31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 219 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2014

Tijdens het notaoverleg op 22 september jl. (Kamerstuk 33 880, nr. 10) heb ik toegezegd een nadere toelichting te geven op de bestuursmodellen zoals uitgewerkt in de brief «Ruim baan voor vakmanschap» in relatie tot de plannen tot nadere samenwerking van ROC Albeda College en ROC Zadkine in Rotterdam. In datzelfde overleg is ook de motie Van Dijk (Kamerstuk 33 880, nr. 7) ingediend die de regering oproept om te onderzoeken hoe het plan van Rotterdam versneld kan worden doorgevoerd. Hierbij doe ik mijn toezegging gestand en geef ik tevens aan hoe ik uitvoering zal geven aan de motie Van Dijk.

Bestuursmodellen

Uit verschillende gesprekken met mbo-bestuurders en betrokkenen, alsmede vanuit mijn mbo tour en verschillende rapporten en onderzoeken is mij helder geworden dat de vigerende Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) verduidelijking behoeft voor wat betreft de interne besturing en inrichting van de mbo-instelling.

Zowel in het regeerakkoord als in verschillende brieven1 over het mbo heb ik mijn visie op krimp, macrodoelmatigheid, menselijke maat en samenwerking weergegeven. Daarin staat een goed evenwicht tussen herkenbaarheid en eigenaarschap enerzijds en behoud van financiële soliditeit en doelmatig aanbod anderzijds centraal. Ik verwacht van mbo-instellingen dat zij het opleidingenaanbod afstemmen op de vraag van de (regionale) arbeidsmarkt en het aanbod van andere instellingen in de regio. De verduidelijking van de WEB moet ook uitwerking geven aan de noodzaak tot centrale regie op enkele hoofdpunten zoals portfoliobeleid en toegankelijkheid. De administratieve systemen en het Inspectietoezicht moeten de bestuursmodellen volgen en ondersteunen.

Om studenten zich beter thuis te laten voelen wil ik dat mbo-instellingen hun onderwijs kleinschaliger organiseren, door de mogelijkheid te bieden van mbo-colleges onder leiding van een onderwijskundig leider. De colleges moeten herkenbaar zijn voor studenten en bedrijven en krijgen meer ruimte voor eigen initiatieven, zodat ze beter kunnen inspelen op regionale arbeidsmarktontwikkelingen.

In de brief «Ruim baan voor vakmanschap» die ik naar aanleiding van de bevindingen van de mbo-tour heb geschreven, is dit uitgewerkt in de mogelijkheid van twee nieuwe modellen: voor de interne besturing de gemeenschap van mbo-colleges en de collegedirecteur en voor de samenwerking tussen instellingen de mbo samenwerkingsschool.

Gemeenschap van mbo colleges

Veel roc’s hebben nu gekozen voor een model van organisatorische eenheden, scholen of colleges binnen de grote instelling. Daarmee benadert men in de praktijk in zeker opzicht het model van scholengemeenschappen binnen het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Scholen hebben daar een herkenbare schoolleider of rector onder verantwoordelijkheid van een overkoepelend bestuur. Ook de parallellen met instellingen voor hoger beroepsonderwijs en universiteiten, die faculteiten of «schools» kennen, zijn terug te zien in de organisatie van sommige roc’s, zoals ROC van Twente, ROC West-Brabant en ROC Midden Nederland. Ik vind dat een wenselijke ontwikkeling, die ik ook wettelijk zal ondersteunen door het inrichten van mbo-colleges binnen één instelling mogelijk te maken. Ik creëer met die wettelijke basis duidelijkheid voor instellingen. Nu moeten instellingen zelf het wiel uitvinden, met alle juridische kosten die daarbij vaak komen kijken.

Roc’s kunnen zich in de toekomst dus omvormen tot een gemeenschap van mbo colleges. Daarbij hoort dan ook dat het onderwijskundig leiderschap goed belegd wordt. In dat kader beoog ik een wettelijke grondslag te creëren, waarbij ook een nadere uitwerking van de bevoegdheden van de collegedirecteur in relatie tot het college van bestuur plaats zal vinden. Hiermee geef ik handvatten voor meer eigenaarschap binnen de instellingen en versterking van de herkenbaarheid van het onderwijsaanbod voor studenten, ouders en het bedrijfsleven, zonder de financiële soliditeit en het doelmatig aanbod uit het oog te verliezen.

Mbo-samenwerkingsschool

De samenleving en economie veranderen in een steeds hoger tempo. Dat vraagt om beroepsonderwijs dat jongeren voldoende vakkennis meegeeft, maar hen ook opleidt om goed om te gaan met een veranderende vraag vanuit de arbeidsmarkt. Tijdens de mbo-tour kwam al naar voren dat veel mbo-instellingen als gevolg van krimp of met het oog op een betere relatie tussen aanbod en vraag van vakmensen willen samenwerken. Sommige regio’s kiezen ervoor om onderling opleidingen uit te ruilen en zo de krachten te bundelen en de vraag van de arbeidsmarkt beter te laten aansluiten op het aanbod. Een goed voorbeeld hiervan zijn het Alfa College en Noorderpoort in het noorden van het land.

Andere regio’s zoeken de samenwerking op in een apart samenwerkingsverband, zoals het MBO Life Sciences in Leeuwarden. Er zijn hiervan mooie voorbeelden van innovatieve samenwerkingen die op de grenzen van verschillende kwalificatiedossiers plaatsvinden. Dat is een ontwikkeling die ik graag ondersteun. Een fusie op het niveau van de instelling of het bestuur ligt in dergelijke situaties vaak niet voor de hand en is veel te ingrijpend. Daarom kom ik met de mbo-samenwerkingsschool. De mbo-samenwerkingsschool is een lichtere vorm van samenwerking dan de fusie, wat niet wil zeggen dat het alsnog veel impact kan hebben op betrokkenen, waaronder de studenten en docenten. Bij de verdere uitwerking van de mbo-samenwerkingsschool kijk ik goed naar de mogelijkheid van de vorming van een samenwerkingsinstituut, zoals dit mogelijk is in het hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan is de Academie Verloskunde Amsterdam Groningen (AVAG).

Een mbo-samenwerkingsschool is gericht op een specifiek deel van het opleidingsaanbod. De samenwerkende mbo-instellingen blijven eindverantwoordelijk, bijvoorbeeld naar het ministerie en de Inspectie, maar de samenwerkingsschool kan een geheel eigen karakter en samenstelling krijgen. De administratieve systemen en het toezicht worden hiermee in lijn gebracht. Vooral voor regio’s – zoals Rotterdam – die zich op een nieuwe manier willen oriënteren op de verhouding onderwijs-arbeidsmarkt is de flexibiliteit en de mogelijkheid van het mee ademen met (regionale) ontwikkelingen van de mbo-samenwerkingsschool aantrekkelijk. Zo is het voorstelbaar dat een mbo-samenwerkingsschool voor techniek ook opleidingen in combinatie met zorgopleidingen aanbiedt vanwege ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Instellingen kunnen hier in onderlinge samenwerking tot innovatieve oplossingen komen.

Albeda en Zadkine

Tijdens het notaoverleg d.d. 22 september 2014 heb ik aangegeven de motie Van Dijk zo op te vatten dat ik zal streven naar snellere invoering van de mbo samenwerkingsschool. Hierover ben ik met de bestuurders van ROC Albeda College en ROC Zadkine in gesprek gegaan.

Zoals ik reeds aangaf in het notaoverleg, ga ik er alles aan doen om de wetgeving voor de mbo-samenwerkingsschool te versnellen. Effectief wil ik al in 2015 in ieder geval starten met een aangepast administratief proces dat de instellingen helpt om de samenwerkingsschool in te richten. De instellingen zijn daar zeer mee geholpen en zijn blij met deze toezegging. De bestuurders denken aan het vormen van vijf mbo-samenwerkingsscholen in Rotterdam.

