31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 184 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2013

In deze brief reageer ik op twee toezeggingen die ik tijdens het Algemeen Overleg over macrodoelmatigheid aan uw Kamer heb gedaan (Kamerstuk 31 524, nr. 178).

De leden Rog (CDA) en Smaling (SP) heb ik naar aanleiding van de voorbeelden «vakbekwaam medewerker dierverzorging» en «verkoper detailhandel» in de brief macrodoelmatigheid mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 166) toegezegd een vergelijking te maken tussen de gegevens van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (deel I van deze brief). Het lid Straus (VVD) heb ik toegezegd om – in het licht van haar zorgen over complexiteit in de informatievoorziening – de gegevensbasis voor de studiebijsluiter en de doelmatigheidsrapportages nader uiteen te zetten (deel II van deze brief).

In bijlage 1 van deze brief ga ik nader in op de stand van zaken van de overige toezeggingen en aangenomen moties bij het Algemeen Overleg over macrodoelmatigheid.

Deel I: Arbeidsmarktperspectief van beroepsopleidingen

Het beroepsonderwijs van nu moet de vakkrachten van straks opleiden. Ik vind het, zeker in het huidige economische tijdsgewricht, daarbij veel belangrijker dat schoolverlaters tijdig een baan op hun niveau vinden dan dat deze baan precies aansluit op de opleiding (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2467). De arbeidsmarkt is immers dynamisch. Nieuwe eisen aan gediplomeerden, nieuwe markten door globalisering of technologische ontwikkelingen en overheidsingrijpen kunnen de arbeidsmarktrelevantie van een opleiding in een ander licht brengen.

Er zijn geen «pretopleidingen» in het mbo. De totstandkoming van kwalificaties binnen de landelijke kwalificatiestructuur waarborgt zoveel mogelijk de arbeidsmarktrelevantie van kwalificaties (crebo’s1). Gemiddeld genomen is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt op orde: in minder dan een maand komen mbo-gediplomeerden over het algemeen aan een baan.2 Wel laten gegevens van het ROA3 en inmiddels ook van het CBS4 zien dat bij sommige opleidingen sprake is van een relatief groot aandeel schoolverlaters die geen baan of een baan onder hun niveau (alleen ROA) weten te vinden. 5 Werkloosheid aan het begin van de carrière heeft vergaande negatieve gevolgen, niet alleen voor de kans op een baan in de toekomst, maar ook voor gezondheid en geluk.6

Er zal altijd sprake zijn van een zekere mate van spreiding in het aandeel gediplomeerden dat 12 uur of meer per week werkt (verder: arbeidsmarktsucces).7 De arbeidsmarkt is immers dynamisch. De spreiding van het arbeidsmarktsucces tussen opleidingen op hetzelfde niveau is echter aanzienlijk. Zo laat het CBS zien dat het arbeidsmarktsucces van gediplomeerden voor niveau 1 (geen startkwalificatie) zich bevindt tussen 62%–92% (gemiddeld: 72%), voor niveau 2 tussen 57%–96% (gemiddeld: 84%), voor niveau 3 tussen 71% en 100% (gemiddeld: 91%) en voor niveau 4 tussen de 63%–98% (gemiddelde: 88%).8 Het aandeel gediplomeerden die minder dan 12 uur werken is overigens niet hetzelfde als het werkloosheidspercentage: onder werkloosheid verstaat het CBS alle personen van 15–64 jaar zonder werk (of minder dan 12 uur werk per week) die actief op zoek zijn naar betaald werk voor 12 uur of meer per week en daarvoor beschikbaar zijn. Werkloosheid wordt bepaald op basis van een enquête (zie ook bijlage 2).

