdig aan de slag te gaan met deze vernieuwingen. Dit heeft dus onze aandacht.

Is de Minister van mening dat het samenvoegen van deze leerwegen kansengelijkheid bevordert? Wordt het naar aanleiding van het samenvoegen van deze leerwegen moeilijker om door te stromen naar de havo?

Ja, wij zijn van mening dat dit de kansen van jongeren bevordert en de doorstroom naar het havo zal verbeteren. Zie antwoorden op vragen van het CDA over dit thema.

Hoe beoordeelt de Minister de zorgen dat de beweging naar meer praktijkgericht onderwijs ten koste gaat van theoretische vakken zo vragen de leden.

Het is van belang om jongeren zo goed mogelijk voor te bereiden op een keuze en daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs, hiervoor is het noodzakelijk dat alle jongeren in de nieuwe leerweg examen doen in een praktijkgericht programma.

Over de inrichting van de profielen (inclusief vakkenpakketten) zijn we in gesprek met de sector. Zie voor een uitgebreidere toelichting op een vergelijkbare vraag de beantwoording van de vragen van het CDA.

Inbrengen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Er zit energie in het beroepsonderwijs». Zij zijn verheugd te lezen dat de VO-raad en de MBO Raad aan de slag gaan met de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Kwint c.s. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie merken op dat als een jongere onvoorzien alsnog uit een geïntegreerde route stapt, hij gegarandeerd van een passende plek in het onderwijs moet zijn.

De leden vragen hoe een passende plek voor iedere jongere gevonden gaat worden. Zij zijn van mening dat dit altijd in overleg moet gaan met de student of leerling, de docenten, de instelling en eventueel de ouders. Daarnaast zijn de leden benieuwd hoe het traject eruitziet vanaf het moment dat een leerling of student afhaakt in de geïntegreerde route tot het moment dat er een passende plek is gevonden.

Het is de taak van de betrokken vmbo- en mbo-scholen om de jongere die (om welke reden dan ook) zijn/haar doorlopende leerroute niet kan of wil voortzetten, te ondersteunen bij een overstap naar een opleiding die zo goed mogelijk aansluit bij zijn/haar talenten en behoeftes.

Hoe de uitwerking van de overstapoptie er precies uit moet zien in de geïntegreerde route, is afhankelijk van de situatie en de keuze van de scholen en de jongere zelf (en diens ouders). Met de VO-raad en MBO Raad is de afspraak gemaakt dat in het geval een jongere zich terug trekt uit de geïntegreerde route hij of zij altijd gegarandeerd is van een passende plek, conform gewijzigde motie Kwint. Bij het zoeken naar een passende plek, is het belangrijk om de jongere een zo kansrijk mogelijk alternatief te bieden. Afhankelijk van het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route wordt beëindigd, moeten jongeren in een ander profiel of route in het vmbo-bb of een andere route of opleiding van mbo niveau 2 kunnen instromen. Alleen wanneer het behalen van een startkwalificatie echt niet lukt, is het wenselijk de jongere zo snel mogelijk via de Entree opleiding naar een baan te begeleiden.

Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat de gevolgen zijn van de nieuwe leerweg waarin vmbo gl en tl worden samengevoegd voor de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo. De leden hebben signalen ontvangen dat er bij de nieuwe leerweg vijf AVO-vakken overblijven, waardoor er een tekort van twee AVO-vakken ten opzichte van het havo ontstaat. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de doorstroom naar het havo ongeacht of een leerling deelneemt aan de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo of niet?

Beroepsgerichte programma’s zijn geen avo-vakken. Er worden echter praktijkgerichte programma’s ontwikkeld, dat zijn geen beroepsgerichte programma’s. Het aantal avo-vakken in de nieuwe leerweg blijft daarmee gelijk aan de huidige situatie in de gl en tl. We verwachten overigens dat de nieuwe leerweg de doorstroom naar het havo verbetert. Zie antwoorden op vergelijkbare vragen van het CDA.

Tevens hebben deze leden vernomen dat het nieuwe praktijkvak in de nieuw te vormen leerroute waarschijnlijk een aantal AVO-vakken uit het aanbod gaat drukken. Klopt dit? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor een vervolgstudie die niet per se aansluit op de sector waarin een leerling onderwijs volgt? Hoe kan voorkomen worden dat hier problemen mee ontstaan, zo vragen de leden.

De aansluiting op het vervolgonderwijs verbeteren is één van de belangrijkste uitgangspunten bij het ontwikkelen van de nieuwe leerweg, daar zal dan ook rekening mee worden gehouden bij de definitieve inrichting van de profielen. Het vakkenpakket van de jongere komt er hierdoor mogelijk anders uit te zien, maar het zal voor jongeren altijd mogelijk blijven om niet verwant door te stromen (zowel naar het havo als het mbo).

