31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 286 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2016

In deze brief reageer ik op twee moties over de beroepspraktijkvorming (bpv) in het mbo. De motie van de leden Jadnanansing (PvdA), Siderius (SP) en Grashoff (GL) (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 39) betreft een sluitende aanpak voor de beschikbaarheid van een bpv-plek. Ook reageer ik op een eerder ingediende motie van het lid Jadnanansing (Kamerstuk 31 524, nr. 197) over de verruiming van erkenningen. Naar aanleiding van deze laatste motie heb ik destijds aan uw Kamer laten weten dat het op dat moment nog te vroeg was om iets te zeggen over de effecten van de verruiming van erkenningen, omdat de aanpak ten tijde van de indiening van de motie pas was gestart (Kamerstuk 31 524, nr. 206 en 208). Ik heb aangegeven dat de effecten op zijn vroegst in de tweede helft van 2015 zichtbaar zouden zijn. Nu ik deze effecten na overleg met de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) in beeld heb, kan ik deze motie tegelijk met de eerder genoemde motie over een sluitende aanpak van een reactie voorzien.

Een sluitende aanpak bij het vinden van een bpv-plek

De leden Jadnanansing (PvdA), Siderius (SP) en Grashoff (GL) vragen om in samenwerking met de roc’s en het bedrijfsleven te voorkomen dat er nog langer jongeren van goede wil bij hun bpv tussen wal en schip vallen en hiervoor een sluitende aanpak te organiseren.

Naar aanleiding van de motie heb ik met de SBB, waarin onderwijs en bedrijfsleven zijn verenigd, gesproken over de verantwoordelijkheidsverdeling bij het vinden van een bpv-plek. Ons gezamenlijke beeld is dat er sprake is van een sluitende aanpak, die ik als volgt kort wil toelichten.

De onderwijsinstelling heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deelnemers met succes hun opleiding kunnen afronden. De wettelijke taak van onderwijsinstellingen om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek, maakt onderdeel uit van deze verantwoordelijkheid. Met de inwerkingtreding van de wet DAL (Deregulering en Administratieve Lasten), zoals in de motie is beschreven, is deze verantwoordelijkheid meer expliciet bij wet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat van mbo-instellingen verwacht mag worden dat zij jongeren goed voorbereiden op en begeleiden bij het vinden van een geschikte bpv-plek. Het kan zijn dat instellingen studenten vragen om zelf te zoeken naar een bpv-plek. Ik begrijp dat het leren vinden van en solliciteren naar een bpv-plek een belangrijk onderdeel kan zijn in de voorbereiding van studenten op de arbeidsmarkt. Wanneer dit niet lukt of (te) moeizaam verloopt, dienen instellingen de student te helpen en begeleiden om ervoor te zorgen dat hij of zij zo snel mogelijk een passende bpv-plek vindt.

Naast de wettelijke taak om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek, dienen onderwijsinstellingen jongeren ook te begeleiden bij het maken van een juiste studiekeuze, waarbij het arbeidsmarktperspectief van een opleiding en de beschikbaarheid van bpv-plekken relevant zijn. Mbo-instellingen hebben daarbij een wettelijke plicht om objectieve informatie te verstrekken aan aankomende studenten over onder meer het arbeidsmarktperspectief. Ik faciliteer instellingen hierin via de studiebijsluiter. Voorts vereist de zorgplicht arbeidsmarktperspectief dat onderwijsinstellingen alleen een beroepsopleiding aanbieden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de deelnemers. Instellingen dienen dus goed na te denken over de aansluiting van hun opleidingsaanbod op de vraag van de (stage- en leer-) banenmarkt.

Om onderwijsinstellingen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid waar te maken, heeft de SBB de wettelijke taak om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van voldoende bpv-plaatsen. Om die taak uit te kunnen voeren verwacht ik van het bedrijfsleven dat zij zich bereid toont om in hun bedrijf voldoende bpv-plekken beschikbaar te stellen. Ik verwacht van het bedrijfsleven dat zij voldoende oog heeft voor de instroom van goede toekomstige vakmensen die in opleiding zijn en dat zij belang hecht aan de noodzaak van nieuwe instroom in de sector.

De regionaal adviseur van de SBB en de onderwijsinstelling werken ook preventief om te zorgen voor voldoende bpv-plekken. Dit kan gaan om afspraken met het regionale bedrijfsleven over het aanbod aan bpv-plekken, spreiding van de bpv, gerichte loopbaan- en studiekeuzeoriëntatie en ombuiggesprekken, het eerder inzichtelijk krijgen van deelnemersstromen met de bijbehorende bpv-vraag, afspraken over opleidingsaanbod en aansluiting arbeidsmarkt en onderwijs (en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt). SBB ondersteunt onderwijs en bedrijfsleven ook door informatie beschikbaar te stellen over de kans op werk en de kans op stages en leerbanen voor beroepsopleidingen per arbeidsmarktregio.

In het bpv-protocol heb ik samen met de MBO Raad, het toenmalige Colo (nu SBB), MKB-NL, VNO-NCW de taken en verantwoordelijkheden zoals opgenomen in de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), verder geconcretiseerd. Het vormt daarmee een handige leidraad voor betrokken partijen om afspraken te maken over de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden rondom de bpv-periode.

Ik realiseer mij dat het in bepaalde gevallen lastig kan zijn om een bpv-plek te vinden. Zo kan het voorkomen dat bij een bepaalde opleiding of in een regio sprake is van knelpunten omtrent de bpv. Gezien de gedeelde verantwoordelijkheid bij het vinden van een bpv-plek zijn verschillende oplossingen of aanpakken mogelijk:

  • Met de voorgenomen wettelijke verankering van het klachtrecht zijn alle mbo-instellingen verplicht een klachtregeling te hebben. Studenten krijgen met dit klachtrecht de mogelijkheid een klacht in te dienen als zij van mening zijn dat de mbo-instelling zijn eindverantwoordelijkheid voor het zorgdragen voor een bpv-plaats niet waarmaakt.

  • Ook kan via het meldpunt stagetekorten (of rechtstreeks bij de regionaal adviseur van SBB) een melding worden gedaan als er sprake is van een bpv-tekort. Op basis van een melding gaat de adviseur van SBB in gesprek met de instelling om na te gaan waar zich het probleem precies voordoet en hoe dit opgelost kan worden. In het schooljaar 2015–2016 zijn tot begin maart 2016 in totaal 308 meldingen ontvangen van instellingen, studenten en een enkele keer ook ouders van de studenten. De adviseur praktijkleren van SBB en de bpv-begeleider van de onderwijsinstelling in de regio hebben deze meldingen opgepakt en voor de betrokken studenten een passende bpv-plek gezocht.

  • Tot slot houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Zij ziet toe op de handelwijze van individuele instellingen en kan zo nodig handhavend optreden. De inspectie blijft daarbij monitoren totdat is voldaan aan de wettelijke eisen.

Een goed voorbeeld van deze gezamenlijke aanpak bij knelpunten in de beschikbaarheid van bpv-plekken volgt op de ontwikkelingen bij een aantal grote winkelketens, waaronder V&D. Vanwege faillissementen dreigden veel studenten hun bpv-plaats te verliezen, maar mede dankzij goede samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijven, brancheorganisaties en SBB vond al ruim 90% van de studenten van de V&D een nieuw leerbedrijf. Voor de overige studenten wordt druk gezocht. Alle betrokken partijen zijn in stelling gebracht. SBB geeft aan dat er op landelijk niveau voldoende bpv-plekken beschikbaar zijn voor de gedupeerde studenten, hoewel de inspanning die gemoeid is bij het vinden van een nieuwe bpv-plek, kan verschillen per regio en per leerweg. Er zijn overigens ook bedrijven die zich actief melden, bij SBB of bij instellingen, omdat zij zich betrokken voelen bij de situatie en daarom (extra) bpv-plekken aan willen bieden (zowel stages als leerbanen). Het lid Siderius (SP) heeft onlangs ook vragen gesteld over de situatie voor betrokken studenten als gevolg van deze ontwikkelingen. De antwoorden op deze vragen zal ik u spoedig doen toekomen.

Onlangs is ook discriminatie bij het verkrijgen van een bpv-plek aan de orde gekomen naar aanleiding van een onderzoek van het Kennisplatform Integratie & Samenleving.1 Hierover zijn door de leden Jadnanansing en Marcouch (beiden PvdA) op 23 maart jl. schriftelijke vragen gesteld. Deze signalen vind ik zorgelijk. Laat ik vooropstellen dat ik elke vorm van discriminatie onaanvaardbaar en onacceptabel vind. Het is onrechtvaardig en bovendien verboden. Elke student moet zijn of haar bpv kunnen doen op een goede, veilige plek om zijn of haar diploma te halen. Een goede stagebegeleiding is onderdeel van de oplossing. De school en student kunnen samen sneller het probleem (h)erkennen. Ook een goede voorbereiding (sollicitatietraining) draagt bij aan het succesvol vinden van een bpv-plek. Het is belangrijk om alle jongeren, dus ook migrantenjongeren, zo vroeg mogelijk relevante werkervaring op te laten doen in de richting van hun opleiding, om zo ook makkelijker toegang te krijgen tot een bpv-plek. Ook kan het helpen als jongeren leren zich weerbaar op te stellen en leren om te gaan met discriminatie door in het onderwijs tijdens de lessen over loopbaanoriëntatie hierover het gesprek aan te gaan. Studenten kunnen altijd terecht bij het meldpunt stagetekorten of bij (de vertrouwenspersoon van) hun onderwijsinstelling indien zij problemen hebben met het vinden van een bpv-plek. De regionaal adviseur van SBB zal dan samen met de bpv-begeleider van de onderwijsinstellingen helpen bij het vinden van een geschikte stageplaats en de instelling kan de jongere helpen om tot een oplossing te komen. Ook kunnen studenten altijd een melding maken bij de gemeentelijke antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens indien zij discriminatie ervaren. Ik vind het belangrijk om een beter beeld te hebben van de problematiek. Ik wil graag op zoek naar effectieve manieren om discriminatie en negatieve beeldvorming bij het zoeken naar een bpv-plek te voorkomen en daarmee de positie van migrantenjongeren op zowel de stage- en leerbanenmarkt als op de arbeidsmarkt, te verbeteren. Ik zal in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek hiernaar in gang zetten.

Aanbod van stages vergemakkelijken door verruiming van erkenningen

Het lid Jadnanansing (PvdA) verzoekt de regering in haar motie (Kamerstuk 31 524, nr. 197) om het aanbod van stages te laten verruimen door te beoordelen welke erkende leerbedrijven nu enkel voor specifieke opleidingen stageplaatsen aanbieden, terwijl zij ook andere werkzaamheden binnen het bedrijf hebben. SBB heeft mij eerder een voorstel gedaan over hoe de verruiming van erkenningen kan worden aangepakt. Daarbij gaat het over drie typen maatregelen waar SBB de afgelopen periode (extra) aandacht aan heeft besteed:

  • 1) erkenningen voor één of meerdere kwalificaties of delen daarvan,

  • 2) de inzet van zzp-ers als erkend leerbedrijf en

  • 3) de tijdelijke crisismaatregel voor de erkenning van leerbedrijven.

Ad 1) Erkenningen voor één of meerdere kwalificaties of delen daarvan

Eerder heb ik uw Kamer al aangegeven (Kamerstuk 31 524, nrs. 206 en 208) dat de regio-adviseurs van de verschillende kenniscentra in het kader van het stage- en leerbanenoffensief bij erkende leerbedrijven de mogelijkheden onderzochten om het aantal aangeboden erkenningen te verruimen. Inmiddels heeft SBB mij gemeld dat de SBB-adviseurs het aanbod van bpv-plekken waar nodig uitbreiden door actiever nieuwe leerbedrijven te werven en/of door de leermogelijkheden in bestaande leerbedrijven beter te benutten. Zo zijn bijvoorbeeld ook leerbedrijven die niet alle werkprocessen uit een mbo-kwalificatie aanbieden, in bepaalde gevallen erkend, waarmee het potentieel van bpv-plekken is vergroot. Met de vorming van SBB is bovendien meer oog gekomen voor leermogelijkheden en erkenningen voor kwalificaties uit diverse sectoren binnen hetzelfde leerbedrijf (in vergelijking met de situatie dat sprake was van 17 kenniscentra).

Ad 2) De inzet van zzp’ers als erkend leerbedrijf

Zzp’ers kunnen als leerbedrijf optreden, mits zij voldoen aan de kwaliteitseisen voor erkenning. Het blijkt dat er vanuit de WEB geen belemmeringen zijn voor zelfstandigen of kleine bedrijven om leerbedrijf te worden. De juridische entiteit van een «onderneming» is geen erkenningscriterium. De kwaliteitseisen voor erkenning worden bepaald door onderwijs en bedrijfsleven in het bestuur van SBB. Indien een zzp’er voldoet aan de gestelde eisen, kan zijn bedrijf als leerbedrijf worden erkend. Voor de duidelijkheid heeft SBB inmiddels op haar website over erkenningen specifiek aangegeven dat zzp’ers ook een aanvraag voor erkenning kunnen indienen. In sectoren als uiterlijke verzorging (denk aan schoonheidsspecialisten), kleine specialistische beroepen (goud- en zilversmeden) of de creatieve industrie, komen relatief veel zzp’ers voor die fungeren als leerbedrijf en op die manier ook mbo-studenten begeleiden tijdens hun bpv.

Ad 3) Tijdelijke crisismaatregel voor de erkenning van leerbedrijven

De economische crisis heeft in sommige sectoren geleid tot een tijdelijke krapte op de stage- en leerbanenmarkt, terwijl het arbeidsmarktperspectief op de middellange of lange termijn wel gunstig was of is. Met behulp van aanvullende criteria, waaronder een goed arbeidsmarktperspectief van de beroepsopleiding, konden organisaties tijdelijk erkend worden als leerbedrijf, bij een gebrek aan bpv-plaatsen. In incidentele gevallen is in de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de tijdelijke crisismaatregel, met name in de sector bouw en infra en in de techniek. Met dank aan deze tijdelijke erkenning konden de betrokken studenten hun opleiding in de crisistijd toch voltooien.

Tot besluit

Zoals gezegd is de verdeling van verantwoordelijkheden bij het vinden van de bpv samenwerking tussen student, onderwijsinstelling, SBB en bedrijfsleven, onontbeerlijk. Ik ben van mening dat de bpv zoals die met de recente veranderingen georganiseerd is, een sluitende aanpak kent.

Zoals in mijn brief over de voortgang van de kwaliteitsafspraken aangegeven (Kamerstuk 31 524, nr. 275) beoog ik via de kwaliteitsafspraken de kwaliteit van het bpv verder te verbeteren. Dit stimuleer ik door mbo-instellingen ook financieel te belonen als zij betere resultaten boeken op het gebied van de kwaliteit van de bpv. Ook is recent afgesproken door de MBO Raad en SBB dat er actief gewerkt gaat worden aan het verbeteren van de informatie over de bpv, zodat sneller duidelijk en zichtbaar is welk bedrijf als leerbedrijf erkend is. Deze maatregelen geven aan dat de bpv mijn onverminderde aandacht blijft houden.

Ik ben er dan ook van overtuigd dat de hierboven genoemde aanpak bijdraagt aan een nog betere kwaliteit van de bpv voor elke mbo-student.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Mbo en de stagemarkt, wat is de rol van discriminatie?. Een verkenning onder onderwijsprofessionals en studenten (maart 2016).

Naar boven