31 415 DNA-onderzoek in strafzaken

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2013

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie1 hebben naar aanleiding van de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 april jl. nog enkele vragen gesteld op 7 mei 2013.

De minister heeft op 3 juni 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 7 mei 2013

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie bedanken u voor uw brief d.d. 17 april jl. en hebben naar aanleiding daarvan nog de volgende vragen.

Allereerst vraagt de commissie zich af of de uitkomst van het debat over het wetsvoorstel herziening ten nadele (32 044) interfereert met de inhoud van voorliggend ontwerpbesluit. Kunt u toelichten of dit het geval is? Noopt de uitkomst van het debat op enigerlei wijze tot aanpassing van het ontwerpbesluit, dan wel tot wijziging van de interpretatie of toepassing daarvan?

Verder heeft de commissie een vraag over de mogelijkheid om de minister van Veiligheid & Justitie te verzoeken een DNA-profiel en/of celmateriaal te laten vernietigen, mocht aan betrokkene blijken dat het NFI deze bewaart in strijd met de geldende regelgeving.2 Het komt de commissie vreemd voor dat de betrokkene om vernietiging moet verzoeken. Volgens hen zou de correcte handelwijze zijn dat het NFI tot vernietiging overgaat indien na het informeren door betrokkene blijkt dat zijn of haar DNA-profiel en/of celmateriaal bij dit instituut wordt bewaard in strijd met geldende regelgeving. Is de regering het eens met de commissie dat de verantwoordelijkheid voor de naleving van de geldende regelgeving aangaande het bewaren van DNA-profielen en celmateriaal primair bij het NFI ligt? Het zou toch zo moeten zijn dat het NFI, bij gebruik van het recht tot kennisneming door betrokkene, nagaat of het bewaren van het DNA-profiel en/of celmateriaal overeenkomstig geldend recht is en indien dit niet het geval blijkt, ambtshalve tot vernietiging overgaat?

Tot slot vraagt de commissie of de uitspraak van het EHRM in de zaak M. K. t. Frankrijk3 over de opslag van vingerafdrukken, naar uw oordeel noopt tot aanpassing van het Besluit DNA- onderzoek in strafzaken, zeker met het oog op hetgeen daarover gewisseld is in het debat over herziening ten nadele.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien uw reactie met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A. Broekers-Knol

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2013

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben naar aanleiding van mijn brief van 17 april jl. nog enkele vragen gesteld over het bij brief van 24 januari 2013 bij de Eerste Kamer voorgehangen ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring (verder: het ontwerpbesluit verjaring). Hun vragen beantwoord ik graag met deze brief.

De commissie vroeg of de uitkomst van het debat over het wetsvoorstel herziening ten nadele (Kamerstukken I 32 044) interfereert met de inhoud van voorliggend ontwerpbesluit.

De uitkomsten van dat debat hebben geen gevolgen voor het voorgehangen ontwerpbesluit verjaring, wel voor het ontwerpbesluit dat is opgesteld ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele.

Zowel het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken als het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden onderscheiden diverse categorieën van gegevens. Voor iedere categorie van DNA-gegevens of vingerafdrukken geldt een eigen bewaarregeling. Dit houdt verband met het specifieke doel waarvoor gegevens worden bewaard. Het ontwerpbesluit verjaring ziet op DNA-gegevens en vingerafdrukken van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten. Het ontwerpbesluit ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele ziet op een andere categorie van DNA-gegevens en vingerafdrukken, namelijk op de DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen en personen die zijn ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor die gegevens zal in het laatstgenoemde ontwerpbesluit in een aparte bewaarregeling worden voorzien, waarin de toezeggingen die op dit punt zijn gedaan tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening ten nadele zullen worden verwerkt. Het ontwerpbesluit ter uitvoering van de wet herziening ten nadele zal bij de Tweede en Eerste Kamer worden voorgehangen.

De commissie had voorts een vraag over de mogelijkheid om de minister van Veiligheid en Justitie te verzoeken een DNA-profiel en celmateriaal te laten vernietigen, mocht aan betrokkene blijken dat het NFI deze bewaart in strijd met het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De commissie vroeg of de verantwoordelijkheid voor de naleving van dat besluit, voor zover het gaat om het bewaren van DNA-profielen en celmateriaal, niet primair bij het NFI ligt.

Indien een betrokkene zich tot het NFI heeft gewend met het verzoek om informatie of van hem DNA-gegevens zijn opgeslagen en indien zou worden vastgesteld dat dit in strijd is met het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, moet het NFI die gegevens uiteraard overeenkomstig die regeling vernietigen.

Meer in het algemeen geldt daarnaast dat op grond van de artikelen 35 en 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens een recht op kennisneming en de mogelijkheid tot het doen van een correctieverzoek bestaan voor degene wiens persoonsgegevens zijn verwerkt. Hierdoor wordt de betrokkene in staat gesteld te vernemen of zijn DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd en of celmateriaal van hem bij het NFI is opgeslagen. Indien mocht blijken dat zijn DNA-profiel en celmateriaal abusievelijk niet binnen de daarvoor geldende bewaartermijn vernietigd is, kan hij vervolgens de Minister van Veiligheid en Justitie verzoeken zijn profiel en celmateriaal te laten vernietigen.

