31 497 Passend onderwijs

Nr. 55 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2011

Onder verwijzing naar uw verzoek van 20 januari 2011 met kenmerk 2011D02633 om een reactie op het onderzoek van de onderwijsinspectie naar de kwaliteit van het onderwijs in cluster 1, wil ik u het volgende meedelen.

De inspectie heeft in vier achtereenvolgende jaren onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het onderwijs in de verschillende clusters van het (voortgezet) speciaal onderwijs en leerlingen met een rugzakje in het regulier onderwijs. Als laatste in die reeks is in 2009 een onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen met een visuele beperking (cluster 1) in zowel het (voortgezet) speciaal als het regulier onderwijs. De conclusies van de rapportage waren opgenomen in het Onderwijsverslag 2008/2009, dat in 2010 als bijlage bij Kamerstuk 32 123-VIII nr. 122 met een beleidsreactie aan uw Kamer is gezonden. Om die reden is besloten de rapportage nu niet nogmaals met een reactie aan uw Kamer te zenden.

In het rapport concludeert de inspectie dat de kwaliteit van de scholen voor leerlingen met een visuele beperking over het algemeen voldoende is, bij twee van de locaties is verbetering op een aantal aspecten nodig en deze locaties hebben het predicaat zwak gekregen. Geen enkele school kwam in aanmerking voor een aangepast arrangement «zeer zwak». Bij herhaald onderzoek van de inspectie in 2010 hebben ook de twee in 2009 zwak bevonden scholen een basisarrangement gekregen, dat betekent dat er nu in cluster 1 geen school met een aangepast arrangement meer is.

Er is bij de instellingen voldoende aandacht voor het planmatig werken aan de kwaliteit van hun onderwijs en voor het borgen van die kwaliteit. De kwaliteitszorg, het leerstofaanbod, het pedagogisch handelen en de veiligheid zijn in cluster 1 beter ontwikkeld dan in de andere clusters. Het systeem van leerlingenzorg, het benutten van de onderwijstijd en het didactisch handelen zijn over het algemeen voldoende en vergelijkbaar met de clusters 2, 3 en 4.

Het evalueren van de leerlingenzorg en de opbrengsten alsmede het rapporteren over de kwaliteit behoeft echter nog aandacht.

Voor wat betreft het onderwijs aan leerlingen met een cluster 1-indicatie in het regulier basis- en voortgezet onderwijs is de inspectie van mening dat de handelings- en begeleidingsplannen als sturings- en verantwoordingsinstrument een beperkte waarde hebben. De wettelijk verplichte handelingsplannen bevatten voor de dagelijkse lespraktijk te weinig informatie om leerkrachten ondersteuning te geven bij het aanpassen van hun onderwijs aan de leerling met een visuele beperking. In de handelingsplannen wordt te weinig informatie gegeven over de cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden van de leerlingen en er worden te weinig concrete en meetbare doelen gesteld.

Uit de lesobservaties, die de inspectie in het regulier onderwijs heeft uitgevoerd, is echter gebleken, dat hoewel de plannen als zodanig niet altijd voldoende handvatten gaven, het orthopedagogische en orthodidactisch handelen van de leerkrachten in beide sectoren ruim voldoende was.

Over de wettelijk niet verplichte begeleidingsplannen is de inspectie van mening dat die plannen zijn gereduceerd tot vrij betekenisarme documenten, zowel voor de evaluatie van het onderwijs als voor de verantwoording van de extra faciliteiten.

De conclusie van de inspectie over de handelings- en begeleidingsplannen bevestigt het beeld dat al eerder naar voren kwam in de onderzoeksrapporten van de inspectie over de clusters 2, 3 en 4, namelijk dat de kwaliteit van die plannen onvoldoende is en er mede daardoor sprake is van een weinig zorgvuldige planning en evaluatie. De opmerking van de inspectie over cluster 1 is heel herkenbaar. Het handelingsplan is in veel gevallen verworden tot een «papieren tijger». Het handelingsplan staat te weinig in relatie tot het feitelijk onderwijs en datgene wat de leerling naar verwachting zal bereiken. In de huidige onderwijspraktijk heeft het handelingsplan te weinig functionele betekenis; scholen en leerkrachten zien het opstellen van een dergelijk plan als een bureaucratische verplichting zonder relatie met het feitelijk onderwijs- en ondersteuningsaanbod.

Op basis van deze en andere signalen is in overleg met het betrokken onderwijsveld en de inspectie gezocht naar een alternatief. Dat alternatief is gevonden in het ontwikkelingsperspectief, waarmee in het speciaal basisonderwijs al goede ervaringen zijn opgedaan. Het ontwikkelingsperspectief is een instrument waarin de beoogde leeropbrengsten van de (individuele) leerling centraal staan. Het is gebaseerd op verschillende elementen, namelijk de cognitieve, sociaal-emotionele mogelijkheden en vaardigheden van de leerling en ook belemmerende en beschermende factoren in de omgeving evenals de ondersteuningsbehoefte van de leerling. In het wetsvoorstel kwaliteit (v)so, dat naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer zal worden gezonden, wordt het handelingsplan vervangen door het ontwikkelingsperspectief. In dat wetsvoorstel wordt ook een verplichting tot het registreren van de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen opgenomen.

Voor een reactie ten aanzien van de kwaliteit van de handelings- en begeleidingsplannen in het regulier onderwijs verwijs ik naar de brief over passend onderwijs die onlangs aan uw Kamer is toegestuurd. Deze brief bevat onder meer de aankondiging dat ook in het regulier onderwijs het handelingsplan vervalt en waar nodig vervangen zal worden door ontwikkelingsperspectief.

Met de invoering van het ontwikkelingsperspectief voor de leerlingen in het (v)so en voor leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs die niet het gewone onderwijsprogramma kunnen volgen, wordt een dynamischer, meer op leerrendement gericht instrument geïntroduceerd, waarmee het onderwijs meer plannend kan worden ingericht. In tegenstelling tot het handelingsplan is er bij het ontwikkelingsperspectief sprake van lange in plaats van korte termijn doelen. Daarmee kan dit instrument meer dan nu het handelingsplan een functionele rol spelen in het toezicht van de inspectie op de kwaliteit van het onderwijs en het verantwoorden van de opbrengsten, zowel naar de inspectie als naar de ouders.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven