31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 123 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 februari 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 oktober 2011 inzake het Toezichtkader BVE 2012 (Kamerstuk 31 524, nr. 118).

Bij brief van 1 februari 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

De leden van de fracties van de VVD, PvdA, PVV en SP hebben kennisgenomen van het Toezichtkader 2012 voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve). De leden zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hechten sterk aan doelmatige besteding van onderwijseuro’s. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op doelmatig financieel beheer en ziet onrechtmatige besteding van rijksbekostiging als ernstige ondoelmatigheid. Het huidige toezicht op de doelmatigheid is volgens deze leden echter te beperkt. De onderwijsinspectie moet ook toezien op een doelmatig onderwijsaanbod. Een lage bezettingsgraad van praktijklokalen vanwege een laag aantal leerlingen, bijvoorbeeld, zien de bovengenoemde leden als een ondoelmatige besteding van rijksbekostiging. Zeker als binnen een bepaalde omtrek meerdere praktijklokalen zijn opgetuigd door verschillende instellingen die voor de helft of minder in gebruik zijn. De Inspectie ziet hier echter niet op toe. Een goede afstemming tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs is noodzakelijk om dit te kunnen voorkomen, aldus de genoemde leden.

Een eventuele rol voor de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en eventuele extra informatie in het jaarverslag van instellingen kunnen een bron van informatie zijn voor de Inspectie van het Onderwijs om de doelmatigheid te toetsen. Ziet de minister een rol voor de SBB om controle uit te oefenen op doelmatigheid naast de controle die de Inspectie van het Onderwijs uitvoert, zo vragen deze leden. De SBB zal een sectoroverstijgende blik hebben op het beroepsonderwijs in Nederland en kan informatie inzake doelmatigheid ter beschikking stellen aan onder meer de inspectie. Een dubbele controle en informatievoorziening door de SBB kan van toegevoegde waarde zijn, volgens de genoemde leden. Volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven voor de informatie die de jaarrekening van instellingen moet bevatten. Zou in de jaarrekeningen moeten worden opgenomen, zo vragen deze leden, hoe doelmatig het aanbod van de opleidingen is op een instelling? Dit kan inzicht verschaffen in de bezettingsgraad van zowel de beschikbare opleidingsplaatsen, als die van beschikbare praktijklokalen, lesmaterialen, etc..

De leden van de PvdA-fractie merken op dat een meerderheid van de Kamer het amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf2 heeft ondersteund, waarin wordt geregeld dat didactisch handelen door de inspectie enkel bij het nader onderzoek mag worden beoordeeld. Daarnaast mag bij dit nader onderzoek slechts de effectiviteit van de gebruikte didactiek beoordeeld worden. Aan de hand van dit toezichtkader BVE 2012 wordt het didactisch handelen al bij het eerste kwaliteitsgebied door de inspectie beoordeeld. Zij vragen hoe hierbij wordt aangesloten bij het amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf. In een nader onderzoek kan de inspectie, indien ernstige tekortkomingen worden geconstateerd, de kwaliteit van het leraarschap nader onderzoeken. Daarbij komt het aspect didactisch handelen weer terug. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat dit nader onderzoek, waarbij didactisch handelen wordt onderzocht, in lijn is met het hierboven genoemde amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf. Zij vragen of de minister bereid is om, conform dit amendement, de beoordeling van het didactisch handelen alleen in het nader onderzoek (kwaliteit van het leraarschap) mogelijk te maken. De leden zijn daarnaast verbaasd, dat de inspectie de professionele ruimte ziet als een aspect om de kwaliteit van het leraarschap te kunnen beoordelen. De inspectie maakt de wijze waarop ze de professionele ruimte gaat beoordelen inzichtelijk aan de hand van «portretten». Deze zullen directief gaan werken, is de vrees van deze leden. Pas je in een «portret» dan doe je het goed en zo niet dan scoor je slecht bij de inspectie. Zij vragen of deze vrees gegrond is. Zo ja, hoe kunnen docenten aan de hand van deze portretten hun eigen invulling geven aan de professionele ruimte? De leden zijn erg tevreden over het derde aspect bij de beoordeling van de kwaliteit van het leraarschap, te weten professionalisering. Dit laatste aspect gaat over het personeelsbeleid van het onderwijsbestuur. Volgens de voornoemde leden is het voldoende om de kwaliteit van het leraarschap te beoordelen aan de hand van de formele eisen van bevoegdheid en bekwaamheid en aan de hand van het personeelsbeleid.