Tot slot vroeg de commissie of de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) van 18 april 2013 in de zaak M.K. t. Frankrijk, nr. 19522/09 over de opslag van vingerafdrukken noopt tot aanpassing van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, mede gelet op hetgeen daarover gewisseld is in het debat over de herziening ten nadele.

Voor zover de commissie met deze vraag wil vernemen of het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken zoals dat thans geldt, naar aanleiding van deze uitspraak aanpassing behoeft, kan ik deze vraag ontkennend beantwoorden. In het genoemde arrest van het EHRM stond de regeling voor het bewaren van vingerafdrukken in Frankrijk centraal. In Frankrijk werden de vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging of wiens zaak was geseponeerd, bewaard. Zo ook de vingerafdrukken van de klager, die in een zaak was vrijgesproken van diefstal en wiens andere zaak wegens diefstal was geseponeerd. Het EHRM acht de toepassing van de Franse bewaarregeling in dit geval niet proportioneel en daarmee in strijd met artikel 8 EVRM.

Het arrest heeft geen gevolgen voor het huidige Besluit DNA-onderzoek in strafzaken omdat op grond daarvan is voorgeschreven dat de DNA-gegevens van de verdachte na een vrijspraak of sepot worden vernietigd.

De uitspraak van het EHRM heeft ook geen gevolgen voor het voorgehangen ontwerpbesluit verjaring, omdat dat niet ziet op DNA-gegevens of vingerafdrukken van vrijgesproken personen.

Voor zover de commissie met haar vraag daarnaast wil vernemen in hoeverre de uitspraak M.K. t. Frankrijk gevolgen heeft voor het ontwerpbesluit ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele, merk ik op dat ook dat ontwerpbesluit naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof mijns inziens geen aanpassing behoeft. Uit de uitspraak van het EHRM kan niet worden afgeleid dat de vingerafdrukken van vrijgesproken personen nimmer mogen worden bewaard. Het EHRM noemt in het arrest enkele factoren op basis waarvan het («en conclusion») tot het oordeel komt dat de Franse bewaarregeling in de zaak van de klager in haar uitwerking niet proportioneel is. Een van die factoren is dat die regeling in het geheel geen onderscheid maakt tussen gegevens van veroordeelden en personen die, zoals de klager, zijn vrijgesproken (paragraaf 42). Een andere factor is dat de regeling niet uitsluit dat vingerafdrukken ook worden bewaard bij vrijspraken voor lichte strafbare feiten (paragraaf 41).

In de voorgenomen bewaarregeling, die ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele zal worden getroffen, zullen echter verschillende beperkingen worden opgenomen die bij veroordeelden niet zijn voorzien. De belangrijkste beperking is dat DNA-profielen en vingerafdrukken van vrijgesproken personen alleen – en in opdracht van de rechter-commissaris – voor een eventuele herziening ten nadele kunnen worden gebruikt. Zij zullen daartoe in de DNA-databank respectievelijk de databank voor vingerafdrukken afgeschermd worden bewaard. Zij kunnen, anders dan bij DNA-profielen en vingerafdrukken van veroordeelden het geval is, derhalve niet worden gebruikt in andere strafzaken. Bovendien zullen vingerafdrukken alleen worden bewaard in geval van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging voor misdrijven waarbij herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk is. Er worden bijgevolg geen DNA-profielen en vingerafdrukken bewaard in geval van lichte strafbare feiten. Om deze redenen meen ik dat artikel 8 EVRM, zoals uitgelegd in het arrest, niet aan het treffen van de voorgenomen bewaarregeling in de weg staat.

Uit mijn toezegging aan Uw Kamer, gedaan in het debat over het wetsvoorstel herziening ten nadele, vloeit voort dat in de bewaarregeling een extra beperking zal worden opgenomen. Deze houdt in dat DNA-profielen en vingerafdrukken van vrijgesproken personen niet zullen worden bewaard wanneer naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat de vrijgesproken persoon het misdrijf onmogelijk kan hebben begaan. Deze extra waarborg kan slechts bijdragen aan het oordeel dat de voorgenomen bewaarregeling proportioneel is in het licht van artikel 8 EVRM, doordat zij bewaring van vingerafdrukken uitsluit wanneer dat redelijkerwijs niet in overeenstemming met het doel van de regeling kan worden geacht. Uiteraard zal in de nota van toelichting op het ontwerpbesluit ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele aandacht worden besteed aan de jurisprudentie van het EHRM.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Brief van de minister van V&J d.d. 17 april jl., p. 2.

X Noot
3

EHRM 18 april 2013, nr. 19522/09 (M.K. t. Frankrijk).

Naar boven