31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 407 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 april 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 22 januari 2019 over de reactie op het rapport Evaluatie Wet van wijziging SBB (Kamerstuk 31 524, nr. 395).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 februari 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 26 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Alberts

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

4

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 januari 2019 inzake de evaluatie wet van wijziging SBB1. De leden zijn van mening dat in een korte tijd een knappe prestatie is neergezet door de betrokken partijen uit onderwijs en bedrijfsleven. De leden zien in het onderzoek van Berenschot2 ook wel enkele zorgpunten en hebben daar nog wat vragen over.

Beroepspraktijkvorming

Eén van de wettelijke taken ten aanzien van de beroepspraktijkvorming is het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. De leden willen graag weten wat hierbij onder kwaliteit wordt verstaan en hoe hier in de praktijk aan gewerkt wordt. Al helemaal aangezien de adviseurs minder vaak een bezoek aan leerbedrijven brengen en de dienstverlening meer op afstand en digitaal is vormgegeven. Kan de Minister aangeven hoe vaak adviseurs een bedrijf bezoeken en hoe beslist wordt of een bedrijf wel/geen fysiek bezoek krijgt, zo vragen deze leden.

De SBB heeft ervoor gekozen om bij de start in te zetten op het bevorderen van de kwaliteit van de leerplekken boven het maximaliseren van het aantal leerbedrijven. Hoe ziet deze verhouding er nu na de startjaren uit? Daarnaast ziet de SBB het trainen en coachen van alleen beginnende praktijkbegeleiders als haar wettelijke taak. De voornoemde leden willen graag weten wat die wettelijke taak precies inhoudt en of volgens de Minister de SBB haar wettelijke taak te beperkt ziet. De leden zijn van mening dat gezien de keuze om de kwaliteit van het aantal leerbedrijven te bevorderen, het een logische keuze zou zijn om ook een opleidingsaanbod voor meer gevorderde praktijkopleiders aan te bieden (aangezien hier ook vraag naar is). Graag willen zij weten of de Minister dit ook zo ziet en wat zij gaat doen om te bevorderen dat meer ervaren praktijkopleiders ook in voldoende mate in aanmerking kunnen komen voor opleiding en coaching.

De onderzoekers concluderen dat over een aantal sectoren minder kennis bij de adviseurs aanwezig is. Dit gaat met name om kleinere specialistische bedrijven. Hierdoor wordt er minder maatwerk toegepast. Kan de Minister aangeven om welke kwalificatiedossiers dit gaat? Hoe kan zij er toch voor zorgen dat er, bijvoorbeeld door met een landelijke in plaats van een regionale adviseur te werken, voor al die sectoren wel voldoende kennis bij de SBB komt? Kan zij dit tevens verbinden aan het signaal uit het onderzoek dat doelmatigheidscijfers beter geduid moeten worden door sectorspecialisten binnen SBB, met name bij sectoren waar relatief weinig cijfers beschikbaar zijn, zo vragen de leden.

Kwalificatiestructuur

De herziening van de kwalificatiestructuur maakt geen onderdeel uit van deze evaluatie. De voornoemde leden willen graag weten of de herziening van de kwalificatiestructuur nog geëvalueerd wordt en zo ja, wanneer zij dit kunnen verwachten. Tevens willen zij graag weten wat de reactie van de Minister is op de conclusie uit het Berenschotonderzoek dat «als het gaat om werkbaarheid van de kwalificatiestructuur een deel van de geïnterviewde mbo-instellingen aangeeft dat bij sommige sectoren de basis van het kwalificatiedossier inclusief (het groot aantal) keuzedelen nog onvoldoende ruimte biedt. Overall lijkt daarom vooral de conclusie gerechtvaardigd dat de beheersbaarheid van de kwalificatiestructuur ook binnen de overlegstructuur die ontstaan is na invoering van de Wijzigingswet een uitdaging blijft». Kan de Minister hierbij ook ingaan op welke manieren de SBB naar ruimte zoekt om hieraan tegemoet te komen willen voorgenoemde leden graag weten, zo vragen de leden.

Doelmatigheid

De leden willen graag weten wat de reden is dat de Minister in haar beleidsreactie geen aandacht heeft besteed aan de onduidelijkheid over de taakverdeling tussen de SBB en de CMMBO.3 Tevens ontvangen zij graag een beleidsreactie van de Minister op de zinsnede «De verantwoordelijkheden voor een doelmatig aanbod zijn op papier helder belegd. Wanneer in de praktijk echter sprake lijkt van ondoelmatigheid en CMMBO advies heeft uitgebracht, dan zien we dat verwachtingen toch verschillen ten aanzien van de primaire verantwoordelijkheid voor opvolging van dat advies en de uiteindelijke borging van een doelmatig aanbod. Zowel binnen de SBB-organisatie als bij andere stakeholders verschillen de meningen over de mate waarin SBB in dat geval een rol heeft ten opzichte van de individuele of samenwerkende mbo-instellingen, bedrijfsleven, MBO Raad en de Minister van OCW».