De leden van de PVV-fractie vragen in welke zin er sprake is van een specifieke huisvestingssituatie in het mbo ten opzichte van andere sectoren3. Verder vragen deze leden waarom de kwaliteit van het leraarschap niet leidt tot aangepast toezicht4. Zij vragen hoe de opmerking dat de kwaliteit van de opleiding in hoge mate bepaald wordt door de kwaliteit van het leraarschap5 zich verhoudt tot het feit dat de kwaliteit van het leraarschap niet leidt tot aangepast toezicht. Verder vragen de voornoemde leden of in het geval van scholen met veel kansarme studenten alleen het oordeel in de toelichting in deze context wordt geplaatst of dat dit ook van enige invloed is op het feitelijke eindoordeel zelf6.

De leden van de SP-fractie hebben grote moeite met het risicogerichte toezicht, aangezien dit in de praktijk betekent dat er een grotere nadruk ligt op de administratieve werkelijkheid dan op de situatie in de klas. Ook menen deze leden dat te veel aandacht, personeel en geld worden ingezet voor andere zaken dan het primaire proces. Deze leden vragen in hoeverre de onderwijsinspectie hierop controleert. Kijkt zij alleen of de bedrijfsvoering volgens de regels voldoet aan minimumeisen, of bekijkt zij ook of met een andere bedrijfsvoering meer uit de leerlingen gehaald kan worden? Veel regionale opleidingen centra (ROC’s) worden aangestuurd door een topzware organisatie. Op welke manieren controleert de onderwijsinspectie of niet te veel geld en energie wordt besteed aan overhead? Zij vragen tevens welke definitie de inspectie daarbij gebruikt. Elke drie jaar vindt aan de hand van zelfevaluatie van de instellingen een diepgaande analyse plaats door de inspectie. Hoe controleert de inspectie of instellingen bepaalde risico’s buiten de zelfevaluatie houden? Zij vragen tevens in hoeverre de inspectie zelf feiten verzamelt over een opleiding of instelling. Wanneer sprake is van risico’s stelt de inspectie niet altijd zelf een onderzoek in. De instelling zal dan zelf risico’s en tekorten in beeld dienen te hebben, betrokkenen daarover dienen te informeren en passende maatregelen te nemen. De voornoemde leden vragen of de instelling hiervoor wel geschikt is. Er zijn immers niet voor niets risico’s en/of tekortkomingen. Zij vragen of het verstandig is deze verantwoordelijkheid over te dragen aan de instelling. Indien het eigen onderzoek onvoldoende deugdelijk is, dan wel de informatievoorziening aan belanghebbenden ontoereikend is, kan de inspectie er toe overgaan zelf alsnog het onderzoek dan wel de openbaarmaking ter hand te nemen. Zij vragen hoe dit onderzoek eruit ziet en hoe vaak dit gebeurt. Tevens vragen zij in hoeverre en op welke manier het bestuur verplicht is om het inspectierapport met de rest van het personeel te bespreken. De voornoemde leden krijgen nog altijd vele klachten over onwettig gebruik van de vrijwillige bijdrage door ROC’s. Vaak worden tal van kosten verplicht gesteld. Zij vragen of de onderwijsinspectie hierop controleert. Vraagt zij facturen op die door opleidingen aan leerlingen worden verzonden? Deze leden vragen hoe vaak zij foute facturen tegenkomt en wat zij in dat geval onderneemt.