Het opzetten van de mbo-samenwerkingsscholen – in Rotterdam «mbo-colleges» genaamd – is een zeer omvangrijke transitie met grote gevolgen voor huisvesting, systemen en omvat ingewikkelde decentralisatiebewegingen. De bestuurders hebben aangegeven daar ook de benodigde tijd voor te moeten en willen nemen. Dat geeft hen de ruimte die nodig is om de mbo-samenwerkingsscholen samen met het bedrijfsleven, de gemeente en andere stakeholders goed en herkenbaar vorm te geven. De beide instellingen zijn per 1 augustus jl. gestart met het opzetten van het samenwerkingsverband MBO College Techniek en Technologie. Begin volgend jaar start men in nauwe samenwerking met de gemeente Rotterdam met het Startcollege, een samenwerkingsverband waarin de gezamenlijke entree-opleidingen ondergebracht worden.

Ik waardeer het dat de instellingen bewust de tijd nemen om alles in goede banen te leiden en daarbij maximaal de ruimte nemen om in goede samenwerking met bedrijfsleven, gemeente(n) en andere stakeholders tot toekomstbestendig mbo-onderwijs te komen in de regio Rotterdam-Rijnmond. Ik ben voornemens om in 2020 de werking van de wetswijzigingen te evalueren die nodig zijn voor de nieuwe bestuursmodellen (de gemeenschap van mbo-colleges met collegedirecteur en de mbo-samenwerkingsschool). Rond dit tijdstip zullen de bestuurders in Rotterdam zélf ook de stand van zaken vaststellen, evalueren en hun vervolgstappen definiëren.

De business cases die ten grondslag liggen aan de plannen in Rotterdam zijn nog steeds in beweging. Dit wordt veroorzaakt door veranderingen in studentenstromen, de ontwikkelingen op arbeidsmarkt en effecten van de aanpassingen in de bekostiging als gevolg van onder meer de kwaliteitsafspraken en de inwerkingtreding van de wet doelmatige leerwegen. Het zijn momentopnames die niet geschikt zijn om geïsoleerd te bekijken. Dat is ook de reden dat de bestuurders die informatie niet publiek maken. Vanzelfsprekend is het de verantwoordelijkheid van de bestuurders dat de samenwerking door middel van de mbo-samenwerkingsscholen op een financieel solide manier binnen de financiële kaders gebeurt en dat de belangen van de studenten goed geborgd blijven.

Gelet op de goede afstemming tussen de behoeften van de Rotterdamse arbeidsmarkt en het onderwijs wil ik zicht houden op de plannen in Rotterdam. Met de bestuurders is afgesproken dat er nauw contact blijft met mijn ministerie om dit proces in goede banen te leiden alsmede vertraging en «ruis op de lijn» te voorkomen. Op deze wijze geef ik mede uitvoering aan de motie Van Dijk. Om die reden spreek ik binnenkort met beide besturen én een delegatie van hun raden van toezicht om de voortgang en het verloop van het proces door te spreken. Dit mede naar aanleiding van de correspondentie tussen de ondernemingsraad van ROC Albeda College en uw Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik wil mij ervan vergewissen dat er in- en extern voldoende draagvlak is voor de stappen die de bestuurders zetten. Het belang van de studenten zal ik hierbij ook nadrukkelijk ter sprake brengen.

Tot slot

Mbo-instellingen moeten innovatiever, kleinschaliger en meer op de regio georganiseerd onderwijs gaan aanbieden, zodat meer jongeren met overtuiging kiezen voor een beroepsopleiding. In Rotterdam ligt er voor beide roc’s, samen met de andere mbo-instellingen, het toeleverende – en afnemende onderwijs, de gemeente en het bedrijfsleven een geweldige kans en uitdaging om tot toekomstbestendig, herkenbaar en arbeidsmarktrelevant mbo te komen.

Wij komen nog uitgebreider te spreken over bestuursmodellen en de regionale invulling ervan bij de behandeling van de genoemde wetswijzigingen. Tussentijds zal ik u informeren waar nodig.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Brief regering; Reactie op haalbaarheidsonderzoek MBO-colleges en advies van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis (Kamerstuk 31 524, nr. 18) en brief regering; Een toekomstgericht mbo (Kamerstuk 31 524 nr. 207).

Naar boven