Sectorale betrokkenheid

Op welke manieren wil de Minister en de SBB de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven vergroten? Wat is de reden geweest dat ten tijde van de wetswijziging de verhouding van de zetelverdeling onderwijs-bedrijfsleven in de sectorkamers van 1/3, 1/3, 1/3 veranderd is naar 1/2, 1/4, 1/4? Wat is de reden dat ondanks de conclusie dat de sectorale betrokkenheid is afgenomen, de Minister niet opnieuw naar deze verhouding kijkt, zo willen de leden graag weten.

Overig

In de evaluatie wordt gesproken over de aanvullende taken van de SBB ter bevordering van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt. De leden vragen of de Minister kan aangeven om welke activiteiten dit gaat.

De SBB moet volgens de Minister voldoende oog houden voor vernieuwingsimpulsen. De leden willen graag weten of de SBB hiervoor extra middelen ontvangt van de Minister. Ook willen voornoemde leden graag weten wat de reden is dat de SBB op dit gebied nog niet zoveel eigenstandig acteerde en wat er nodig is om dat wel te laten gebeuren.

Berenschot geeft aan dat voor de sectorkamers de rol, de plek binnen de structuur van SBB, de plek in proces en status van de adviezen van de Toetsingskamer niet altijd helder zijn. Ook valt in dit rapport te lezen dat het voor de leden van de sectorkamer niet altijd duidelijk is of

de sectorkamer de beslissing neemt of dat de Toetsingskamer het voor het zeggen heeft. Graag willen de leden van de CDA-fractie weten of de Minister dit herkent en wat er gedaan wordt om meer helderheid te creëren.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de Wet van wijziging SBB4 de wettelijke taken van de kenniscentra overhevelde naar de SBB. Hierbij was in het regeerakkoord vastgelegd dat er 60 miljoen euro wordt bezuinigd op een bedrag van 110 miljoen euro: meer dan 50% dus. Bezuinigen was de belangrijkste achterliggende gedachte vonden de leden destijds. Een reductie van 1.100 naar 450 voltijdsbanen, waardoor 650 mensen op straat kwamen te staan. Kan de Minister zeggen hoe deze 650 mensen terecht zijn gekomen? Daarnaast vragen de leden hoe hoog de afvloeiingskosten waren die optraden bij het ontslag van deze mensen.

Uit de evaluatie komt naar voren dat de sectorale betrokkenheid is verminderd. In haar reactie gaat de Minister eraan voorbij dat een belangrijke oorzaak hiervan is dat kenniscentra meer publieke middelen hadden om dit te organiseren en dat de SBB met de grote bezuinigingsslag deze middelen niet heeft. De SBB moet haar huidige taken uitvoeren met meer dan de helft minder middelen dan de voormalige kenniscentra. Ook wordt van de SBB steeds méér verwacht, zoals het erkennen van meer bedrijven in het kader van het BBL-offensief, het verbeteren van de kwaliteit van de erkenning en het versterken van de sectorale betrokkenheid zonder dat daar een uitbreiding van middelen/menskracht tegenover staat. De leden vragen hoeveel tijd en middelen de SBB nu heeft voor de erkenning van de leerbedrijven, vergeleken met de voormalige kenniscentra. Daarnaast vragen de leden of de Minister het wenselijk acht dat de communicatie met leerbedrijven steeds meer wordt gedigitaliseerd omdat de SBB te weinig middelen heeft om via regelmatige bezoeken de relatie met individuele leerbedrijven en studenten te onderhouden. Deze leden willen weten welke risico’s de Minister ziet ten aanzien van de toenemende digitalisering.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige evaluatieonderzoek. Het verheugt hen dat bij de best ingrijpende overheveling van de wettelijke taken van zeventien kenniscentra naar één landelijke SBB de doelen van de wet grotendeels zijn gerealiseerd. Wel hebben zij nog enkele vragen.

Kan de Minister uitleggen in hoeverre mbo’ers nu daadwerkelijk een rol spelen binnen het beleid van de SBB? Worden zij slechts geïnformeerd of oefenen zij daadwerkelijk invloed uit? Wat zijn de opbrengsten van het BBL-offensief?

In hoeverre lukt het nu om bij leerbedrijven leerwerkplaatsen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg te creëren, zo vragen deze leden de Minister.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief «beleidsreactie op de Evaluatie wetswijziging SBB». Hieronder ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.

Reactie op vragen van de leden van de CDA-fractie

Beroepspraktijkvorming

Ten aanzien van het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming willen de leden graag weten wat hierbij onder kwaliteit wordt verstaan en hoe hier in de praktijk aan gewerkt wordt. Dit ook in het licht van de informatie dat de adviseurs minder vaak een bezoek aan leerbedrijven brengen en de dienstverlening meer op afstand en digitaal is vormgegeven.

Bij de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming gaat het onder meer over de zorg van onderwijsinstellingen voor de voorbereiding, matching tussen student en (leer)bedrijf en de aansluiting tussen de individuele leerdoelen van de student en de leermogelijkheden in het leerbedrijf, en over de begeleiding van de student door de school en het leerbedrijf tijdens de stage. Het erkennen van de leerbedrijven door SBB of daadwerkelijk sprake is van voldoende leermogelijkheden en het versterken van de deskundigheid van de praktijkopleider zijn belangrijke manieren om de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te verbeteren.

De leden vragen of ik kan aangeven hoe vaak adviseurs een bedrijf bezoeken en hoe beslist wordt of een bedrijf wel/geen fysiek bezoek krijgt.

SBB bezoekt ruim 100.000 leerbedrijven per jaar (fysiek). Dat is zo’n 40 procent van het totaal aantal leerbedrijven op jaarbasis. Een veelvoud aan contacten vindt plaats per telefoon, e-mail of chat met de adviseurs van SBB en de Servicedesk. Bedrijven die nog niet bekend zijn bij SBB en voor het eerst een erkenning als leerbedrijf aanvragen worden altijd bezocht. De aanleiding voor een bezoek aan het leerbedrijf kan daarnaast vanuit het leerbedrijf komen of vanuit de adviseur praktijkleren (bijvoorbeeld op basis van externe signalen over het leerbedrijf, zoals vanuit studenten of scholen).

De adviseur praktijkleren overlegt met het leerbedrijf op welke wijze de ondersteuning het beste geboden kan worden. Dat kan via een fysiek bezoek zijn, maar ook een inschrijving voor een workshop van SBB voor beginnende praktijkopleiders of verwijzing naar een online training. Ook kan de adviseur doorverwijzen naar marktpartijen die trainingen geven. Indien een adviseur praktijkleren van SBB het noodzakelijk acht om het leerbedrijf te bezoeken, omdat er twijfel is of het leerbedrijf nog voldoet aan de criteria voor erkenning, zal de adviseur praktijkleren een fysiek bezoek afleggen en zo nodig de erkenning herbeoordelen.

De SBB heeft ervoor gekozen om bij de start in te zetten op het bevorderen van de kwaliteit van de leerplekken boven het maximaliseren van het aantal leerbedrijven. De leden willen weten hoe deze verhouding er nu na de startjaren uitziet?

SBB heeft de taak te zorgen voor een aanbod van leerbedrijven van goede kwaliteit. SBB heeft daarbij naar mijn mening een goede balans gevonden tussen kwaliteit en voldoende aanbod. Over de wijze waarop SBB zich richt op het verbeteren van de kwaliteit, ben ik in het antwoord op voorgaande vraag van leden van de CDA-fractie ingegaan. Wat betreft het bevorderen van het aantal leerbedrijven vindt binnen SBB met onderwijs en bedrijfsleven afstemming plaats over vraag naar en aanbod van stages en leerbanen. Voor vrijwel alle mbo opleidingen zijn voldoende stageplaatsen of leerbanen beschikbaar. Indien er toch tekorten zijn aan leerplaatsen voor specifieke opleidingen werft SBB voor extra stages en leerbanen bij bestaande of nieuwe leerbedrijven. Studenten die desondanks geen stageplaats of leerbaan kunnen vinden kunnen een melding doen bij het meldpunt Stagetekorten van SBB. Samen met de betrokken onderwijsinstellingen zoekt de adviseur praktijkleren van SBB een passende leerplaats voor de student.

Uit de evaluatie blijkt dat SBB het trainen en coachen van alleen beginnende praktijkbegeleiders als haar wettelijke taak ziet. De voornoemde leden willen graag weten wat die wettelijke taak precies inhoudt en of volgens de Minister de SBB haar wettelijke taak te beperkt ziet.

In de wet zijn de volgende taken voor SBB vastgelegd die betrekking hebben op de beroepspraktijkvorming:

  • het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming;

  • het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor bpv-plaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria;

  • het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen;

SBB richt haar activiteiten zowel in op nieuwe als bestaande praktijkopleiders. Dat de focus meer ligt op nieuwe praktijkopleiders vind ik begrijpelijk. Voor deze praktijkopleiders is het begeleiden van mbo-studenten geheel nieuw en het bijbrengen van de noodzakelijke deskundigheid is essentieel om de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming te waarborgen.

De leden zijn van mening dat het een logische keuze zou zijn om ook een opleidingsaanbod voor meer gevorderde praktijkopleiders aan te bieden. Graag willen zij weten of ik dit ook zo zie en wat ik ga doen om te bevorderen dat meer ervaren praktijkopleiders ook in voldoende mate in aanmerking kunnen komen voor opleiding en coaching.

Om de kwaliteit van ook bestaande praktijkopleiders te bevorderen biedt SBB diverse hulpmiddelen. Naast een adviesgesprek met een adviseur praktijkleren kan het leerbedrijf ook gebruik maken van de online stagecoach of tipkaarten voor het organiseren en begeleiden van de beroepspraktijkvorming.

