31 410
Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2010

Hierbij informeren wij u over de in te bouwen evaluatiemomenten voor het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III), zoals door ons tijdens het notaoverleg van 6 april 2009 (31 574, nr. 8) is toegezegd.

Wij zijn voornemens het SEV III, dat loopt tot 2020, drie keer te evalueren. Die drie momenten zijn twee tussentijdse evaluatiemomenten, één in 2012 en één in 2015/2016, en een derde moment in 2018. Dit is twee jaar voor het aflopen van de looptijd van het SEV III. Bij dit laatste evaluatiemoment zal, met het oog op een eventueel volgend SEV, de algehele werking van het SEV III bezien worden.

In het licht van de opmerkingen van de Kamer zal het kabinet de eerstvolgende evaluatie aangrijpen om de (toekomstige) ruimtelijke consequenties van (grootschalige) duurzame elektriciteitsopwekking in kaart te brengen. Het is nu nog niet goed mogelijk om exact aan te geven welke onderwerpen bij de tussentijdse evaluaties, die in 2012 en 2015/2016 gepland zijn, aan de orde zullen komen.

Bij de keuze van de onderwerpen hanteren wij de volgende uitgangspunten. Gelet op de aard van het SEV III moeten deze evaluaties gaan om infrastructuur van nationaal belang. Ten tweede moet er sprake zijn van grootschalig ruimtebeslag. Ten derde moet een eventuele aanpassing van het SEV III een zinvolle bijdrage leveren aan de (overige) procedures voor inpassing van de beoogde elektriciteitsinfrastructuur.

Afhankelijk van de actuele ontwikkelingen kunnen de onderstaande onderwerpen voor tussentijdse evaluatie van het SEV III in aanmerking komen.

1) Het kabinet kan de tussentijdse evaluaties koppelen aan het meest actuele Kwaliteits- en Capaciteitsplan van TenneT. Het SEV III is thans mede gebaseerd op het Kwaliteits- en Capaciteitsplan van 2008–2014. Met de bedoelde evaluaties kunnen beleid en uitvoering aan elkaar gekoppeld worden en kunnen zo nodig actualiseringen in het hoogspanningsnet van 220 kV en hoger verwerkt worden.

2) Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen, zoals een toename van wind op zee. De op zee opgewekte energie moet afgevoerd worden, verzwaring van het hoogspanningsnet op land moet in dit licht bezien worden. Het is zinvol om zo nodig de actuele situatie van het elektriciteitsnet ten behoeve van wind op zee mee te nemen. Volgens de huidige inzichten kan een offshore netconfiguratie waarschijnlijk alleen gerealiseerd worden zolang het zwaartepunt in de aanlanding is gericht op Beverwijk. In het Energierapport 2008 is aangekondigd dat het kabinet, samen met marktpartijen, ontwikkelingen stimuleert die gericht zijn op de Noordzee als duurzame energiebron1. Bij een van de evaluaties van het SEV III zal het kabinet ingaan op de ruimtelijke dimensie daarvan en op de vraag of, en zo ja welke uitspraken daarover in het SEV III wenselijk zijn.

3) Ruimtereserveringen op het gebied van grootschalige windenergie op land, waar die van nationaal belang geacht worden, kunnen meegenomen worden bij de evaluatie van het SEV. Wij zullen dan moeten bezien of er aanleiding is om deze ruimtereservering op te nemen in een aanpassing van SEV III. Dit is uiteraard afhankelijk van de resultaten van de nu in ontwikkeling zijnde langetermijnvisie voor windenergie en de conclusies die het kabinet daaraan gaat verbinden.

4) De wijze waarop consequenties voor ruimtereserveringen vanwege grootschalige opslag van CO2 in het SEV zijn meegenomen, zou kunnen worden geëvalueerd. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de relatie tussen de locatie van productie-eenheden en de locatie van opslagmogelijkheden.

  In de Nota van Toelichting bij pkb deel 3a van het SEV III heeft het kabinet aangegeven dat het ruimtebeslag voor plaatsing van installaties voor Carbon Capture and Storage (CCS) op de in het SEV III genoemde vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsproductie afhangt van de aard en omvang van die installaties. Kortom, dat ruimtebeslag zal een zaak van lokaal maatwerk worden. Het kabinet heeft er daarom van afgezien om generieke uitspraken te doen over het ruimtebeslag van die installaties op de genoemde vestigingsplaatsen. Dat kan aan de orde komen bij de vergunningverlening voor concrete projecten2.

  Voor grootschalig transport naar opslaglocaties buiten de locaties voor grootschalige elektriciteitsproductie – zoals in niet meer in productie zijnde gasvelden – is het SEV III niet de geschikte plaats om tot reserveringen over te gaan. Op dit moment is een Structuurvisie Buisleidingen in voorbereiding waarin de ruimtelijke reservering voor toekomstige CO2-leidingen zal worden meegenomen.

5) De resultaten van het onderzoek naar ondergrondse exploitatie van hoogspanningsverbindingen van 220 kV en hoger en de praktische ervaringen van de gedeeltelijke ondergrondse exploitatie van de Randstad 380 kV hoogspanningsverbinding kunnen in de evaluatie meegenomen worden. Deze resultaten zullen naar huidige verwachting in 2015 bekend zijn.

6) Bij een evaluatiemoment kan bezien worden of opname van locaties voor grootschalige osmosecentrales zinvol is. Op dit ogenblik is grootschalige opwekking van elektriciteit door middel van osmose technisch nog niet mogelijk. Mocht bij evaluatie blijken dat hier wel zicht op is, dan zullen we bezien of er voor deze techniek ruimte gereserveerd moet worden in het kader van SEV III.

7) Tevens is in het SEV III afgesproken dat «Om de toename van het totaal bovengrondse ruimtebeslag uitgedrukt in kilometers tracélengte van hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 110 kV zo veel mogelijk te voorkomen, zal het kabinet vastleggen dat aanleg van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger, die niet gecombineerd met bestaande hoogspanningsleidingen zoals beschreven in paragraaf 6.8 onder a, wordt gecompenseerd door bestaande bovengrondse verbindingen met een spanning van 110 kV of 150 kV ondergronds aan te leggen», het zogenaamde uitruilbeginsel1. Op de aangekondigde evaluatiemomenten wordt ook bezien of deze compensatie in de pas blijft met de realisatie van de nieuwe nationale hoogspanningslijnen.

Op 22 juni 2009 hebben wij u geïnformeerd over de methode waarmee de magneetveldzones van hoogspanningslijnen worden bepaald2. In deze brief is tot onze spijt verkeerd vermeld waaraan de ontwerpbelasting wordt ontleend. In de brief schreven wij daarover: «De ontwerpbelasting wordt, voor bestaande bovengrondse hoogspanningslijnen, ontleend aan het Capaciteitsplan 2005–2012, zoals dat op 1 december 2005 bij de Directie Toezicht Energie (DTe) van de Nederlandse Mededingingsautoriteit is ingediend.»

De Capaciteitsplannen bevatten die informatie niet. Daarom zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders over het leveren van de benodigde informatie.

Dat is inmiddels vastgelegd in hoofdstuk 2.3.2.3. van de vernieuwde «Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen».

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Kamerstuk II, 2007–2008, 31 510, nr. 1 Energierapport 2008, pagina 74.

XNoot
2

Kamerstuk II, 2008–2009, 31 410, nr. 15, pagina 41–42.

XNoot
1

Kamerstuk II 2008–2009, 31 410 nr. 15, artikel 6.9, pagina 6.

XNoot
2

Kamerstuk II 2008–2009, 31 574, nr. 10.

Naar boven