Hoeveel lessen worden bezocht door inspecteurs bij een kwaliteitsonderzoek op opleidingsniveau, zo vragen deze leden. Waarom behandelt de inspectie geen klachten over het onderwijs? Tevens vragen zij op welke manier signalen over mogelijke kwaliteitstekorten worden betrokken bij de risicoanalyse. Waarom wordt geen actie ondernomen wanneer een signaalgever anoniem wil blijven, zo vragen zij. Hoe ernstig moet een signaal zijn voordat de inspectie in actie komt bij een anoniem signaal en bij een niet-anoniem signaal? Zij vragen eveneens hoe vaak de onderwijsinspectie onderzoek verricht naar een opleiding naar aanleiding van signalen of klachten die bij de inspectie binnen zijn gekomen. Hoe worden acties door de inspectie teruggekoppeld aan mensen die de inspectie hebben verwittigd, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Vaak wordt een gebrek aan terugkoppeling ervaren als dat er niets met de signalen wordt gedaan. Deze leden horen vaak van leerlingen dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd wanneer zij in een situatie komen die afwijkt van het reguliere pad. Zij lopen op tegen een formele en overdreven gejuridiseerde tegenstand vanuit de school en vinden het daarom erg moeilijk om hun recht te halen. Deze leden vragen in hoeverre de onderwijsinspectie kijkt naar het klachtenrecht van een ROC. Kijkt zij hierbij niet alleen in hoeverre de regels op orde zijn, of luistert de inspectie ook naar de ervaringen van leerlingen? Deze leden raden dat laatste zeer aan.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Doelmatigheid en SBB

De leden van de VVD-fractie vragen of ik een rol zie voor de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om controle uit te oefenen op de doelmatigheid naast de controle die de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) uitvoert.

Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik uiterlijk maart 2012 een brief stuur met maatregelen om de macrodoelmatigheid in het mbo te versterken. In die brief ga ik ook in op de rol die ik voor de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zie op dit terrein. Daar kan ik nu nog niet op vooruit lopen, mede omdat SBB zelf nog zijn exacte ambities aan het formuleren is. Ik ga in de aangekondigde brief over de versterking van de macrodoelmatigheid mbo ook in op het opleidingenportfolio, waarvoor de instelling een afweging moet maken tussen de doelmatigheid, de arbeidsmarktrelevantie en toegankelijkheid van het aanbod aan opleidingen.

De inspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief en verankert dit vanaf 2012 in het risicogerichte toezicht. De inspectie gaat na of instellingen het arbeidsmarktperspectief en de doelmatigheid voldoende meewegen in besluiten over hun opleidingenportfolio en of hierover voldoende dialoog met het betrokken bedrijfsleven en andere belanghebbende onderwijsinstellingen plaatsvindt.

Jaarrekening

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of in de jaarrekening moet worden opgenomen hoe doelmatig het aanbod van de opleiding is op een instelling, omdat dit inzicht kan verschaffen in de bezettingsgraad van zowel de beschikbare opleidingsplaatsen, als die van beschikbare praktijklokalen, lesmaterialen, etc.

Instellingen leggen in het geïntegreerd jaardocument (jaarverslag en jaarrekening) verantwoording af over de doelmatigheid van de besteding van de middelen. Ook de MBO Benchmark geeft inzicht in de wijze van besteding van de middelen. Verantwoording op criteria als de bezettingsgraad van zowel de beschikbare opleidingsplaatsen als die van de beschikbare praktijklokalen en lesmaterialen, ga ik niet voorschrijven. Dat is te gedetailleerd om als ministerie op de sturen en zal leiden tot een flinke administratieve last voor de instellingen.

Amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat bij het Toezichtkader BVE 2012 het didactisch handelen al bij het eerste kwaliteitsgebied door de inspectie wordt beoordeeld. Zij vragen hoe hierbij wordt aangesloten bij het amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf. Zij vragen zich af of ik bereid ben om conform dit amendement de beoordeling van het didactisch handelen alleen in het nader onderzoek (kwaliteit van het leraarschap) mogelijk te maken.

Het inspectietoezicht in de bve sector sluit aan op het amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf. Ik kan de leden bevestigen dat bij het risicogericht toezicht de beoordeling van didactisch handelen alleen aan de orde is bij «nader onderzoek» (tweede orde toezicht).

Om een landelijk beeld te kunnen geven van de onderwijskwaliteit in Nederland voert de inspectie ook een steekproefonderzoek uit bij 150 van de ruim 5000 aangeboden opleidingen. In dat onderzoek komt het hele waarderingskader aan de orde. Dat onderzoek voert de inspectie proportioneel uit. De inspectie baseert zich zoveel mogelijk op door de instelling aangeleverde informatie.

Zoals ik in het debat over de wijziging van de WOT nadrukkelijk heb aangegeven, gaat het in het nader onderzoek bij didactisch handelen nadrukkelijk om de effectiviteit van het didactisch handelen en niet om de pedagogisch/didactische keuze die de instelling maakt.

Portretten

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de inspectie de wijze waarop de professionele ruimte gaat beoordelen inzichtelijk maakt aan de hand van «portretten». De PvdA-fractie vreest dat deze portretten directief gaan werken. Zij vragen aan mij of deze vrees gegrond is. En zo ja, hoe kunnen docenten aan de hand van deze portretten hun eigen invulling geven aan de professionele ruimte.

De vrees dat de «portretten» directief zijn, is mijns inziens ongegrond. Mogelijk roept het woord «portretten» verwarring op. De inspectie portretteert geen individuele leraren. De inspectie heeft in de portretten uitgewerkt hoe zij oordeelt en rapporteert over de normindicatoren uit het waarderingskader. Daarmee wordt het toezicht transparant en wordt het basisniveau inzichtelijk gemaakt. Bij instellingen die hun zaakjes op orde hebben werken deze voorbeelden niet directief. Deze instellingen zullen de punten als vanzelfsprekend beschouwen. Bij instellingen die verbeteringen door willen (of moeten) voeren werken de portretten richtinggevend als het gaat om de verbeterpunten. Het portret is dan een leidraad. Instellingen hebben daar in die gevallen ook behoefte aan.

Huisvesting mbo

De leden van de PVV-fractie vragen in welke zin er sprake is van een specifieke huisvestingssituatie in het mbo ten opzichte van andere sectoren.

De ontvangen rijksbekostiging, inclusief huisvestingscomponent, dient doelmatig te worden besteed (artikel 2.5.3, lid 2). Het geven van beroepsonderwijs vergt relatief hoge investeringen in hulpmiddelen, machines en huisvesting in vergelijking met het primair en voortgezet onderwijs.

Kwaliteit van het leraarschap

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de kwaliteit van het leraarschap niet leidt tot aangepast toezicht. Zij vragen hoe de opmerking dat de kwaliteit van de opleiding in hoge mate bepaald wordt door de kwaliteit van het leraarschap zich verhoudt tot het feit dat de kwaliteit van het leraarschap niet leidt tot aangepast toezicht.

Als het onderwijsproces als onvoldoende wordt beoordeeld, dan volgt er aangepast toezicht. Het onderwijsproces kan onvoldoende zijn doordat het didactisch handelen niet op orde is.

Onvoldoende kwaliteit van het onderwijspersoneel(sbeleid) zal op zichzelf geen reden zijn om sancties te treffen. Als sprake is van onvoldoende onderwijskwaliteit en deze veroorzaakt wordt door (onder andere) onvoldoende kwaliteit van het onderwijspersoneel dan kan de inspectie het bevoegd gezag – conform de werkwijze bij geïntensiveerd toezicht – vragen in een plan van aanpak aan te geven hoe het de onvoldoende kwaliteit van het lerarenkorps gaat verbeteren. De inspectie monitort dan met voortgangsgesprekken of voldoende voortgang wordt geboekt.

Opbrengsten scholen met veel kansarme studenten

Verder vragen de leden van de PVV-fractie of in het geval van scholen met veel kansarme studenten alleen het oordeel in de toelichting in deze context wordt geplaatst of dat dit ook van enige invloed is op het feitelijke eindoordeel zelf.

Het oordeel over de opbrengsten wordt in de context geplaatst, waardoor de conclusie nader geduid wordt. Het oordeel zelf wijzigt niet. De inspectie werkt samen met het veld aan de indicator toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde geeft het niveau van instroom van de studentent en het niveau van uitstroom, alsmede de relatie tussen die twee. Daardoor geeft deze indicator informatie over de bijdrage die de instelling in die periode heeft geleverd. In 2012 worden proeven gedaan met de ontwikkelde indicator.

Overhead

De leden van de SP-fractie menen dat te veel aandacht, personeel en geld bij de instellingen worden ingezet voor andere zaken dan het primaire proces. Deze leden vragen in hoeverre de inspectie hierop controleert. Kijkt zij alleen of de bedrijfsvoering volgens de regels voldoet aan minimumeisen, of bekijkt zij ook of met een andere bedrijfsvoering meer uit de leerlingen gehaald kan worden? Op welke manieren controleert de inspectie of niet te veel geld en energie wordt besteed aan overhead? Welke definitie gebruikt de inspectie hierbij?

De inspectie beoordeelt niet standaard of de instellingen teveel aan overhead besteden. Ook stelt zij niet vast of met een andere bedrijfsvoering meer uit de studenten gehaald kan worden.

De inspectie gaat wel na of de solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit op orde zijn.

Er kan een relatie zijn tussen kwaliteitsproblemen en een hoge mate van overhead, maar dat hoeft niet. Als daar aanwijzigen voor zijn, zal de inspectie ook nagaan of dat ligt aan een verkeerde inzet van de middelen (bijvoorbeeld te weinig middelen voor het primair proces).

De ontvangen rijksbekostiging dient volgens artikel 2.5.3, lid 2 namelijk doelmatig te worden besteed. Ernstig ondoelmatig bestede middelen zullen worden teruggevorderd.

Zelfevaluatie en risicogericht toezicht

De leden van de SP-fractie vragen hoe de inspectie controleert of instellingen bepaalde risico’s buiten de zelfevaluatie houden en vragen in hoeverre de inspectie zelf feiten verzamelt over een opleiding of instelling. De leden van de SP-fractie vragen of het verstandig is om de verantwoordelijkheid voor in beeld brengen van de risico’s, betrokkenen te informeren en passende maatregelen te nemen aan de instelling over te dragen en niet altijd een inspectie-onderzoek in te stellen. Als de inspectie dit onderzoek wel doet, vragen de leden van de SP-fractie zich af hoe dit onderzoek eruit ziet en hoe vaak dit gebeurt. Hoeveel lessen worden bezocht door inspecteurs tijdens een kwaliteitsonderzoek op opleidingsniveau? Tevens vragen zij in hoeverre en op welke manier het bestuur verplicht is om het inspectierapport met de rest van het personeel te bespreken.

De inspectie voert elke drie jaar een instellingsanalyse uit bij instellingen. In het kader van dat onderzoek wordt ook vastgesteld of de schriftelijke bronnen van instellingen (bijvoorbeeld een zelfevaluatie of een auditrapport) overeenkomen met door de inspectie vastgestelde kwaliteitsnormen. De inspectie verifieert daarmee de evaluaties die instellingen aan de inspectie toezenden en ziet dan of instellingen eventuele risico’s buiten de zelfevaluatie houden. De kwaliteitsonderzoeken die de inspectie uitvoert tijdens de driejaarlijkse instellingsanalyse vormen een realiteitscheck op de risicoanalyse van schriftelijke bronnen op afstand. Daarmee ijkt de inspectie haar werkwijze.

De inspectie voert risicogericht haar toezicht uit. Uit een evaluatie van het risicogerichte toezicht is gebleken dat met deze aanpak de tekortkomingen in de onderwijskwaliteit op een effectieve en zo efficiënt mogelijke manier worden opgespoord. Deze evaluatie heb ik, tegelijk met dit verslag, meegezonden.

Het bestuur is niet verplicht de uitkomsten van het inspectierapport met het personeel te bespreken. Een instelling die kwaliteitsborging hoog in het vaandel heeft staan zal een dergelijk rapport echter zeker met onderwijspersoneel op diverse niveaus bespreken en overigens ook met de Raad van Toezicht.

Vrijwillige bijdrage

De leden van de SP-fractie vragen of de inspectie controleert op onwettig gebruik van de vrijwillige bijdrage door ROC’s. Vraagt de inspectie facturen op die door opleidingen aan leerlingen worden verzonden? Hoe vaak komt de inspectie foute facturen tegen en wat doet de inspectie dan?

Bij een onderzoek naar een opleiding gaat de inspectie na of aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Opleidingskosten (vrijwillige bijdragen) maken daar deel van uit. Het onderwerp wordt in gesprekken met studenten aan de orde gesteld. Ook kunnen documenten worden ingezien die informatie geven over de aard van de kosten en de opstelling van de facturen, en over de wijze waarop hierover met studenten wordt gecommuniceerd. Met name als uit het gesprek met de deelnemers informatie komt die erop duidt dat niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan is dat aanleiding tot verder onderzoek. Zo nodig wordt dan ook naar de facturen gekeken.

Naar aanleiding van de klachten en onduidelijkheden over schoolkosten en vrijwillige bijdragen in het mbo ben ik nu bezig met het opstellen van een richtlijn die meer helderheid gaat geven aan zowel de mbo-scholen als studenten en ouders over schoolkosten te betalen door de studenten, schoolkosten te betalen door de school/overheid en vrijwillige bijdragen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met JOB, MBO Raad en de inspectie. Deze richtlijn biedt de scholen, studenten en ouders straks meer helderheid over wat wel en wat niet mag en geeft de inspectie houvast in de beoordeling van extra schoolkosten en vrijwillige bijdragen die gevraagd worden aan studenten. Zonodig zal ook de wetgeving hierop aangepast worden. Ik beoog de scholen, studenten en ouders uiterlijk maart 2012 te informeren over de richtlijn «extra schoolkosten/vrijwillige bijdrage» opdat voor het volgende schooljaar hiermee rekening gehouden kan worden.

De nieuwe richtlijn hanteert de inspectie dan als basis voor het onderzoek dat in 2012 wordt uitgevoerd. De verwachting is dat de nieuwe richtlijn ook voor de inspectie een betere handreiking biedt om effectief toezicht uit te voeren. De onduidelijkheid over de vraag wat wel kan en wat niet kan is dan immers opgelost.

Ook nu is het overigens al zo dat daar waar opvallend en duidelijk onjuist wordt gehandeld de instelling hierop wordt aangesproken. Er wordt om verbetering gevraagd en door de inspectie wordt vervolgens nagegaan of de verbetering is doorgevoerd. In een enkel geval, waar al om aanpassing was gevraagd, is aan het bevoegd gezag gemeld dat na het bekend worden van de nieuwe richtlijnen aan het begin van het studiejaar 2012–2013 een hercontrole zal plaatsvinden. Die hercontrole zal plaatsvinden op basis van de nieuwe richtlijn.

Klachten en signalen

De leden van de SP-fractie vragen waarom de inspectie geen klachten over het onderwijs behandelt. Tevens vragen zij op welke manier signalen over mogelijke kwaliteitstekorten worden betrokken bij de risicoanalyse. Waarom wordt geen actie ondernomen wanneer een signaalgever anoniem wil blijven en hoe ernstig moet een signaal zijn om wel in actie te komen? De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak de inspectie onderzoek verricht naar een opleiding naar aanleiding van signalen of klachten. Hoe worden acties door de inspectie teruggekoppeld aan mensen die de inspectie hebben verwittigd? De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de inspectie kijkt naar het klachtenrecht van een ROC. Kijkt zij hierbij niet alleen in hoeverre de regels op orde zijn, of luistert de inspectie ook naar de ervaringen van leerlingen?

Aan de inspectie is geen expliciete taak bij de behandeling van klachten toebedeeld. Voor vertrouwenszaken is een uitzondering geformuleerd. De vertrouwensinspecteurs hebben alleen taken die voortvloeien uit klachten op het gebied van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, fysiek geweld, psychisch geweld en discriminatie of radicalisering.

De wetgever heeft bepaald dat iedere instelling een regeling moet hebben voor de behandeling van klachten. Informatie over de klachtenregeling moet in de onderwijsgids staan. Veel instellingen beschikken over vertrouwenspersonen die de leerlingen, de ouders of de verzorgers kunnen adviseren over wat de beste procedure is voor het behandelen van hun klacht. In de meeste gevallen zullen klagers zich eerst wenden tot degene(n) in de instelling tegen wie de klacht is gericht. Als klagers van mening zijn dat hun klacht niet goed is behandeld door de desbetreffende functionaris in de school, kunnen zij zich naar keuze richten tot de schoolleiding en eventueel daarna tot het College van Bestuur.

Alle klachten worden meegenomen bij de jaarlijkse risicoanalyse. Mede op basis van de binnengekomen klachten wordt bepaald of het nodig is om een onderzoek in te stellen. De klacht is dan input voor het onderzoek. Dat doet de inspectie ook als er meer signalen zijn over één instelling, of een bepaalde opleiding. Als de klachten wijzen op een mogelijke structurele tekortkoming van de kwaliteit van het onderwijs, wordt in elk geval het College van Bestuur bevraagd. Zij kan, als daartoe aanleiding is, op klachten reageren door incidenteel onderzoek in te stellen. De inspectie treedt dan echter niet op als klachtbehandelaar, maar als toezichthouder.

Bij ernstige klachten gaat de inspectie binnen enkele dagen naar de instelling. Klachten zijn ernstig als de onderwijskwaliteit op essentiële punten in gevaar is, of kan zijn.

Bij een anoniem signaal kan de inspectie geen onderzoek uitvoeren. De signaalgever kan dan immers bekend worden. Vaak zijn klachten herleidbaar tot de signaalgever omdat het over een specifieke opleiding of situatie gaat. Regelmatig zijn klagers ook voor de inspectie anoniem, zodat ook de inspectie niet kan doorvragen, noch nadere informatie op kan vragen. De inspectie gaat wel na of het betreffende signaal betrokken kan worden in het onderzoek, zonder dat de signaalgever bekend wordt.

De inspectie voert momenteel bij een zeventigtal instellingen een themaonderzoek uit naar de klachtenbehandeling in het mbo. Het betreft de behandeling van klachten over het onderwijs waarvoor nog geen wettelijke voorziening bestaat. Het onderzoek vindt op dezelfde manier plaats als twee jaar geleden en heeft als doel om na te gaan of de klachtenbehandeling sindsdien is verbeterd. Er wordt aandacht besteed aan onder meer het al dan niet beschikken door de instelling over een klachtenregeling, de toegankelijk ervan voor studenten en hun wettelijk vertegenwoordigers en de zorgvuldigheid en onafhankelijkheid bij het behandelen van klachten. Naast deskresearch wordt gesproken met studenten. Ook in het reguliere inspectieonderzoek vinden gesprekken plaats met studenten waarin de wijze waarop hun eventuele klachten worden behandeld onderwerp van gesprek is. In het reguliere onderzoek worden ook enkele lessen bezocht.

Als de inspectie in een klacht de aanleiding ziet om een gesprek met het College van Bestuur aan te gaan of een onderzoek in te stellen, dan wordt dat gemeld aan de klager.

In het kader van kwaliteitsonderzoek van een opleiding bezoekt de inspectie altijd een aantal lessen van die specifieke opleiding. Veelal gaat het om ongeveer drie lessen. Hoeveel lessen de inspectie in totaal bezoekt is mede afhankelijk van de aangetroffen kwaliteit van de lessen. Als één van de in eerste instantie bijgewoonde lessen niet op orde is, bezoekt de inspectie in de meeste gevallen nog een aantal extra lessen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD), Werf, M.C.I. van der (CDA) en Hazekamp, A.A.H. (PvdD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Rouwe, S. de (CDA) en Ouwehand, E. (PvdD).

X Noot
2

Kamerstuk 32 193, nr. 28 (amendement inzake het schrappen van een drietal aspecten van kwaliteit waarop de inspectie toeziet).

X Noot
3

Kamerstuk 31 524, nr. 118, p. 22.

X Noot
4

idem, p. 26.

X Noot
5

idem, p. 35.

X Noot
6

idem, p. 57.

Naar boven