De beschikbare middelen voor SBB in combinatie met de beschikbaarheid van mogelijkheden voor training op de commerciële markt, hebben ertoe geleid dat SBB zich vooral richt op beginnende praktijkopleiders. In voorkomende gevallen kunnen leerbedrijven immers gebruik maken van betaalde ondersteuning vanuit de eigen brancheorganisatie of de onderwijsinstelling waarmee wordt samengewerkt. Ook hebben leerbedrijven die veel opleiden regelmatig ook een intern opleidingsprogramma voor praktijkopleider, bijvoorbeeld via een eigen academie.

Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat er voldoende opleidingsmogelijkheden zijn, ook voor meer gevorderde praktijkopleiders.

De onderzoekers concluderen dat over een aantal sectoren minder kennis bij de adviseurs aanwezig is. Dit gaat met name om kleinere specialistische bedrijven. De leden vragen of ik kan aangeven om welke kwalificatiedossiers dit gaat?

De onderzoekers hebben geen specifieke sectoren of kwalificaties benoemd die het zou betreffen. De kwalificatiestructuur telt ruim 500 kwalificaties waaronder een aantal kwalificaties waarop op landelijk niveau een beperkt aantal studenten is ingeschreven.

De leden vragen hoe ik er toch voor kan zorgen dat er, bijvoorbeeld door met een landelijke in plaats van een regionale adviseur te werken, voor al die sectoren wel voldoende kennis bij de SBB komt?

SBB heeft voor de eigen adviseurs praktijkleren zogenoemde branchecertificeringen ontwikkeld. Dit is een interne training van SBB. Hiermee doen beginnende adviseurs kennis op van de eigen sector en kunnen adviseurs kennis opdoen van een andere sector buiten de sector waarin zij primair werken. Het opleidingstraject bestaat uit het opdoen van specifieke sectorale kennis, het meelopen met ervaren adviseurs vanuit de sector en een afsluitend assessment. Met deze kennis zijn zij in staat ook voor deze andere sector erkenningen af te geven en leerbedrijven te ondersteunen. SBB stimuleert dat de eigen medewerkers de branchecertificeringen volgen om zodoende te borgen dat er bij een grotere groep adviseurs specifieke sectorkennis aanwezig is om leerbedrijven in bepaalde sectoren goed te kunnen ondersteunen. Adviseurs praktijkleren van SBB werken daarnaast samen in regionale teams om elkaar te adviseren en te ondersteunen. Zo wordt ook langs deze weg gewerkt aan het versterken van de kennisbasis. Tot slot is binnen SBB met de sectorkamer specialistisch vakmanschap en de bijbehorende ondersteuningsstructuur specifieke kennis van deze kwalificaties voorhanden en wordt deze voortdurend verder ontwikkeld.

De leden vragen of ik de conclusie uit het onderzoek dat sprake is van beperkte kennis bij de adviseurs van SBB over bepaalde sectoren kan verbinden aan het signaal uit het onderzoek dat doelmatigheidscijfers beter geduid moeten worden door sectorspecialisten binnen SBB, met name bij sectoren waar relatief weinig cijfers beschikbaar zijn.

Bij kleine en specialistische beroepen gaat het vaak over kleine aantallen studenten en beroepsbeoefenaren. Daarom is vaak beperkt kwantitatief materiaal beschikbaar. Binnen SBB wordt daarom gewerkt aan een kwalitatieve systematiek om ook voor kleine en specialistische beroepen relevante informatie te verzamelen. Ook de adviseurs praktijkleren zijn betrokken bij het verzamelen, op basis van hun ervaringen in de praktijk, van relevante gegevens.

Meer in algemene zin merk ik op dat SBB doelmatigheidscijfers verzamelt volgens een landelijk uniforme werkwijze. Verder heeft SBB december 2018 een nieuwe werkwijze doelmatigheid vastgesteld. Hiermee wordt jaarlijks gesignaleerd bij welke kwalificaties mogelijk sprake is van zorg over de arbeidsmarktrelevantie. Op basis van feiten en cijfers stellen sectorkamers een diagnose en komen tot een intern advies over de desbetreffende kwalificaties. Bij dit advies wordt de duiding van doelmatigheidscijfers steeds belangrijker.

Kwalificatiestructuur

De leden van de CDA-fractie vragen of de herziening van de kwalificatiestructuur nog geëvalueerd wordt en zo ja, wanneer zij dit kunnen verwachten.

De herziening van de kwalificatiestructuur wordt geëvalueerd via een meerjarig evaluatieprogramma dat in opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) wordt uitgevoerd. De eindevaluatie is voorzien in 2021.