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de brief over het beroepsonderwijs met enthousiasme gelezen. Het is positief om te zien dat er een goede samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs tot stand komt. Onder de streep werkt een goede samenwerking uiteindelijk positief uit voor ondernemers, bedrijven, scholen en bovenal voor studenten en hun toekomst. Deze leden hebben nog enkele vragen over de rol van het hbo, de hybride docent, het switchen tussen leerlijnen en bekostiging.

Hoger beroepsonderwijs

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Ministers in de brief een groot aantal actoren in de regio noemen die betrokken zijn bij het informeren, adviseren, (door)ontwikkelen en implementeren van doorlopende leerroutes in de opleidingssectoren die een meerwaarde hebben in de regio. Deze samenwerking tussen onder andere de MBO raad, VO-raad, Stichting Platforms VMBO (SPV) en de regio’s is vruchtbaar voor de opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs. De leden denken dat het hogere beroepsonderwijs veel kan leren van deze vruchtbare samenwerking en hierin ook meegenomen kan worden. Het hbo is immers ook een vorm van beroepsonderwijs. Hoe gaan de Ministers het hbo betrekken bij het programma Sterk beroepsonderwijs? Zien de Ministers sowieso een rol weggelegd voor het hbo in de verschillende actielijnen, zo vragen de leden.

Op dit moment ligt binnen het programma Sterk beroepsonderwijs de focus op verbetering van de aansluiting en de samenwerking in de regio tussen vo-mbo en bedrijfsleven. Hoewel mbo- en hbo-instellingen al vele jaren samenwerken om de aansluiting mbo-hbo te verbeteren (o.a. door gezamenlijk doorstroomkeuzedelen te ontwikkelen) zijn verdergaande maatregelen zeker mogelijk. Op dit moment bekijken we of en zo ja op welke manier de gehele beroepskolom versterkt kan worden.

Voor de derde actielijn geldt dat onlangs is gesproken met de lerarenopleidingen over pilots praktijkgerichte programma’s voor de nieuwe leerweg die in januari zijn gestart. Deze opleidingen worden in een vroeg stadium betrokken zodat zij zich goed kunnen voorbereiden op het opleiden van leraren voor de praktijkgerichte programma’s.

Hybride docent

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het stimuleren van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs er ook een mogelijkheid ligt voor het rechtstreeks uitwisselen van kennis vanuit het bedrijfsleven: de hybride docent. In de brief wordt niets geschreven over hybride docenten en hun rol in de samenwerking tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs, terwijl zij bij uitstek de verbinder zijn tussen studenten en de werkvloer.

Hoe ziet de Minister de rol van hybride docenten in de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelgroepen voor examens, maar breder nog in de ontwikkeling van alle praktijkgerichte programma’s? Hoe kan de duur van de aanstelling en de omvang van hybride docenten worden uitgebreid? Ziet de Minister mogelijkheden om meer in te zetten op structurele duale (hybride) carrières? Daarnaast willen deze leden weten wat de Minister vindt van het idee om nieuwe docenten in het beroepsonderwijs per definitie of bij voorkeur hybride docenten te laten zijn.

Docenten (uit de gl, tl, havo en mbo) maken deel uit van de ontwikkelgroepen; dat kunnen hybride docenten zijn maar daar is niet actief op geworven. Het is goed als hybride docenten worden ingezet, maar het is in onze ogen niet noodzakelijk om specifiek hybride docenten in de ontwikkelgroepen of in de vaksectie van het praktijkgerichte programma op te nemen.

Hoe de duur van de aanstelling en de omvang van het hybride docentschap kan worden uitgebreid is afhankelijk van de manier waarop scholen hybride docenten willen inzetten en het aantal beschikbare hybride docenten. Nieuwe docenten in het beroepsonderwijs per definitie of bij voorkeur hybride docenten te laten zijn, vinden wij daarom geen goed voornemen. Wij zien wel kansen in het hybride docentschap, want deze docenten nemen andere kennis en ervaring mee de school in. Belangrijke randvoorwaarden hierbij is dat zij goed begeleid worden.

Naast het hybride docentschap is een gastdocent ook een effectieve manier om een koppeling te maken tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Sterk beroepsonderwijs is het aantal uren dat een gastdocent per week mag lesgeven uitgebreid van 4 naar 6 uur.

«Afhankelijk van het moment»

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over de gerichte aandacht voor jongeren en studenten die tussentijds willen wisselen van leerroute. Het is inderdaad van belang dat jongeren daarbij geholpen worden en dat voorkomen wordt dat een jongere zonder startkwalificatie stopt. De ministersschrijven in de brief: «afhankelijk van het moment waarop de deelname aan de geïntegreerde route wordt beëindigd, moeten jongeren in een ander profiel of route (...) kunnen instromen». Het stukje «afhankelijk van het moment» baart deze leden zorgen.

Wat zijn momenten dat het niet mogelijk is om in te stromen in een ander profiel? Kan de Minister nader specificeren wat «afhankelijk van het moment» betekent? Wanneer een jongere wil wisselen op bijvoorbeeld driekwart van het studiejaar, zou het dan zo kunnen zijn dat hij of zij een kwart studiejaar moet wachten tot hij of zij kan instromen bij een volgende leerlijn «omdat we al zover in het jaar zitten», zo vragen de leden.

