31 497 Passend onderwijs

Nr. 244 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2017

In december 2016 heb ik het onderzoeksrapport «Leerrechten als structurele grondslag voor wetgeving», dat is uitgevoerd door het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht (NCOR), aan uw Kamer aangeboden.1 Bij die aanbieding heb ik opgemerkt dat het rapport veel onderdelen van het onderwijsbeleid en -wetgeving raakt en dat het daarom een grondige bestudering verdient. De afgelopen periode is het rapport zowel vanuit juridisch als beleidsmatig oogpunt nader bezien.

De onderzoekers hebben ten eerste het begrip «leerrecht» nader verkend. Zij constateren dat internationale verdragen het recht op onderwijs beschermen en niet zozeer spreken over een «leerrecht».2 Het begrip «leerrecht» komt wel terug in publicaties van onder meer VN-organisaties en ngo’s. Het recht op onderwijs betreft in Nederland in principe onderwijs op school. Conform internationale verdragen zijn basiskwaliteit, toezicht en gelijke toegang tot het onderwijs gewaarborgd in de sectorwetten en de Leerplichtwet. Daarnaast hebben schoolbesturen een specifieke zorgplicht voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. De constatering dat Nederland met zijn invulling van het onderwijsstelsel voldoet aan de betreffende internationale verdragen vind ik belangrijk om hier te onderstrepen.

De onderzoekers constateren ten tweede dat een benadering vanuit leerrecht de onderwijsvrager centraal stelt, terwijl in het huidige Nederlandse stelsel de onderwijsaanbieders het vertrekpunt vormen. De taken en verantwoordelijkheden van schoolbesturen vormen immers de kern van onze sectorwetten. Daarnaast signaleren de onderzoekers een accentverschuiving: waar het recht op onderwijs in de verdragen zowel rechten van kinderen als van ouders omvat, gaat het in de publicaties over leerrechten vooral over de positie van het kind. De constatering dat de onderwijsvrager een relatief bescheiden positie in onze wet- en regelgeving heeft, herken ik.

De onderzoekers noemen ten derde drie thema’s of uitwerkingen van het begrip leerrecht, namelijk het recht op onderwijs van gehandicapte kinderen, een «rechtenbenadering» (recht op zo hoog mogelijke kwaliteit en effectiviteit van onderwijs) en een «maatwerkbenadering» (recht op onderwijs dat zoveel mogelijk is aangepast aan de behoeften en eigenschappen van individuen). Aan de hand van deze thema’s analyseren de onderzoekers de bestaande onderwijswetgeving, signaleren zij knelpunten en stellen zij mogelijke oplossingen voor.

Het rapport eindigt met drie (nog niet uitgewerkte) modaliteiten die laten zien hoe de positie van de onderwijsvrager versterkt zou kunnen worden. Deze modaliteiten verschillen in mate van ingrijpendheid. Ze lopen uiteen van een volledig ander stelsel waarin de bekostiging niet langer via scholen, maar via ouders loopt, tot een modaliteit waarbij bestaande ontwikkelingen (zoals bijvoorbeeld de toezegging aan uw Kamer over het doorstroomrecht van vmbo gl/tl-havo) in wet- en regelgeving worden vastgelegd.

De modaliteiten vragen daarmee alle drie in meer of mindere mate om nieuwe wetgeving. Dat geldt ook voor andere suggesties die de onderzoekers in het overige deel van het rapport doen. De vraag of en welke aanpassingen wenselijk zijn, is volgens de onderzoekers een politiek-maatschappelijk en juridisch complex vraagstuk dat niet eenvoudig te beantwoorden is. Ik sluit mij hierbij aan. Er is meer tijd en studie nodig om te beoordelen of een wetswijziging wenselijk en noodzakelijk is en wat de consequenties zijn voor de verhouding tussen onderwijsvrager en -aanbieder. Daarnaast is het voornemen om nog aanvullend te onderzoeken wat Nederland eventueel kan leren van andere landen. Vanwege de extra tijd die hiervoor nodig is en vanwege het sterk politieke karakter van dit vraagstuk laat ik verdere besluitvorming aan een volgend kabinet.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 31 497, nr. 221.

X Noot
2

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Naar boven