Deze spreiding van arbeidsmarktsucces geeft een duidelijke indicatie dat er ruimte is om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Geïsoleerde gegevens over het arbeidsmarktsucces kunnen overigens nooit een afdoende antwoord geven op de vraag van arbeidsmarktrelevantie van opleidingen. Regionale gegevens over het historische arbeidsmarktsucces (per onderwijsinstelling van het CBS) en voorspellingen over de toekomstige arbeidsmarktsituatie van het ROA, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) aangevuld met kwalitatieve overwegingen blijven nodig om tot een afgewogen oordeel te komen. De SBB zal later dit jaar het advies over populaire opleidingen met een beperkt arbeidsmarktperspectief uitbrengen. Dit is het vijfde en laatste advies dat door mijn ambtsvoorganger in het kader van macrodoelmatigheid is gevraagd. De vier al ontvangen adviezen betrek ik bij de uitwerking van het wetsvoorstel om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

In het licht van de toezegging aan de leden Rog (CDA) en Smaling (SP) ga ik hieronder nader in op het arbeidsmarktsucces van de opleidingen verkoper detailhandel en vakbekwaam medewerker dierverzorging (zie ook bijlagen 3 en 4).

Het crebo verkoper detailhandel (crebonr. 93751) maakt tezamen met een aantal andere crebo’s deel uit van de beroepsopleiding verkoper. Van deze beroepsopleiding werkt 21% van de gediplomeerden een jaar na diplomering niet of minder dan 12 uur werk per week. Dit aandeel is 5%-punt hoger dan het gemiddelde van 16% voor alle beroepsopleidingen op niveau 2. De kansen voor de 30% van de gediplomeerden van de beroepsopleidende leerweg (bol) zijn echter aanzienlijk minder goed. Van de gediplomeerden bol werkt 42% niet of minder dan 12 uur per week (bij gediplomeerden van de beroepsbegeleidende leerweg is dat 13%). Dit aandeel behoort tot de hoogste van alle bol-beroepsopleidingen.

Voor de opleiding tot vakbekwaam medewerker dierverzorging is de staatssecretaris van Economische Zaken bestuurlijk verantwoordelijk. Deze opleiding met het crebonr. 11025 is een brede eindtermgerichte opleiding die bij de ontwikkeling van de competentiegerichte kwalificatiestructuur volgens opgave van het kenniscentrum Aequor is vervangen door drie crebo’s, met verschillende nummers en namen voor opeenvolgende experimentele versies.9 In mijn antwoord op vragen van de leden Rog en Geurts heb ik aangegeven dat bij de beoordeling van het arbeidsmarktsucces idealiter ook deze crebo’s worden betrokken (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2298). In tabel 1 (zie volgende bladzijde) is daarom het arbeidsmarktsucces van vakbekwaam medewerker dierverzorging en drie nieuwe crebo’s opgenomen waarover het CBS gegevens verstrekt. Van de gediplomeerden van het crebo vakbekwaam medewerker dierverzorging werkt 24% niet of minder dan 12 uur. De opvolgers laten een wisselend beeld zien. De «grote» opvolger, het crebo dierverzorger recreatiedieren, laat een identiek beeld zien als dat van vakbekwaam medewerker dierverzorging. Een aandeel van 24% gediplomeerden die niet of minder dan 12 uur per week werkt, is hoger dan het gemiddelde van 9% voor beroepsopleidingen op niveau 3.

Tabel 1: Arbeidsmarktsucces dierverzorging

Crebo

Omschrijving

Aantal gediplomeerden 2007–20101

Aandeel gediplomeerden dat niet of minder dan 12 uur werkt2

11025

Vakbekwaam medewerker dierverzorging

160

24

97365

Proefdierverzorger

10

5

97410

Vakfunctionaris huisdierenbranche

20

17

97364

Dierverzorger recreatiedieren

160

24

X Noot
1

Het gaat hierbij om het gemiddeld jaarlijks aantal gediplomeerde schoolverlaters van de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die september in het jaar van diplomering geen vervolgopleiding volgen. Bron: CBS.

X Noot
2

Het gaat hierbij om het aandeel gediplomeerde schoolverlaters dat niet of minder dan 12 uur per week werkt, ruim een jaar na diplomering.

Op basis van deze nieuwe gegevens van het CBS zie ik geen aanleiding afstand te nemen van de eerder door mij gebruikte voorbeelden van «verkoper detailhandel» en «vakbekwaam medewerker dierverzorging». De nieuwe gegevens van het CBS geven wel een scherper beeld waar de aandacht van onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven zich bij het verder verbeteren van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt zich zou moeten richten. Voor de opleiding verkoper detailhandel betreft dit vooral de beroepsopleidende leerweg. Voor de inmiddels uitfaserende opleiding vakbekwaam medewerker dierverzorging betreft dit vooral één van de opvolgers, te weten de opleiding dierverzorger recreatiedieren. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik deze opleidingen als voorbeeld, en niet meer dan dat, heb genoemd. Er zijn ook andere opleidingen die een relatief laag arbeidsmarktsucces kennen. Dit heb ik uw Kamer al eerder laten weten in het antwoord op vragen van de leden Rog en Geurts (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2298).

Deel II: Studiebijsluiter en doelmatigheidsrapportages

De gegevens van het CBS geven een duidelijke indicatie dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verder verbeterd kan worden. Een goede informatievoorziening is daarvoor essentieel. Aankomende studenten moeten zo goed mogelijk geïnformeerd worden over de kwaliteit en arbeidsmarktrelevantie van opleidingen. Onderwijsinstellingen en bedrijfsleven zullen op basis van betrouwbare informatie het overleg over het opleidingenportfolio moeten voeren.

In het Algemeen Overleg over macrodoelmatigheid zijn door het lid Straus (VVD) zorgen geuit over de complexiteit van de informatievoorziening aan deelnemers, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven (« Vijf nieuw te ontwikkelen indicatoren en drie verschillende instanties die zich daarmee gaan bemoeien; is dat niet wat veel van het goede?»). Ik deel deze zorgen niet. Ik wil zorgen voor informatievoorziening die zo goed mogelijk aansluit bij het perspectief van studenten enerzijds en onderwijs en bedrijfsleven anderzijds. Dit doe ik als volgt.

Voor de informatievoorziening aan (aankomende) studenten geldt dat de SBB in samenspraak met alle belanghebbenden een studiebijsluiter ontwikkelt. De Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) is hierbij nauw betrokken. De eerste opzet van de studiebijsluiter staat nu voor consultatie uit bij de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het onderwijs (verenigd in SBB). Dit najaar start een pilot met de studiebijsluiter bij 7 onderwijsinstellingen. De eerste opzet van de studiebijsluiter bestaat uit een combinatie van 7 indicatoren van verschillende «leveranciers», te weten studenttevredenheid (Job monitor), jaarresultaat (DUO/Mbo-benchmark), doorstroom hbo (DUO), kans op werk na afronding van het diploma (SBB), historische gegevens over het al dan niet hebben van een baan van gediplomeerden (CBS, zie deel I van deze brief), gemiddeld startsalaris (ROA) en kans op stage (SBB). In het voorjaar 2014 ontvang ik het advies van SBB over de studiebijsluiter op basis waarvan ik mijn standpunt zal bepalen. Daarbij zal ik wederom studenten (JOB) betrekken. In aanvulling daarop ben ik voornemens te zorgen voor een wettelijke verankering van een goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende studenten over relevante aspecten van de opleiding, waaronder het arbeidsmarktperspectief. Dit betrek ik bij de uitwerking van het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

Voor de informatievoorziening aan onderwijsinstellingen en bedrijfsleven stelt SBB rapportages op. De rapportages van 2014 zullen meerdere indicatoren combineren. Deze informatievoorziening kunnen onderwijsinstellingen onder meer betrekken bij de naleving van de (voorgenomen aanscherping van de) zorgplicht arbeidsmarktperspectief (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

Tot slot: in het kader van openbaarheid van overheidsinformatie zal ik nog dit jaar op de website van DUO gegevens per onderwijsinstelling en per opleiding publiceren over kwaliteit (denk aan voortijdige schooluitval, (succesvolle) doorstroom, jaarresultaat) en historisch arbeidsmarktsucces (op basis van informatie van het CBS). Ook zal op de DUO-site een link worden opgenomen die verwijst naar het instellingsprofiel op de website van de Inspectie van het Onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE 1: STAND VAN ZAKEN MOTIES EN TOEZEGGINGEN BEHOREND BIJ HET ALGEMEEN OVERLEG OVER MACRODOELMATIGHEID

