31 490 Vernieuwing van de rijksdienst

Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2014

Tijdens de procedurevergadering van de commissie voor Wonen en Rijksdienst d.d. 2 september 2014, is naar aanleiding van de brief over de rijksinzet op afstoot en transformatie Rijksvastgoed (Kamerstuk 31 490, nr. 158), het verantwoordingsonderzoek 2013 van de Algemene Rekenkamer besproken.

Graag reageer ik middels deze brief op de stelling van de Algemene Rekenkamer dat de besparingen die beoogd worden door het afstoten van rijkskantoorruimte, wellicht niet gehaald worden door een veranderende conjunctuur en boekwaarde-verliezen.

In de eerste plaats wil ik benadrukken dat in onze becijferingen van de besparingen die beoogd worden door het afstoten van rijkskantoorruimte, rekening is gehouden met de veranderende conjunctuur en daarop gebaseerde boekwaarderesultaten.

In de tweede plaats hebben alle departementen met de becijferingen van de beoogde besparingen door het afstoten van rijkskantoorruimte ingestemd en zijn deze besparingen reeds bij de departementen ingeboekt, als onderdeel van de taakstellingen van de afgelopen kabinetten. Het huisvestingsbudget ligt immers bij hen, en vormt onderdeel van hun totale apparaatskostenbudget.

In de derde plaats ben ik van mening dat de rijksinzet op afstoot en transformatie van Rijksvastgoed op een zorgvuldige wijze wordt ingevuld door het Rijksvastgoedbedrijf, waarbij alle opties tot afstoot en transformatie langskomen. Onlangs informeerde ik u hierover uitgebreid (Kamerstuk 31 490, nr. 158).

Overigens heb ik in mijn bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek richting de Rekenkamer op dit punt aangegeven dat ik het werken met scenario’s naar de toekomst toe een relevant punt vind. Dat geldt niet alleen voor de rijkskantoren, maar ook voor andere gebouwtypen zoals af te stoten gevangenissen en defensievastgoed.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven