31 516 Beleidsdoorlichting Defensie

Nr. 15 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 januari 2016

De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 28 oktober 2015 inzake de Beleidsdoorlichting Budget Internationale Veiligheid (Kamerstuk 31 516, nr. 13).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 januari 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, Van Leiden

1.

Waarom wordt het effect van de activiteiten van Buitenlandse Zaken (BZ) en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-OS) uit het BIV op het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde pas in 2017 onderzocht? Waarom gebeurt dit door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB)?

2.

Hoe past dit onderzoek naar het effect van BZ en BHOS-activiteiten op het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde met de beleidsdoorlichting?

IOB heeft in overleg met het Ministerie van BZ de evaluaties van het BHOS- beleid geprogrammeerd. De effecten van de BIV-investeringen zullen pas na verloop van enige tijd meetbaar zijn. Vandaar dat is voorzien dat IOB in 2017 verkennend effectonderzoek zal doen naar de activiteiten van BZ en BHOS uit het BIV, als bouwsteen voor de bredere beleidsevaluatie van het OS-speerpunt Veiligheid en rechtsorde. De beleidsdoorlichting BIV onderzoekt in hoeverre het BIV heeft bijgedragen aan een doeltreffende en doelmatige uitvoering van geïntegreerde activiteiten van de ministeries van BZ, BHOS en Defensie en kent dus een andere insteek.

3.

Hoe wordt in de beleidsdoorlichting het interdepartementale karakter zichtbaar? Worden de BIV-beleidsvelden van de verschillende ministeries op dezelfde manier getoetst?

Een gezamenlijk projectteam van Defensie, BZ en BHOS voert de beleidsdoorlichting uit. De activiteiten van de verschillende ministeries die ten laste komen van het BIV worden op eenzelfde wijze bezien, waarbij voor zover mogelijk wordt gekeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat het BIV pas sinds kort is ingesteld, hetgeen gevolgen heeft voor de meetbaarheid van de output. Uiteraard wordt ook gekeken naar de samenhang om een uitspraak te kunnen doen of het BIV geleid heeft tot versterking van het 3D-concept en de geïntegreerde benadering.

4.

Hoe wordt de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) betrokken in de beleidsdoorlichting aangezien het Ministerie van Veiligheid en Justitie, daar waar nodig, deel uitmaakt van de geïntegreerde aanpak van het BIV maar geen verantwoordelijkheid draagt voor het BIV?

Voor de activiteiten die deels onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie vallen, wordt het Ministerie van Veiligheid en Justitie benaderd. Vanwege de vastgestelde verantwoordelijkheden ten aanzien van de besluitvorming over de aanwending van het BIV, maken zij geen deel uit van het projectteam.

5.

Gaat de beleidsdoorlichting in op de budgetten van het BIV die op verschillende begrotingen hebben gestaan en zijn verschoven?

6.

Gaat de beleidsdoorlichting in op de budgettaire ontwikkelingen van de oorspronkelijke bezuiniging van 60 miljoen euro bij Defensie met instelling van het BIV, terwijl er voor 2016 weer 60 miljoen euro wordt toegevoegd aan het BIV op de begroting van Defensie?

Zoals de regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE) voorschrijft bevat de beleidsdoorlichting een beschrijving van het beleidsterrein en de onderbouwing van de daarmee gemoeide uitgaven. De ontwikkelingen van het budget horen hier ook bij.

7.

Op welke wijze wordt de periode voor instelling van het BIV onderzocht, aangezien de onderzoeksvraag gericht is op de vergelijking van de periode van instelling van BIV met de periode voor instelling van het BIV?

Het voornemen is om het onderzoek uit te voeren aan de hand van casuïstiek. Hierbij zal een vergelijking worden gemaakt tussen casuïstiek voor en na de invoering van het BIV.

8.

Op welke wijze wordt de uitvoering van het BIV-beleid onderzocht? Hoe wordt de relatie gelegd tussen middelen en effecten? Hoe wordt aandacht besteed aan doelmatigheid en doeltreffendheid van het BIV-beleid?

De doelstelling van het BIV is de verdere versterking van de geïntegreerde benadering. De wijze waarop dit is vormgegeven, is uiteengezet in het regeerakkoord en in de brief van 12 juli 2013 (Kamerstuk 33 400 V, nr. 149). In het onderzoek zal naar diverse aspecten van de uitvoering van het BIV-beleid worden gekeken. Zo wordt onder andere onderzocht hoe de besluitvorming over de activiteiten verloopt en aan welke vereisten een BIV-activiteit moet voldoen. Daarbij moet rekening worden gehouden dat het BIV pas sinds kort is ingesteld, hetgeen gevolgen heeft voor de meetbaarheid van de output. Tevens wordt gekeken of het gelukt is om binnen de gestelde financiële en inhoudelijke kaders aan de realisatie van de doelstellingen te werken. De methodiek wordt nader uitgewerkt in het onderzoekskader dat wordt opgesteld.

9.

Hoe wordt de beleidsdoorlichting qua onderzoeksmethodiek en onderzoeksinstrumenten vormgegeven?

De methodiek zal in overleg met de onafhankelijke expert in meer detail worden uitgewerkt. Het voornemen is om de werking van het BIV door te lichten aan de hand van enkele representatieve casestudies. Bij de casestudies wordt in kaart gebracht wat de uitwerking van de met het BIV beoogde beleidseffecten, is geweest.

10.

Op welke wijze wordt de onafhankelijke deskundige betrokken bij de uitvoering van de evaluatie? Wordt de onafhankelijke deskundige bijvoorbeeld betrokken bij de opzet van het onderzoek? Geeft deze alleen een oordeel over het eindresultaat? Wie is de onafhankelijke deskundige?

De onafhankelijke deskundige zal in 2016 worden aangetrokken om over de verschillende onderdelen van de beleidsdoorlichting onafhankelijk advies te geven, zowel bij de opzet, als het eindresultaat. Het is nog niet bekend wie de onafhankelijke deskundige zal worden.

Naar boven