  • De motie van de leden Jadnanansing (Pvda) en Straus (VVD) over het nadrukkelijk betrekken van stages bij de prestatieafspraken, zal worden meegenomen bij de nadere uitwerking van de kwaliteitsafspraken (Kamerstuk 31 254, nr. 169). Er heeft 30 september jl. een conferentie met bestuurders, docenten, studenten en bedrijfsleven over de kwaliteitsafspraken plaatsgevonden. Mede op basis van de inzichten uit deze conferentie vindt de nadere uitwerking plaats.

  • De motie van de leden Jadnanansing (PvdA) en Straus (VVD) om de Tweede Kamer te informeren over de kaders voor de prestatieafspraken alvorens de afspraken af te sluiten met onderwijsinstellingen, zal worden betrokken bij de nadere uitwerking (Kamerstuk 31 254, nr. 170). Er heeft 30 september jl. een conferentie met bestuurders, docenten, studenten en bedrijfsleven over de kwaliteitsafspraken plaatsgevonden. Mede op basis van de inzichten uit deze conferentie vindt de nadere uitwerking plaats.

  • De motie van het lid Van Meenen (D66) om het aspect van extra bekostiging te betrekken bij de pilots voor kleinschalige, unieke opleidingen wordt betrokken bij de nadere uitwerking van deze pilots (Kamerstuk 31 254, nr. 176). Er vindt momenteel overleg plaats met de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven over de opzet van deze pilots. Over de uitkomst daarvan zal uw Kamer op korte termijn worden geïnformeerd.

  • Aan de toezegging aan het lid Beertema (PVV) om nader in te gaan op de achtergrond waarom een deel van de techniekstudenten niet in de technische sector gaat werken, is voldaan tijdens het algemeen overleg over het Techniekpact (5 september jl., Kamerstuk 32 637, nr. 80).

  • Aan de toezegging aan het lid Van Meenen (D66) om een nadere toelichting te geven op de ombuiging «minder opleidingen en macrodoelmatigheid», is voldaan in de begroting van OCW voor 2014 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 2, blz. 49)

  • Aan de toezegging aan het lid Beertema (PVV) om te komen met een samenhangende reactie op het haalbaarheidsonderzoek mbo-colleges en het advies van de commissie Macrodoelmatigheid Amarantis, is voldaan met de brief aan Uw Kamer van 27 september jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 180)

BIJLAGE 2: VERGELIJKING IN METHODIEK TUSSEN HET ROA EN HET CBS

Zowel het ROA als het CBS geeft over een meerjarige periode inzicht in de arbeidsmarktpositie van gediplomeerden:

  • Het ROA bepaalt in de publicatie Arbeidsmarktrelevantie grote mbo-opleidingen (2013) de werkloosheid van gediplomeerden voor individuele opleidingen (hier op het niveau van crebo). Het ROA gaat daarbij uit van de positie op de arbeidsmarkt anderhalf jaar na diplomering. Het gaat om schoolverlaters in de schooljaren 2005–2006 tot en met 2009–2010. Het onderzoek van het ROA is gebaseerd op een enquête.

  • Het CBS voert in opdracht van OCW op dit moment een pilot uit naar de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters. Onlangs heeft het CBS de arbeidsmarktpositie gepubliceerd van schoolverlaters ruim één jaar na het verlaten van de school. Het gaat om schoolverlaters in de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. De pilot van het CBS geeft op het niveau van opleidingen (zowel op het niveau van crebo’s als beroepsopleidingen op basis van de crebo-koppeltabel) zicht op de feitelijke positie van schoolverlaters op de arbeidsmarkt op basis van de polisadministratie van het UWV.10

De pilot van het CBS laat zien dat van de gediplomeerde schoolverlaters een jaar na diplomering 14% niet meer werkt dan 12 uur per week. Het onderzoek van het ROA laat zien dat van de gediplomeerde schoolverlaters een jaar na diplomering 5% werkloos is (van de opleidingen in de factsheet die onder de loep zijn genomen).

