31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 312 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2017

In deze brief geef ik op uw verzoek mijn reactie op het advies Vakmanschap voortdurend in beweging van de Onderwijsraad.1 Tevens zal ik ingaan op het eerste deel van het SER-advies Toekomstgericht beroepsonderwijs.2

Hoofdlijn van adviezen Onderwijsraad en SER

Onderwijsraad advies Vakmanschap voortdurend in beweging

De OESO concludeerde eerder dat Nederland een sterk systeem van middelbaar beroepsonderwijs heeft met goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Het hoge niveau en ook de balans tussen beroepsvaardigheden en algemene vorming is een voorbeeld voor andere landen.3 Ondanks dat stevige fundament wijst de Onderwijsraad op de soms (zeer) kwetsbare (arbeidsmarkt)positie van een deel van onze mbo studenten. Ook blijft de scholingsdeelname van middelbaar opgeleiden in het kader van leven lang leren achter. Volgens de Onderwijsraad zou daarom al in het initieel onderwijs aandacht moeten zijn voor de noodzaak van permanent leren en de ontwikkeling van zelfsturing. Dit kan via loopbaanoriëntatie- en begeleiding en studiekeuzeactiviteiten. Ook adviseert de raad om de regio beter in positie te brengen voor verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Zo kan beter worden ingespeeld op de specifieke (regionale) behoeften van werknemers en werkgevers. Tot slot verbetert een persoonlijk budget voor werknemers de toegankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van scholing na het initiële onderwijs volgens de Onderwijsraad.

SER-advies Toekomstgericht beroepsonderwijs

De SER merkt op dat werken en leren steeds meer verweven raken. Praktijkleren speelt een cruciale rol in het onderwijs. Praktijkleren is leren in een contextrijke omgeving aan de hand van werkelijke problemen uit de praktijk. Het klassieke onderscheid tussen onderwijs en werk vervaagt daarbij. De verbinding tussen praktijkleren en kennisverwerving via het onderwijs is volgens de SER cruciaal voor (aankomend) beroepsbeoefenaren en volwassenen die zich willen scholen om duurzaam inzetbaar te blijven. Juist daarom is het volgens de SER zorgelijk dat de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) onder druk staat. De afgelopen jaren is het aantal bbl-studenten bijna gehalveerd.4 De SER wijst erop dat dit niet louter het gevolg is van de economische crisis, maar dat dit een structurele ontwikkeling lijkt. Deze ontwikkeling is ingegeven door onder andere veranderend keuzegedrag van studenten, wijzigingen in het beleid en een veranderende houding van werkgevers ten opzichte van de bbl. Om de bbl weer te versterken doet de SER een aantal suggesties: het beter informeren van deelnemers over de waarde van werkend leren, het inzetten op het beter benutten en creëren van bbl-plaatsen, het verbeteren van studiekeuze informatie voor studenten en werkenden, het beter toerusten van (vmbo-)docenten en praktijkopleiders, het verbeteren van de doorstroom in de beroepskolom en het stimuleren van nieuwe vormen van praktijkleren door middel van regelvrije ruimte.

Reactie op Onderwijsraad en SER

Hoewel de Onderwijsraad en de SER een eigen vertrekpunt hebben voor hun advies is er ook overlap. Beide adviezen laten zien dat er in ons middelbaar beroepsonderwijs meer ruimte moet zijn voor maatwerk en innovatie als we jongeren en werkenden willen equiperen voor een dynamische arbeidsmarkt. Hierbij valt op dat de Onderwijsraad en de SER drie cruciale ontwikkelingen noemen: het toenemende belang van de regio, de meerwaarde van leren in de praktijk en het belang van zelfsturing en een sterke leercultuur tijdens en na de opleiding.

Regio aan zet

De Onderwijsraad en de SER roepen op om regionale verschillen te onderkennen en te waarderen. Voor mbo-instellingen is «de regio» overigens geen abstract begrip, maar de realiteit van alle dag. De studenten van mbo-instellingen komen veelal uit de regio, lopen stage in de regio en gaan later vaak aan het werk in diezelfde regio. Zo gaat bijna twee derde van de mbo-studenten naar een onderwijsinstelling in de buurt,5 terwijl 74 procent van de mbo-studenten na afstuderen ook een baan vindt in dezelfde arbeidsmarktregio als waar ze onderwijs hebben gevolgd.6 Tegelijkertijd kan «de regio» het mbo ook helpen om in te spelen op maatschappelijke veranderingen en de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Daar waar onderwijs, werkgevers en de bestaande kennisinfrastructuur elkaar goed kunnen vinden, zijn zij beter in staat om snel in te spelen op kansen en problemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de Brainport Regio Eindhoven. Brainport onderscheidt zich met een succesvolle samenwerking tussen bedrijfsleven, onderwijs en onderzoek en bestuur (de zogenaamde triple helix).7 Deze samenwerking heeft er voor gezorgd dat de regio een van de drie economische kerngebieden van ons land is geworden. Binnen het model van de triple helix vervult het mbo volgens mij een belangrijke rol als opleider van toekomstige werknemers, kennispartner en ontmoetingsplek voor onderwijs en praktijk.

Ik heb onder andere via het Regionaal investeringsfonds mbo ingezet op het tot stand brengen van meer publiek-private samenwerkingsverbanden (PPS’en) in de regio, zoals de centra voor innovatief vakmanschap. Ongeveer 90 procent van de samenwerkingsverbanden vanuit het investeringsfonds zijn nadrukkelijk regionaal geworteld. De PPS’en bieden instellingen de kans om hun rol te pakken bij het invulling geven aan ambities die landelijk of regionaal zijn geformuleerd, bijvoorbeeld in het Techniekpact, in het Zorgpact, in de human capital agenda’s voor de topsectoren en in regionale of lokale sociaaleconomische agenda’s. De tussenevaluatie van het investeringsfonds toont aan dat we de samenwerking tussen onderwijs, werkgevers en andere stakeholders in de regio kunnen versterken middels een beperkte investering vanuit de rijksoverheid. Daarom heb ik besloten de regeling na 2017 nog een jaar langer door te laten lopen en ook 25 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het investeringsfonds in 2018.8

Het inspelen op regionale verschillen en de toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt vragen van het mbo om flexibel en ondernemend te zijn. Tegelijkertijd moeten (regionale) werkgevers richting het onderwijs hun behoeften duidelijk kenbaar maken en investeren in het onderwijs. Dit zodat het onderwijs en het bedrijfsleven gezamenlijk een antwoord kunnen formuleren op de vragen vanuit de regio. Landelijke kaders mogen daarbij niet beperkend werken, maar moeten juist dienend zijn aan de behoefte van de regio. De Onderwijsraad wijst terecht al op de ruimte die de afgelopen jaren in ons stelsel is ingebouwd. Denk daarbij aan de kansen die de invoering van keuzedelen biedt en het belang van de herziening van de kwalificatiestructuur. Maar ook de eerder genoemde samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en lokale overheden via het Regionaal investeringsfonds mbo biedt ruimte voor regionaal maatwerk. Als we de positie van de verschillende partijen in de regio duurzaam willen versterken vraagt dit om een herijking van de rol van de rijksoverheid. Daarom ben ik samen met collega’s van andere ministeries aan de slag gegaan met het Techniekpact en het Zorgpact. Dit zijn actiegerichte en regionale aanpakken die inzetten op de samenwerking tussen onderwijs, werkgevers en lokale overheden. Binnen deze werkwijze is en blijft de regio eigenaar van het tempo en de resultaten die bereikt moeten worden. De rijksoverheid faciliteert: «wat is het probleem en hoe kunnen we daarbij helpen?».

Zowel de SER als de Onderwijsraad wijzen ook op het belang van de regio en adviseren om meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de regio te beleggen. Om dit te realiseren denk ik aan het wettelijk mogelijk maken voor mbo’s om af te wijken van inrichtingsvoorschriften. De eerste stappen hierin heb ik al gezet. Met de wijziging rondom onderwijstijd heb ik al meer ruimte gegeven om vanuit een visie op goed onderwijs af te wijken van de urennorm. Tevens bied ik met het experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl op experimentele basis meer ruimte voor praktijkleren.9 Ook is er met de introductie van de derde leerweg voor het niet-bekostigd onderwijs al ruimte om af te wijken van inrichtingsvoorschriften. Om te komen tot regionaal maatwerk voor mbo instellingen ben ik bereid te verkennen hoe we nog een stap verder kunnen gaan. Ook waar het de inrichtingsvoorschriften betreft op het vlak van de onderwijsduur moeten de regels dienend zijn aan goed onderwijs. Daarom wil ik verkennen of instellingen meer ruimte nodig hebben om af te kunnen wijken van de inrichtingsvoorschriften op het vlak van de onderwijsduur. Dit kan vanzelfsprekend alleen indien een vertegenwoordiging van belanghebbenden binnen de school en in de regio het hier mee eens is en de kwaliteit van het onderwijs op orde is.

Ik zal daarom de SER vragen om in het tweede deel van het advies over het toekomstgericht beroepsonderwijs te belichten op welke wijze we binnen een regio de inrichting van het onderwijs beter af kunnen stemmen op de specifieke behoefte van die regio. Daarbij vraag ik de SER om onder meer de opbrengsten van de pilot «onderwijs ontregeld» van het ROC van Amsterdam mee te nemen. Binnen deze pilot wordt bezien welke regels belemmerend werken bij het verzorgen van onderwijs dat maatwerk biedt aan studenten en aansluit bij de behoefte van de arbeidsmarkt.

Versterken van praktijkleren

De SER en de Onderwijsraad wijzen op de wenselijkheid van het verweven van leren en werken. We zien dat praktijkleren in den brede zijn vruchten afwerpt in termen van leerwinst en motivatie onder studenten.10 Ook zien we dat bbl-studenten betere arbeidsmarktkansen hebben dan bol-studenten na afronding van hun opleiding.11 Studenten profiteren er dus van als werken en leren gecombineerd wordt. Dit geldt zowel voor leerlingen in het voortgezet onderwijs, voor mbo- en hbo-studenten als ook voor werknemers die zich wil om- of bijscholen. Allen hebben profijt van onderwijsvormen die leren en werken vervlechten. Ik zet daarom in op het versterken van de bbl en het ontwikkelen van nieuwe (hybride) onderwijsvormen die meer ruimte voor praktijkleren bieden in de bol.

Praktijkleren in het voortgezet onderwijs

Het versterken van de bbl begint in het vmbo. Mede daarom hebben de Staatssecretaris en ik aangegeven werk te maken van de toekomstbestendigheid van het beroepsonderwijs.12Aanleiding is een advies van de Onderwijsraad13 over de positionering en herkenbaarheid van het vmbo. De komende periode werken we een wetsvoorstel uit voor de structurele verankering van doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Tevens komen we met een voorstel om de gemengde en de theoretische leerweg te combineren. Daarnaast zetten we aanvullende maatregelen in gang om het vmbo te versterken: zo gaan we scholen informeren over de mogelijkheid vmbo-diploma’s van de basisberoepsgerichte leerweg en kaderberoepsgerichte leerweg te stapelen. Andere maatregelen zijn de invoering van schakelprogramma’s om de overgang van het vmbo naar het vervolgonderwijs (mbo en havo) te ondersteunen, het geven van voorlichting aan basisscholen over het beroepsonderwijs en het stimuleren van scholen om gebruik te maken van elkaars kennis en faciliteiten.

Een goede studiekeuze

De SER wijst terecht op het feit dat er winst valt te behalen in het studiekeuzegedrag van jongeren. Populaire opleidingen bieden niet altijd de beste kansen op een stage en/of een baan. Zo wordt de bbl, met haar veelal uitstekende perspectief op werk, door studenten en ouders niet altijd als volwaardige keuze gezien. Ik wil informatie over studiekeuze, baankansen en daar waar mogelijk verdienpotentieel daarom nadrukkelijker verknopen, zodat we leerlingen in het voortgezet onderwijs in staat stellen om een weloverwogen studiekeuze te maken. Om dit te doen heb ik de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd om een gemakkelijk toegankelijke portal te maken met beschikbare studiekeuze-informatie over het mbo, net als Studiekeuze123 in het hoger onderwijs. Een dergelijk MBO-portal garandeert een centrale, betrouwbare gegevensbron voor de informatievoorziening aan studenten, ouders, docenten, decanen en studieloopbaanbegeleiders. De SER wijst in het kader van voorlichting ook op het belang van de studiebijsluiter. Op basis van de eerste analyse van het gebruik van de studiebijsluiter mbo blijkt dat inmiddels 42 mbo-instellingen Studie in Cijfers gebruiken. Ik verwacht dat komend schooljaar nog meer scholen de bijsluiter gebruiken om aan hun wettelijke verplichting in de informatievoorziening aan aankomend studenten te voldoen. Om hier aan bij te dragen komt er ook meer voorlichting om de inzet, herkenbaarheid en vindbaarheid van de studiebijsluiter te vergroten en komt er specifieke ondersteuning van schooldecanen bij het gebruik van de beschikbare informatie. Voorts zal ik in een brief aan (de ouders van) laatstejaars vmbo-scholieren en vso-scholieren met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs wijzen op de mogelijkheid om te kiezen voor een bbl-opleiding.

Gebundeld bbl-offensief

Om de instroom in de bbl te stimuleren, roept de SER alle betrokkenen op om de handen ineen te slaan en werk te maken van een offensief om het aantal ingevulde bbl-plekken te vergroten. Ik geef aan deze oproep gehoor door samen met werkgevers, werknemers en SBB te komen tot een gebundelde inzet op kansensectoren. Kansensectoren zijn sectoren waar de bbl van oudsher minder sterk geworteld is, maar waar deze leerweg wel aansluit bij de inhoud van het werk. Het is zaak dat werkgevers in nieuwe sectoren zich bewust worden van de kansen die de bbl biedt om nieuwe werknemers op te leiden en hun deuren open zetten voor bbl-studenten. Ook is het essentieel om in een vroegtijdig stadium te weten welke jongeren belangstelling hebben voor een bbl-opleiding. Ik vraag de vertegenwoordigers van onderwijs en bedrijfsleven binnen de SBB om op stagemarkt.nl een matchingsmodule te maken, zodat studenten via een studentenprofiel leerbanen kunnen vinden, maar ook geattendeerd worden op nieuwe leerbanen die beschikbaar komen. Ook wil ik SBB vragen een meldknop te lanceren voor studenten die het via de reguliere kanalen niet lukt om een leerbaan te vinden.

De SER stelt dat niet alle jongeren affiniteit hebben met schools leren. Voor deze jongeren is de bbl (met haar sterke focus op praktijkleren) een belangrijke route naar een startkwalificatie en uiteindelijk naar werk. Vaak betreft het kwetsbare jongeren op niveau 2, die in een bol-opleiding een grotere kans lopen om uit te vallen of al een keer uitgevallen zijn. Voor deze jongeren brengen we de vraag naar leerwerkplekken in kaart en proberen we het aanbod van leerwerkplekken te vergroten. Ik doe een beroep op werkgevers om voor deze jongeren meer leerwerkplekken beschikbaar te stellen, want juist op mbo-niveau 2 zien we een sterke terugloop in het aantal bbl-plekken. Tegelijkertijd kunnen ook gemeenten een cruciale rol vervullen. Zij hebben immers al veel contacten met scholen over deze jongeren en zijn goed in staat om de jongeren samen met scholen te begeleiden naar een passende leer of werkplek of combinatie van beide. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heb ik op 17 februari tijdens de wethoudersconferentie samen met de Staatssecretaris van SZW overleg gehad met de G32. Onder andere om te kijken waar voor gemeenten nu nog de knelpunten zitten rond het aanbod van bbl-plekken voor de jongeren die baat hebben bij praktijkleren. We zullen gezamenlijk bezien welke oplossingsmogelijkheden er zijn om het aantal bbl-plekken voor deze jongeren te vergroten.