Tevens willen de leden van de CDA-fractie weten wat mijn reactie is op de conclusie uit het Berenschotonderzoek dat «als het gaat om werkbaarheid van de kwalificatiestructuur een deel van de geïnterviewde mbo-instellingen aangeeft dat bij sommige sectoren de basis van het kwalificatiedossier inclusief (het groot aantal) keuzedelen nog onvoldoende ruimte biedt. Overall lijkt daarom vooral de conclusie gerechtvaardigd dat de beheersbaarheid van de kwalificatiestructuur ook binnen de overlegstructuur die ontstaan is na invoering van de Wijzigingswet een uitdaging blijft». De leden vragen of ik hierbij ook kan ingaan op welke manieren de SBB naar ruimte zoekt om hieraan tegemoet te komen.

De leden van de CDA-fractie benoemen in hun vraag zowel de beheersbaarheid als de ruimte binnen de kwalificatiestructuur. Ten aanzien van de beheersbaarheid van de kwalificatiestructuur merk ik het volgende op. Eén van de kwaliteitseisen die ik voor de kwalificatiestructuur heb bepaald, is die van transparantie. De structuur moet een overzichtelijk geheel vormen, zonder ondoelmatige overlap tussen kwalificaties en tussen keuzedelen. Sectorkamers van SBB hebben als richtlijn dat de actualiteit van elk kwalificatiedossier ten minste één keer per vijf jaar wordt beoordeeld. Aandachtspunt is en zal blijven om ook kwalificaties die achterhaald zijn tijdig uit te faseren, dan wel grondig te hervormen.

Ten aanzien van de ruimte binnen de kwalificatiestructuur, merk ik op dat ik in overleg met alle partners een aantal experimenten en pilots ben gestart die beogen de kwalificatiestructuur flexibeler te maken dan wel de ruimte binnen de structuur beter te benutten. Uiteindelijk zouden de experimenten en pilots inzicht moeten bieden of het doorvoeren van wijzigingen in een nieuwe structuur daadwerkelijk leidt tot meer ruimte voor onderwijs en bedrijfsleven en tegelijkertijd sprake blijft van een beheersbare kwalificatiestructuur. De experimenten en pilots betreffen:

  • Experiment met cross-overs: in samenwerking met het bedrijfsleven stellen onderwijsinstellingen gezamenlijk een cross-sectorale kwalificatie samen uit delen van twee of meer bestaande kwalificaties.

  • Experiment met meer ruimte voor de regio: de structuur van enkele van te voren vastgestelde kwalificaties wordt zodanig aangepast dat er een landelijk deel en per instelling één of meer regionale delen kan ontstaan.

  • Pilot met Mbo certificaten: om de aantrekkelijkheid van het mbo voor bij-, op- en omscholing te verhogen wordt het mogelijk gemaakt dat volwassenen in het niet-bekostigd onderwijs, arbeidsmarktrelevante delen van de mbo-opleidingen kunnen volgen die afgesloten worden met een mbo-certificaat. Ook kan aan keuzedelen een certificaat worden verbonden.

  • Pilot met praktijkleren: in de pilots wordt onderzocht of praktijkleren met praktijkverklaring een manier kan zijn om het perspectief op duurzaam werk voor werkenden en werkzoekenden te vergroten. De pilots zijn bedoeld voor degene voor wie het behalen van een volledig mbo-diploma of een mbo-certificaat vooralsnog niet haalbaar lijkt.

Doelmatigheid

De leden willen graag weten wat de reden is dat ik in mijn beleidsreactie geen aandacht heb besteed aan de onduidelijkheid over de taakverdeling tussen de SBB en de CMMBO.

Belangrijke overwegingen om hierop niet expliciet in te gaan is dat de onderzoekers concluderen dat op papier de verantwoordelijkheden tussen de CMMBO en SBB helder zijn belegd. De onderzoekers geven wel aan dat de verwachtingen ten aanzien van de verantwoordelijkheid van SBB verschillen als er sprake lijkt te zijn van ondoelmatigheid. In dat verband is het goed om op te merken dat vrijwel parallel aan de evaluatie, door SBB een nieuwe werkwijze is doelmatigheid ontwikkeld. Deze werkwijze is eind december 2018 vastgesteld (en ook aan uw Kamer gestuurd). Of ook met deze nieuwe werkwijze nog steeds sprake is van verschillende verwachtingen, zal in een breder perspectief bekeken worden in de evaluatie van de Wet Macrodoelmatigheid. Over deze evaluatie, die inmiddels is gestart, zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd.

De leden ontvangen graag een beleidsreactie op de zinsnede «De verantwoordelijkheden voor een doelmatig aanbod zijn op papier helder belegd. Wanneer in de praktijk echter sprake lijkt van ondoelmatigheid en CMMBO advies heeft uitgebracht, dan zien we dat verwachtingen toch verschillen ten aanzien van de primaire verantwoordelijkheid voor opvolging van dat advies en de uiteindelijke borging van een doelmatig aanbod. Zowel binnen de SBB-organisatie als bij andere stakeholders verschillen de meningen over de mate waarin SBB in dat geval een rol heeft ten opzichte van de individuele of samenwerkende mbo-instellingen, bedrijfsleven, MBO Raad en de Minister van OCW».