Belangrijke oorzaken voor dit verschil in niveau zijn:

  • Het CBS laat zien of gediplomeerden meer dan 12 uur per week werkzaam zijn. Het ROA laat zien of gediplomeerden werkloos zijn. Gediplomeerden die niet actief op zoek zijn naar werk komen daardoor niet terug in het werkloosheidspercentage van het ROA. Bij het CBS komen deze gediplomeerden wel voor in het aandeel gediplomeerden dat niet werkt.11

  • Het CBS maakt een onderscheid tussen het hebben van werk van meer of minder dan 12 uur. Gediplomeerden die minder dan 12 uur werken en niet actief op zoek zijn naar werk rekent het ROA niet bij de werklozen. Deze gediplomeerden komen bij het CBS echter wel terug in het aandeel gediplomeerden die niet meer werken dan 12 uur.

  • Het CBS richt zich op gediplomeerde schoolverlaters die in september in het jaar van diplomering niet in het onderwijs zijn ingeschreven (en dus ook geen bbl-opleiding volgen). Het ROA richt zich op gediplomeerden die zich op de arbeidsmarkt aanbieden, waarbij ook gediplomeerden die een bbl–opleiding volgen en vinden dat zij daarmee geen student maar werkende zijn, als werkende in de berekening worden meegenomen.

Hoewel het verschil in methodiek een vergelijking van de exacte percentages tussen ROA en het CBS niet zinvol maakt, laten zowel het onderzoek van het ROA als de pilot van het CBS in de regel vergelijkbare afwijkingen van het gemiddelde van het desbetreffende niveau zien (afwijking ten opzichte van werkloosheid bij ROA en aandeel gediplomeerden die niet meer dan 12 uur werken bij CBS).

Voor het structurele vervolg van de pilot van het CBS zal nader worden bezien hoe met deze verschillen kan worden omgegaan en of een aanpassing van de huidige methodiek van het CBS zinvol is.

BIJLAGE 3: VERGELIJKING ROA EN CBS VOOR OPLEIDING VERKOPER DETAILHANDEL

In onderstaande tabel 1 volgt een nadere toelichting op de beroepsopleiding verkoper, waar het crebo verkoper detailhandel deel vanuit maakt.

Tabel 1: Beroepsopleiding verkoper
 

Aantal gediplomeerden 2007–20101

Aandeel gediplomeerden dat niet of minder dan 12 uur werkt2

Werkloosheidspercentage3

Beroepsopleidende leerweg

510

42

Beroepsbegeleidende leerweg

1180

13

Extranei

70

15

Totaal

1770

21

7,4

X Noot
1

Het gaat hierbij om het gemiddelde jaarlijkse aantal gediplomeerde schoolverlaters van de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die september in het jaar van diplomering geen vervolgopleiding volgden. Bron: CBS.

X Noot
2

Het gaat hierbij om het aandeel gediplomeerde schoolverlaters dat niet of minder dan 12 uur per week werkt, ruim een jaar na diplomering. Bron: CBS

X Noot
3

Het gaat hierbij om het werkloosheidspercentage een jaar na diplomering (gemiddelde over periode 2005–2010). Bron: ROA.

In onderstaande tabel 2 volgt een nadere toelichting op het crebo verkoper detailhandel.

Tabel 2: Verkoper detailhandel (crebo 93751)
 

Aantal gediplomeerden 2007–20101

Aandeel gediplomeerden dat niet of minder dan 12 uur werkt2

Werkloosheidspercentage3

Beroepsopleidende leerweg

270

44

Beroepsbegeleidende leerweg

330

16

Extranei

10

12

Totaal

610

28

17,2

X Noot
1

Het gaat hierbij om het gemiddelde jaarlijkse aantal gediplomeerde schoolverlaters van de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die september in het jaar van diplomering geen vervolgopleiding volgden. Bron: CBS.