Zie antwoord op vergelijkbare vraag van de SP. Met «afhankelijk van het moment» bedoelen we hier het moment in de route. Het ligt voor de hand dat er andere opties geboden worden in bijvoorbeeld het eerste halfjaar van de route dan bij de start van het derde jaar. In het tweede geval lijkt het meer voor de hand te liggen dat een jongere zijn/haar onderwijs voortzet in het mbo dan dat hij/zij in een vmbo-profiel terecht komt. Het is aan scholen om dit nader met elkaar uit te werken, zodat voldoende maatwerk kan worden geboden.

Bekostiging

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de brief niet verder wordt uitgeweid over de financiële afspraken rondom doorlopende leerroutes.

Kan de Minister ingaan op de mogelijke knelpunten rondom deze financiële afspraken, bijvoorbeeld de invloed van schommelingen in het aantal mbo-studenten, zo vragen de leden.

De wet doorlopende leerroutes vmbo-mbo biedt ruimte om afspraken te maken over het overdragen van financiën van vmbo naar mbo en vice versa. Scholen bepalen zelf of en op welke manier ze hier invulling aan geven en maken hierover afspraken in de samenwerkingsovereenkomst. De ervaring met de experimenten leert ons dat bij alle doorlopende leerroutes vmbo-mbo wordt bekostigd volgens het principe; wie de inspanning verricht ontvangt de middelen. Uit de diverse monitorrapportages van de experimenten blijkt dat bij de meeste doorlopende routes de financiering geen issue is.13

Techniekonderwijs voor iedereen

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat techniekonderwijs er voor iedereen is. Toch zijn jongens vaak oververtegenwoordigd in de technische sector en heerst er het hardnekkige stigma dat techniek voor mannen is, zeker in het beroepsonderwijs. De leden denken dat er een rol voor het bedrijfsleven zelf is weggelegd om meer meiden en vrouwen en jongeren met een niet-westerse achtergrond aan te trekken. Bijvoorbeeld door initiatieven als de Girls» Day van het Expertisecentrum genderdiversiteit in bèta, techniek & IT (VHTO). De actielijnen in de brief zijn voor een groot deel gericht op activiteit in de regio.

De leden willen graag weten of er regionale best practices zijn – die vanuit de overheid wellicht extra ondersteund kunnen worden – van initiatieven om minderheden te enthousiasmeren voor de technieksector.

Conform het advies van de voorzitter van het Techniekpact wordt dit jaar gestart met een gecoördineerde, integrale aanpak om meisjes/vrouwen en jongeren met een niet-westerse achtergrond te stimuleren om voor een technische opleiding en/of beroep te kiezen. Dit gebeurt in samenwerking met relevante stakeholders vanuit overheid en bedrijfsleven. Zie voor meer informatie de beantwoording van het schriftelijk overleg Techniekpact.


X Noot
1

Gl: gemengde leerweg

X Noot
2

Tl: theoretische leerweg

X Noot
4

Kamerstuk 35 195, nr. 3

X Noot
5

Kamerstuk 35 336, nr. 20

X Noot
6

AVO: algemeen vormend onderwijs

X Noot
7

Op de site van Sterk staan inspirerende voorbeelden van regionale samenwerking: https://www.sterkberoepsonderwijs.nl/wp-content/uploads/2021/02/SBO-Ravelijn.pdf

X Noot
8

Het gehele primaire proces van NRO is voor onbepaalde tijd opgeschort.

X Noot
9

In de theoretische leerweg zijn er vier profielen: economie, zorg & welzijn, techniek en groen. Op het havo zijn er eveneens vier profielen, maar met een andere naam en inhoudelijk inrichting: Cultuur & Maatschappij, Economie & Maatschappij, Natuur & Gezondheid, Natuur & Techniek.

X Noot
11

De meeste jongeren gaan naar het mbo, vervolgens gaat zo’n 40% van deze mbo’ers naar het hbo. Jongeren die vanaf het mbo doorstromen naar het hbo maken deze opleiding gemiddeld sneller af dan havisten.

X Noot
12

We willen het hardnekkige misverstand aanpakken dat de tl op dit moment meer waard zou zijn dan de gl. Beide leerwegen bieden namelijk onderwijs aan op hetzelfde niveau. Op één vak na volgen jongeren in deze leerwegen hetzelfde examenprogramma. Ze doen in die vakken dezelfde examens en ontvangen als ze geslaagd zijn diploma’s met dezelfde waarde en dezelfde doorstroomperspectieven. Maatschappelijk gezien is de gl echter minder bekend en bovendien vaak onterecht minder gewaardeerd. De studielast van tl- en gl-jongeren is immers gelijk, omdat gl-jongeren, in plaats van een avo-vak, een beroepsgericht programma volgen.

X Noot
13

SEO, Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo anno 2018; Vierde monitor vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes, p.46

Naar boven