In lijn met de opvatting van de onderzoekers ben ik van mening dat de verantwoordelijkheden helder zijn afgebakend. Uitgangspunt van het doelmatigheidsbeleid is zelfregulering. De taakafbakening tussen de SBB en de CMMBO is helder. De SBB kan een rol hebben in het kader van zelfregulering van de sector. Het recente advies van SBB om te komen tot een nieuwe werkwijze doelmatigheid laat ook zien dat SBB die rol op zich wil nemen. De CMMBO adviseert mij over het wel of niet naleven van de zorgplichten.

Sectorale betrokkenheid

De leden willen weten op welke manieren de SBB en ik de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven wil vergroten?

In de beleidsreactie op de evaluatie is aangegeven op welke wijze SBB voornemens is de sectorale betrokkenheid te vergroten. Voor adviseurs praktijkleren heeft SBB zogenoemde interne branchecertificering en onderscheidt daarbij 35 branches waarbij kennis van een specifieke sector en de kwalificatiedossiers uit die sector aan bod komen. Op deze wijze vergroten en actualiseren adviseurs praktijkleren hun eigen sectorale expertise, maar kunnen zich ook trainen in naastgelegen sectoren en branches. Daarnaast maakt SBB informatie meer toegankelijk en richt overlegmogelijkheden ook op minder traditionele wijze in met zogenoemde communities. SBB komt hiermee ook tegemoet aan de wens vanuit het bedrijfsleven om de achterbanraadpleging te vergemakkelijken en experts op de verschillende complexe thema’s te benaderen.

De leden vragen wat de reden is geweest dat ten tijde van de wetswijziging de verhouding van de zetelverdeling onderwijs-bedrijfsleven in de sectorkamers van 1/3, 1/3, 1/3 veranderd is naar 1/2, 1/4, 1/4? En zij vragen wat de reden is dat ondanks de conclusie dat de sectorale betrokkenheid is afgenomen, de Minister niet opnieuw naar deze verhouding kijkt.

Binnen SBB is de helft voor vertegenwoordigers van het onderwijs en de helft voor vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (werknemers en werkgevers tezamen). Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is er mede op advies van onderwijs en georganiseerd bedrijfsleven voor deze verdeling gekozen. Zoals ik in de beleidsreactie heb betoogd, heb ik er vertrouwen in dat in de komende jaren SBB de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de wettelijke taken weet te versterken. Ik zie daarom geen reden om opnieuw naar de verhouding van de zetelverdeling te kijken, ook omdat een wijziging in de verhouding zelf de sectorale betrokkenheid niet zal verhogen.

Overig

In de evaluatie wordt gesproken over de aanvullende taken van de SBB ter bevordering van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt. De leden vragen of de Minister kan aangeven om welke activiteiten dit gaat.

SBB voert naast de wettelijke taken ook een aantal andere activiteiten uit. Het betreft hierbij onder meer de portalen Kiesmbo.nl en Stagemarkt.nl waar met name gericht op studenten op een inzichtelijke manier relevante informatie beschikbaar komt. Daarnaast is bij SBB het meldpunt stagediscriminatie ondergebracht, alsmede het meldpunt stagetekorten en heeft SBB ook de zogenaamde Boris aanpak voor pro en vso leerlingen vormgegeven. Ook investeert SBB in samenwerking met onder meer UWV en ROA op het gebied van arbeidsmarktgegevens. Op bladzijde 39 en 40 van het evaluatieonderzoek, dat als bijlage bij de beleidsreactie was gevoegd, staan de activiteiten nader beschreven.

De leden willen graag weten of de SBB extra middelen ontvangt voor vernieuwingsimpulsen.

Ik ben van mening dat SBB binnen het beschikbare budget voldoende ruimte heeft om ook aandacht te besteden aan vernieuwingsimpulsen. Voor die gevallen waarin vernieuwing tot veel aanvullende inspanningen bovenop de huidige wettelijke taken leidt, kan in onderling overleg tot aanvullende subsidiering worden overgegaan. Aan SBB zijn in het kader van de Instellingssubsidie 2019 daarom bovenop de subsidie voor de uitvoering van de wettelijke taken van SBB eenmalig extra middelen toegekend ter grootte van € 2.026.500,- voor onder meer vier vernieuwingstrajecten in het mbo, te weten de pilots met mbo certificaten, de pilots praktijkleren, de experimenten cross-overs en de experimenten regionale kwalificaties.

De leden willen graag weten wat de reden is dat de SBB op dit gebied nog niet zoveel eigenstandig acteerde en wat er nodig is om dat wel te laten gebeuren.