Aantrekkelijk bbl voor jongeren en werkgevers

Ik doe hierbij een oproep aan werkgevers om bij het inschalen van jongeren die een bbl-opleiding volgen rekening te houden met het niveau van de student, zodat zij recht doen aan de capaciteiten van individuele jongeren. Jongeren moeten altijd direct kunnen instromen op het voor hun meest geschikte onderwijsniveau. Op mijn beurt zal ik de bbl aantrekkelijker maken voor werkgevers. Het kabinet heeft daarom bij de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon per 1 juli aanstaande14een uitzondering gemaakt voor bbl-plekken.15 Voor hen blijft het oude minimumjeugdloon gelden. Hiermee wordt het aanbieden van een bbl-plek aantrekkelijker voor werkgevers. Dit omdat de loonkosten voor een werknemer die een bbl-traject volgt lager (kunnen) zijn dan voor een reguliere werknemer. Ook zal ik samen met SBB en onderwijsinstellingen werkgevers attenderen op de subsidieregeling Praktijkleren, zoals de SER voorstelt. Via deze regeling is jaarlijks 190 miljoen euro voor werkgevers beschikbaar als tegemoetkoming voor de kosten die zij maken bij de begeleiding van een bbl-student. Tevens wijst de SER op de behoefte van veel werkgevers om vooraf meer zekerheid te hebben over de hoogte van de tegemoetkoming vanuit de Subsidieregeling praktijkleren. Binnen de evaluatie van deze subsidieregeling zal ik hier aandacht voor hebben, zodat een volgend kabinet kan bezien op wat voor wijze zij hier gevolg aan kan geven.

Het belang van goede begeleiding

De SER wijst terecht op het belang van goede en intensieve begeleiding om praktijkleren tot een succes te maken. De rol van docenten en praktijkopleiders is cruciaal als we praktijkleren een stevigere plek in het onderwijs willen geven. Daarom is er sinds 2013 door mij ingezet op het beter voorbereiden van studenten van lerarenopleidingen op het lesgeven in het meer praktijkgerichte (v)mbo. Ik heb dit onder andere gedaan door een afstudeerrichting beroepsonderwijs in te voeren bij de tweedegraads lerarenopleidingen en door in het (v)mbo het opleiden van (aankomende) docenten in de school te bevorderen. Ook ondersteun ik – onder andere via het Techniekpact – initiatieven die via het versterken van de regionale samenwerking tussen (v)mbo-instellingen, bedrijfsleven en lerarenopleidingen bijdragen aan de scholing van docenten.

Praktijkleren in de bol

Praktijkleren kan ook nadrukkelijker vorm krijgen in de bol, zoals de SER aangeeft zijn hier al heel interessante voorbeelden van beschikbaar. Zo voer ik mede in het kader van het Zorgpact oriënterende gesprekken met een aantal onderwijsinstellingen, waaronder het Friesland College, over de praktijkroute die zij samen met zorginstellingen in de regio hebben ontworpen. Binnen de praktijkroute wordt een groot deel van de lessen op de werkvloer verzorgd. Als gevolg daarvan ontstaan nieuwe rollen voor docenten. Een voorbeeld hiervan is de wijkdocent, dit is een docent van de school die meerdere dagdelen in de week onderwijs geeft vanuit het wijkleercentrum (bijvoorbeeld bij een zorginstelling of een buurthuis) aan lerenden in de wijk. Dit is wenselijk, want juist in de zorg(opleidingen) wordt het leren op de werkvloer als belangrijke schakel gezien tussen onderwijs en praktijk. Tegelijkertijd stelt het versterken van praktijkleren het onderwijs en het werkveld voor veel organisatorische en inhoudelijke uitdagingen. Denk bijvoorbeeld aan het vertalen van praktijkervaringen naar de eindtermen van opleidingen en het inpassen van roosters in de werkplanningen van docenten en studenten. Vanuit het Zorgpact ondersteunen we scholen en zorginstellingen door inzicht te geven in de mogelijkheden die er al zijn in wet- en regelgeving. Daar waar er andere obstakels zijn ben ik met onderwijsinstellingen in gesprek om te zien hoe we deze obstakels weg kunnen nemen.

Praktijkleren in het hoger onderwijs

In het hoger onderwijs werk ik ook aan de vervlechting van werken en leren. Dit doe ik door in de pilots flexibilisering hbo (deeltijd en duaal) ruimte te bieden voor flexibele opleidingstrajecten op maat. In deze pilots kan worden aangesloten op wat mensen al kennen en kunnen en op de mogelijkheden en behoeften van leren op de werkplek.16 Ook zet ik in op verdere ontwikkeling van de Associate degree. De Associate degree (Ad) kan in aansluiting op het mbo duaal worden vormgegeven en biedt voor mbo-studenten die door willen stromen naar het hbo een aantrekkelijke route. Ook voor werkenden die zich willen bij- of omscholen in het kader van permanent leren is de Ad een aantrekkelijke mogelijkheid.

Zelfsturing en een sterke leercultuur tijdens en na de opleiding

Beide adviezen wijzen op het belang van een leven lang leren. Vooral omdat de positie van de middelbaar opgeleiden zorgelijk is waar het gaat om de toekomstige werkgelegenheid. De Onderwijsraad merkt op dat middelbaar opgeleiden op de lagere niveaus vaak functies vervullen die een hoge mate van routine kennen, waardoor deze functies bij uitstek geschikt zijn voor automatisering en dus verdwijnen. Juist daarom is het voor de groep middelbaar opgeleiden belangrijk zich te blijven ontwikkelen; permanent leren is juist voor hen essentieel. Het is dan ook zorgelijk dat de scholingsdeelname van middelbaar opgeleiden in het kader van leven lang leren achter blijft. We moeten ook onder mbo-afgestudeerden komen tot een sterke leercultuur. Volgens de Onderwijsraad moeten jongeren al tijdens hun studie gewezen worden op het belang van blijvend leren. Ze moeten erop worden voorbereid om hun eigen leerproces te sturen.

Het onderwijs heeft hier een cruciale rol in. Via loopbaanoriëntatie- en begeleiding (LOB) kunnen jongeren in staat gesteld worden om zelf de regie over hun (onderwijs)loopbaan en dus hun toekomst te voeren. De Onderwijsraad noemt dit zelfsturing. Deze zelfsturing is cruciaal bij het betreden van een dynamische arbeidsmarkt en zorgt er voor dat werknemers wendbaarder worden. Om dit te bereiken moet de kwaliteit van de LOB verder omhoog. Daarom heeft uw Kamer recent de brief Loopbaanoriëntatie en -begeleiding ontvangen.17 De komende periode zal ik inzetten op het versterken van de kwaliteit van de LOB en op de deskundigheid bij (v)mbo-docenten, decanen en studieloopbaanbegeleiders. Tegelijkertijd maak ik werk van betere samenwerking bij de onderwijsovergangen en van betere informatie voor studenten over het beroepenveld en baankansen.