X Noot
2

Het gaat hierbij om het aandeel gediplomeerde schoolverlaters dat niet of minder dan 12 uur per week werkt, ruim een jaar na diplomering. Bron: CBS

X Noot
3

Het gaat hierbij om het werkloosheidspercentage een jaar na diplomering (gemiddelde over periode 2005–2010). Bron: ROA.

Crebo verkoper detailhandel scoort vergelijkbaar met de beroepsopleiding verkoper. Het CBS beperkt zich in de analyse van arbeidsmarktsucces tot ongeveer 40% van de gediplomeerden van de opleiding verkoper detailhandel die in september van het jaar van diplomering geen onderwijs volgen. Ongeveer 60% van de gediplomeerden van deze opleiding kiest echter voor een vervolgopleiding. Deze percentages zijn vergelijkbaar met het gemiddelde voor alle gediplomeerden op niveau 2. De gediplomeerden in de bol blijven deze route over het algemeen trouw: bijna 90% van de bol-gediplomeerden dat besluit door te leren kiest voor een vervolgopleiding in de bol. Ook bijna 90% van de bbl-gediplomeerden kiest voor een vervolgopleiding in de bbl.

BIJLAGE 4: VERGELIJKING ROA EN CBS VOOR OPLEIDING VAKBEKWAAM MEDEWERKER DIERVERZORGING

In onderstaande tabel 1 volgt een toelichting op de beroepsopleiding gespecialiseerde verzorging gezelschapsdieren, waar het crebo vakbekwaam medewerker dierverzorging deel vanuit maakt.

Tabel 1: Beroepsopleiding gespecialiseerde verzorging gezelschapsdieren
 

Aantal gediplomeerden 2007–20101

Aandeel gediplomeerden dat niet of minder dan 12 uur werkt2

Werkloosheidspercentage3

Beroepsopleidende leerweg

140

26

Beroepsbegeleidende leerweg

10

4

Extranei

10

12

Totaal

160

24

22,2

X Noot
1

Het gaat hierbij om het gemiddelde jaarlijkse aantal gediplomeerde schoolverlaters van de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die september in het jaar van diplomering geen vervolgopleiding volgden. Bron: CBS.

X Noot
2

Het gaat hierbij om het aandeel gediplomeerde schoolverlaters dat niet of minder dan 12 uur per week werkt, ruim een jaar na diplomering. Bron: CBS

X Noot
3

Het gaat hierbij om het werkloosheidspercentage een jaar na diplomering (gemiddelde over periode 2005–2010). Bron: ROA.

In onderstaande tabel 2 volgt een nadere toelichting op het crebo vakbekwaam medewerker dierverzorging en enkele gerelateerde crebo’s.

Tabel 2: Vakbekwaam medewerker dierverzorging en gerelateerde crebo’s
 

Aantal gediplomeerden 2007–20101

Aandeel gediplomeerden dat niet of minder dan 12 uur werkt2

Werkloosheidspercentage3

Vakbekwaam medewerker dierverzorging (11 025)

160

24

22,2

Proefdierverzorger (97 365)

10

5

Vakfunctionaris huisdierenbranche (97 410)

20

17

Dierverzorger recreatiedieren (97 364)

160

24

10,7

X Noot
1

Het gaat hierbij om het gemiddelde jaarlijkse aantal gediplomeerde schoolverlaters van de schooljaren 2007–2008 tot en met 2009–2010. Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die september in het jaar van diplomering geen vervolgopleiding volgden. Bron: CBS.

X Noot
2

Het gaat hierbij om het aandeel gediplomeerde schoolverlaters dat niet of minder dan 12 uur per week werkt, ruim een jaar na diplomering. Bron: CBS

X Noot
3

Het gaat hierbij om het werkloosheidspercentage een jaar na diplomering (gemiddelde over periode 2005–2010). Bron: ROA

Het CBS beperkt zich in de analyse van arbeidsmarktsucces tot ongeveer 45% van de gediplomeerden van de opleiding vakbekwaam medewerker dierverzorging die in september van het jaar van diplomering geen onderwijs volgen. Ongeveer 55% van de gediplomeerden van deze opleiding kiest voor een vervolgopleiding. Het aandeel gediplomeerden dat besluit door te leren is daarmee hoger dan het gemiddelde van ongeveer 40% voor gediplomeerden op niveau 3. Van de gediplomeerden van de opleiding vakbekwaam medewerker dierverzorging kiest 85% voor een opleiding in de bol, 10% voor een opleiding in de bbl/extranei en 5% voor overig onderwijs.