De ontwikkelingen op het gebied van aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, landelijk en regionaal bezien, gaan snel. Het vergt capaciteit en een andere inrichting van het proces om tot adviezen en besluiten te kunnen komen om hier adequaat en tijdig op in te spelen naast de wettelijke taken die SBB heeft. Vernieuwing vraagt ook om andere kwaliteiten dan die vereist zijn voor het beheer en de uitvoering van de wettelijke taken. Nog niet altijd is SBB in staat gebleken tijdig in te spelen op de vernieuwingsvragen op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt die leven in het mbo-veld. Ik vind het van belang dat SBB hier een functie in vervult en het vertrouwen heeft van het veld om deze vraagstukken op te pakken. Ik blijf daarom nadrukkelijk met SBB in overleg of zij voldoende oog hebben voor vernieuwingsimpulsen en zal dit in ieder geval betrekken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidiëring van SBB.

Berenschot geeft aan dat voor de sectorkamers de rol, de plek binnen de structuur van SBB, de plek in proces en status van de adviezen van de Toetsingskamer niet altijd helder zijn. Ook valt in dit rapport te lezen dat het voor de leden van de sectorkamer niet altijd duidelijk is of

de sectorkamer de beslissing neemt of dat de Toetsingskamer het voor het zeggen heeft. Graag willen de leden weten of de Minister dit herkent en wat er gedaan wordt om meer helderheid te creëren.

Op basis van de Regeling vaststelling modellen kwalificatiedossier en keuzedeel en toetsingskader kwalificatiestructuur mbo 2016 (regeling van 14 februari 2016, nr. MBO/794457) toetst de Toetsingskamer kwalificatie(dossier)s, cross-overs kwalificaties, keuzedelen en koppelingen van keuzedelen aan kwalificaties. De Toetsingskamer stelt het advies beschikbaar aan het Algemeen Bestuur SBB die dit advies vervolgens aan mij overdraagt of desgewenst gemotiveerd afwijkt van het advies van de Toetsingskamer. Ik vind deze onafhankelijke rol van de Toetsingskamer van groot belang. Ik beschouw de conclusie uit het evaluatieonderzoek als een nadrukkelijke opdracht aan SBB om de routing van het advies van de Toetsingskamer en de onderscheiden taken van sectorkamer versus die van de Toetsingskamer waar nodig te verduidelijken.

Reactie op vragen van leden van de SP-fractie

De leden vragen aandacht voor de reductie van 1.100 voltijdsbanen bij de kenniscentra naar 450 voltijdsbanen bij SBB als gevolg van de bezuiniging. De leden vragen of ik kan zeggen hoe de 650 die op straat kwamen te staan terecht zijn gekomen en hoe hoog de afvloeiingskosten waren die optraden bij het ontslag van deze mensen?

In reactie op deze vraag wil ik als eerste ingaan op de veronderstelling van de leden van de SP-fractie dat er per 1 augustus 2015 650 mensen op straat zijn komen te staan. Dat is niet het geval. Kenniscentra hebben in nauw overleg met SBB en OCW in 2014/2015 met succes een actief beleid gevoerd voor het begeleiden van boventallige medewerkers naar ander werk. Daarnaast is een substantieel aantal medewerkers eerder met pensioen gegaan, met gebruikmaking van 60-plusregelingen die door de kenniscentra werden aangeboden. Ook SBB heeft de afgelopen jaren de voormalige medewerkers van de kenniscentra die hun baan zijn kwijt geraakt begeleid bij het vinden van ander werk. Van de medewerkers die in dienst waren bij de kenniscentra zelf hebben 121 medewerkers in 2015 een WW-uitkering gekregen. Inmiddels is dit aantal uitkeringsgerechtigden gedaald tot 47 personen. SBB blijft financieel verantwoordelijk voor de uitkeringslasten van deze personen.

Voor wat betreft de hoogte van de afvloeiingskosten merk ik het volgende op. Bij de afvloeiingskosten moet een onderscheid gemaakt worden tussen het gewezen personeel dat in dienst was bij het kenniscentrum zelf en het personeel in dienst bij de aan het kenniscentrum gelieerde rechtspersoon. Wat de medewerkers betreft die een dienstverband hadden met het kenniscentrum bestaan de afvloeiingskosten met name uit de lasten van de WW-uitkeringen en de bovenwettelijke wachtgelduitkeringen. Over 2018 bedroegen deze kosten rond de 2,5 miljoen. De gelieerde rechtspersonen mochten de afvloeiingskosten van de medewerkers die meer dan 50% voor de wettelijke taak werkten doorbelasten aan het kenniscentrum. Dat was vaak een verzamelpost, waarin ook materiële kosten waren opgenomen. Het is daarom moeilijk om een opgave te doen van afvloeiingskosten van gewezen personeel van de gelieerde rechtspersonen.

De leden vragen hoeveel tijd en middelen SBB nu heeft voor de erkenning van de leerbedrijven, vergeleken met de voormalige kenniscentra.

Aan het beoordelen en erkennen van leerbedrijven besteedt SBB ongeveer € 15 miljoen per jaar. Er zijn mij geen gegevens bekend over bedragen die de voormalige kenniscentra hebben besteed aan het erkennen van leerbedrijven.

De leden vragen of ik het wenselijk acht dat de communicatie met leerbedrijven steeds meer wordt gedigitaliseerd, omdat SBB te weinig middelen heeft om via regelmatige bezoeken de relatie met individuele leerbedrijven en studenten te onderhouden. Deze leden willen weten welke risico’s ik zie ten aanzien van de toenemende digitalisering.

SBB werkt vanuit een klantgerichte benadering waarbij de vraag van de klant voorop staat. Uit de evaluatie van SBB blijkt dat leerbedrijven tevreden zijn over de ondersteuning vanuit SBB. De dienstverlening van SBB bestaat uit een mix van fysieke bezoeken, interactie via telefoon, mail of chat en overige digitale communicatie. De digitalisering van de communicatie is een trend die ook maatschappelijk plaatsvind. Digitalisering geeft leerbedrijven meer mogelijkheden om zelf met kwaliteitsbevordering aan de slag te gaan op het moment dat dit hen het beste past. Indien nodig kan het leerbedrijf altijd contact opnemen met een adviseur van SBB. Zo nodig wordt het leerbedrijf altijd bezocht om knelpunten te bespreken en de kwaliteit te verbeteren.

Reactie op vragen van leden van de PvdA-fractie

De leden vragen of ik kan uitleggen in hoeverre mbo’ers daadwerkelijk een rol spelen binnen het beleid van de SBB en in welke zin?

Binnen SBB kunnen mbo’ers invloed uitoefenen op verschillende manieren. Er is een zetel in het algemeen bestuur van SBB die ingevuld wordt door FNV Jong. Daarnaast heeft SBB een adviesplatform, «de Studentenkamer», ingesteld. Hierin nemen vertegenwoordigers van FNV Jong, CNV jongeren en de JOB zitting om de directie van SBB gevraagd en ongevraagd te adviseren. Bovendien worden mbo’ers direct betrokken bij de (door)ontwikkeling van producten en diensten van SBB, zoals bijvoorbeeld bij Studie in Cijfers of de website KiesMBO. Op deze manier draagt SBB er zorg voor dat de producten en diensten van SBB zo goed mogelijk aansluiten op de beleefwereld en wensen van mbo’ers.

De leden vragen wat de opbrengsten zijn van het BBL-offensief.

Het is niet mogelijk om de opbrengst van het bbl-offensief geheel te onderscheiden van het effect van de aantrekkende economie. Wel is duidelijk dat het aantal bbl-studenten landelijk groeit. Na het dieptepunt in schooljaar 2015/2016 is het aantal ingeschreven bbl-studenten in het schooljaar 2018/2019 gestegen naar ruim 120.000 bbl-studenten. De voornaamste inzet is afgelopen jaren gepleegd op het werven en ontsluiten van vacante leerbanen bij erkende leerbedrijven. Het resultaat is dat via Stagemarkt.nl het afgelopen jaar rond de 40.000 vacante leerbanen beschikbaar waren waar nieuwe of potentiële bbl-studenten op konden solliciteren. In 2019 zal SBB via een belactie opnieuw leerbanen werven en de actualiteit van openstaande leerbanen onderhouden. Daarnaast worden de beschikbare leerbanen meer onder de aandacht gebracht van de doelgroep werkenden en werkzoekenden die in de combinatie van leren en werken met een leerbaan een mbo-diploma willen behalen.

De leden vragen in hoeverre het lukt om bij leerbedrijven leerwerkplaatsen in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) te creëren.

Op dit moment zijn er bijna 40.000 beschikbare leerbanen op Stagemarkt geregistreerd. Dat mag echter geen reden zijn om achterover te leunen. Voor die gevallen waarbij sprake is van een tekort aan leerbanen, neemt SBB actie. Meer in algemene zin is het van groot belang om in te zetten op het versterken van de bbl, mede gezien de toenemende tekorten in de zorg, de techniek en de bouw. Juist in deze sectoren kan de bbl (initieel en postinitieel) bijdragen aan het terugdringen van arbeidsmarkttekorten. Belangrijk daarbij is dat werkgevers voldoende bbl-plekken beschikbaar stellen. Dat dit zelfs in tijden van economische laagconjunctuur kan, laat bijvoorbeeld de metaalsector zien. Bij het creëren van voldoende bbl-plekken, ook in tijden van laagconjunctuur, is specifieke aandacht voor bbl-plekken op de hogere niveaus en in vernieuwende sectoren van belang. Naast vanzelfsprekend het waarborgen van bbl-plekken voor opleidingen op niveau 2.


X Noot
1

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

X Noot
2

Evaluatie overgang wettelijke taken kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB), Berenschot, 11 december 2018, bijlage bij Kamerstuk 31 524, nr. 395.

X Noot
3

Commissie Macrodoelmatigheid mbo.

X Noot
4

Wet van wijziging van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, Stb. 2015, nr. 170.

Naar boven