Voor werkenden is het soms een grote stap om daadwerkelijk weer de schoolbanken in te gaan en aan een opleiding te beginnen. Met de SER ben ook ik van mening dat de bbl een goede leerweg is voor volwassenen. De bbl biedt immers de mogelijkheid tot op- of omscholing in de werkcontext. Ook is het voor werkenden zaak om in te zetten op modulair onderwijs dat tijd- en plaatsonafhankelijk aangeboden kan worden. Hiermee kan de drempel om weer te gaan studeren verlaagd worden. Ook moet het voor werkenden mogelijk zijn om arbeidsmarktrelevante delen van een mbo-opleiding te volgen die kunnen worden afgesloten met een mbo-certificaat. In het niet-bekostigd onderwijs is het vanaf het studiejaar 2016/2017 mogelijk om volwassenen arbeidsmarktrelevante keuzedelen van mbo-opleidingen te laten volgen. Het is voorts goed om op te merken dat binnen regionale samenwerkingsverbanden in het kader van het Regionaal investeringsfonds ook veel activiteiten vormgegeven worden ten behoeve van permanent leren. Zo wordt er vaak nascholingsaanbod ontwikkeld binnen de PPS’en. Op deze wijze draagt het investeringsfonds dus ook bij aan stimulering van nascholing van werkenden in de regio.

De Onderwijsraad wijst tot slot op de noodzaak om O&O-fondsen om te vormen tot een persoonlijk ontwikkelingsbudget. Op dit voorstel van de raad zal ik samen met SZW reageren in samenhang met het in het voorjaar te verschijnen advies van de SER over postinitieel leren. Daarbij zal dan ook ingegaan worden op de laatste stand van zaken met betrekking tot de omvorming van de fiscale scholingsaftrek naar scholingsvouchers en het advies van de Commissie vraagfinanciering in het mbo.

Afsluitend

Van het mbo wordt gevraagd om constant mee te bewegen en in te spelen op de vragen van studenten, bedrijfsleven en andere in- en extern betrokkenen. Dit vereist ruimte en de mogelijkheid om maatwerk te bieden. Ruimte die enkel kan worden geboden op het niveau van de regio, zo is mijn vaste overtuiging. Binnen de regio moet worden gezocht naar de meest passende wijze om jongeren en werkenden leren en werken te laten combineren en om een sterke leercultuur onder middelbaar opgeleiden post te laten vatten. Het is een blijvende uitdaging om in het mbo voor voldoende flexibiliteit te zorgen, zodat onze mbo jongeren en werkenden voldoende worden voorbereid op de dynamiek van onze toekomstige samenleving en de arbeidsmarkt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Onderwijsraad (2016), Vakmanschap voortdurend, Onderwijsraad; Verbeter de aansluiting tussen mbo, arbeidsmarkt en een leven lang leren, Den Haag (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 12)

X Noot
2

Sociaal Economische Raad (2016)Toekomstgericht beroepsonderwijs; Deel 1 Voorstellen ter versterking van de beroepsbegeleidende leerweg, Den Haag

X Noot
3

Review of National Policies for Education: Netherlands 2016 (OECD)

X Noot
4

Wel lijkt er sprake van een (voorzichtige) kentering als gevolg van de aantrekkende economie, het aantal beschikbare bbl-plekken is licht gestegen, zo blijkt uit de laatste SBB-barometer (november 2016).

X Noot
5

Bron: DUO data 2016

X Noot
6

Research Centre for Education and the Labour Market (2015), Meeting BVE-monitor en HBO-monitor 2015

X Noot
7

Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (juli 2016), Mainports voorbij

X Noot
8

Kamerstuk 31 524, nr. 310

X Noot
9

Kamerstuk 31 524, nr. 233

X Noot
10

Poortman, C., Nelen, A., De Grip, A., Nieuwenhuis, L., & Kirschner, P. A. (2012). Effecten

van leren en werken in het mbo: Een review studie.

X Noot
11

Bron: CBS (2015) Arbeidsparticipatie van mbo-schoolverlaters

X Noot
12

Kamerstukken 31 524 en 30 079, nr. 311

X Noot
13

Onderwijsraad (2015), Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap, Den Haag (Bijlage bij Kamerstuk 30 079, nr. 60)

X Noot
14

Kamerstuk 34 573, nr. 3

X Noot
15

22-jarigen zullen wel te maken krijgen met de verhoging.

X Noot
16

Kamerstuk 30 012, nr. 55

X Noot
17

Kamerstuk 31 524, nr. 301

Naar boven