X Noot
1

Het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo) is een systematische verzameling gegevens over beroepsopleidingen en bijbehorende opleidings- en exameninstellingen. Dit register wordt jaarlijks vastgesteld.

X Noot
2

De gemiddelde periode tot het vinden van baan voor is bol-gediplomeerden (schooljaar 2010–20110) ruim een maand en voor bbl- gediplomeerden 2 weken. ROA, 2013, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, Maastricht.

X Noot
3

ROA, 2013, Arbeidsmarktrelevantie van grote mbo-opleidingen, Maastricht.

X Noot
5

In bijlage 2 volgt een vergelijking tussen de methodiek van het ROA en het CBS.

X Noot
6

Scarpetta, S., A. Sonnet and Th. Manfredi, 2010, Rising youth employment during the crisis: how to prevent negative long-term consequences on a generation, OECD social, employment and migration papers no. 106.

X Noot
7

Het arbeidsmarktsucces is uitgedrukt in het aandeel gediplomeerde schoolverlater dat een jaar na diplomering 12 uur of meer per week werkt (waaronder ook zelfstandige). Het gaat om gediplomeerde schoolverlaters die in september van het jaar van diplomering geen onderwijs volgen. Er is gebruik gemaakt van het gemiddelde over 2007–2010 (CBS). De analyse van het CBS richt zich daarmee tot een beperkt aandeel van de gediplomeerde schoolverlaters. Gediplomeerde schoolverlaters op niveau 1 en 2 besluit rond de 50% van de gediplomeerden om niet door te leren. Voor gediplomeerde schoolverlaters op de niveaus 3 en 4 is dat respectievelijk 60% en 55%.

X Noot
8

De bandbreedte is bepaald op basis van «beroepsopleidingen» met jaarlijks meer dan 100 gediplomeerde schoolverlaters gedurende de onderzoeksperiode. Voor de afbakening van beroepsopleidingen wordt gebruik gemaakt van een crebo-koppeltabel die door OCW/DUO, Inspectie van het onderwijs, SBB en MBO Raad is ontwikkeld. In de koppeltabel zijn alle crebo's, die naar vergelijkbare beroepsopleidingen verwijzen, aan elkaar gerelateerd.

X Noot
9

De opleiding vakbekwaam medewerker dierverzorging behoort volgens de in voetnoot 7 genoemde koppeltabel tot de beroepsopleiding gespecialiseerde dierverzorging gezelschapsdieren. De nieuwe crebo’s behoren niet allemaal tot deze beroepsopleiding. Volgens de koppeltabel behoort alleen het crebo dierentrimmer (97 071), inmiddels overgegaan in trimmer gezelschapsdieren (97 460), tot dezelfde beroepsopleiding als die van vakbekwaam medewerker dierverzorging. Van dit crebo heeft het CBS geen gegevens.

X Noot
10

In de polisadministratie verzamelt het UWV informatie over loon, uitkeringen en arbeidscontracten. Het gaat om de gegevens van alle verzekerde werknemers in Nederland.

X Noot
11

Het aandeel gediplomeerden die niet meer werkt dan 12 uur is daarmee ook niet identiek aan de CBS-definitie van werkloosheid. Het CBS verstaat onder werkloosheid alle personen van 15–64 jaar zonder werk (of minder dan twaalf uur per week), die actief op zoek zijn naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en daarvoor beschikbaar zijn. De werkloosheid in Nederland wordt berekend op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De cijfers over het aandeel gediplomeerden met een baan zijn gebaseerd op geregistreerde gegevens.

Naar boven