31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Nr. 46 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 december 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 9 september 2020 inzake de opzet en vraagstelling van de beleidsdoorlichting van artikel 16 Wetenschapsbeleid (Kamerstuk 31 511, nr. 42).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 december 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

1

Waarom staat de bijdrage aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor het praktijkgericht onderzoek in de begroting op artikel 6 en niet op artikel 16?

Dit is historisch zo gegroeid. Wat nu de bijdrage aan NWO voor praktijkgericht onderzoek is, was voorheen een doelgerichte subsidie vanuit artikel 6 aan het SIA. Bij het plaatsen van SIA onder NWO, in 2013, is de bijdrage gericht aan NWO en zijn de middelen blijven staan op artikel 6. Op dit moment wordt bezien of een overheveling van deze middelen naar artikel 16 wenselijk is.

2

Valt het onderzoek dat hogescholen (kunnen) doen binnen de stelselverantwoordelijkheid van de Minister en derhalve binnen de scope van de beleidsdoorlichting?

Ja, het onderzoek dat hogescholen (kunnen) doen, valt onder mijn stelselverantwoordelijkheid. De uit te voeren beleidsdoorlichting heeft betrekking op artikel 16, en gaat daarom strikt genomen niet over het onderzoek aan hogescholen. Desalniettemin vind ik het wenselijk dat, wanneer relevant in relatie tot de onderzoeksthema’s zoals toegelicht in mijn brief van 9 september jl. (Kamerstuk 31 511, nr. 42), er in de doorlichting aandacht is voor het praktijkgericht onderzoek.

3

Hoe komt het dat sommige posten onder «bijdrage aan (inter)nationale organisaties» vallen en andere posten onder artikel 8 Internationaal beleid?

De posten onder artikel 16 zijn veelal specifiek gericht op het financieren van nationaal en internationaal onderzoek, terwijl de posten onder artikel 8 primair betrekking hebben op andere beleidsterreinen van OCW, zoals het ondersteunen van internationale samenwerking.

4

Wat wordt de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het budget van Horizon Europe? Hoe wordt het effect hiervan op het wetenschapsstelsel meegenomen in de beleidsdoorlichting?

De Nederlandse inzet ten aanzien van Horizon Europe is vastgelegd in een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2648). In de Raad voor Concurrentievermogen van 27 september jl. is een voorlopige overeenkomst bereikt over de budgetverdeling, in lijn met de Nederlandse inzet (Kamerstuk 21 501-30, nr. 505). Er is nog geen definitief MFK-akkoord.

De effecten van deze inzet op het wetenschapsstelsel worden niet meegenomen in de beleidsdoorlichting. Horizon Europe gaat in 2021 van start, terwijl de beleidsdoorlichting betrekking heeft op de periode 2014–2020.

5

Heeft u signalen ontvangen dat de Nederlandse inzet bij internationale verdragen onvoldoende is?

Nee, dergelijke signalen heb ik niet ontvangen.

6

Kunt u specificeren hoe u de balans tussen gebonden en ongebonden onderzoek meeneemt in de beleidsdoorlichting?

De balans tussen strategisch en ongebonden onderzoek wordt meegenomen in de beleidsdoorlichting. De wijze waarop dit gebeurt is afhankelijk van het plan van aanpak van het onderzoeksbureau dat de beleidsdoorlichting zal uitvoeren.

7

Hoe worden de effecten van de coronacrisis op het wetenschapsstelsel meegenomen in de beleidsdoorlichting?

De beleidsdoorlichting heeft betrekking op de periode 2014–2020. Alleen voor zover de effecten van de coronacrisis op het wetenschapsstelsel in deze periode zichtbaar blijken, zal het in de doorlichting aan de orde komen.

8

In hoeverre en op welke wijze worden de gevolgen van tijdelijke contracten van (jonge) wetenschappers, zoals toegenomen werkdruk, meegenomen in de beleidsdoorlichting?

De ervaren druk op instellingen en individuele onderzoekers is, als één van de onderzoeksthema’s, onderdeel van de beleidsdoorlichting. Werkdruk heeft niet alleen betrekking op de 2e geldstroom, maar zeker ook op onderwijs- en onderzoeksmiddelen uit artikel 7. De wijze waarop dit in de doorlichting wordt vormgegeven, is afhankelijk van het plan van aanpak van het onderzoeksbureau dat de beleidsdoorlichting zal uitvoeren.

9

Voorziet de onderzoeksopzet in het betrekken van (het perspectief van) wetenschappers, onderzoekers en andere geïnteresseerde burgers, zoals wetenschapsjournalisten, bij de beleidsdoorlichting?

Ja, (het perspectief van) wetenschappers, onderzoekers en eventueel geïnteresseerde burgers worden bij de doorlichting betrokken. De wijze waarop is afhankelijk van het plan van aanpak van het onderzoeksbureau dat de beleidsdoorlichting zal uitvoeren.

Naar boven