31 402 De internetfilm Fitna

Nr. 4 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2011

Dinsdag 6 december heeft de kamer mij gevraagd (Handelingen II, 2011/12, nr. 32, Regeling van werkzaamheden) om schriftelijk te reageren op de door de Humanistische Omroep uitgezonden documentaire over de aanloop naar de strafvervolging van de heer Wilders naar aanleiding van de film Fitna en in een feitenrelaas in te gaan op de in de documentaire genoemde gebeurtenissen. Specifiek heeft de kamer gevraagd naar mijn reactie op de bewering dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken zou hebben gesuggereerd de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) onderzoek te laten doen naar de heer Wilders.

Ik heb kennis genomen van bedoelde documentaire. Ik stel vast dat deze voor het grootste deel bestaat uit uitspraken en de weergave van enkele televisiefragmenten uit de bedoelde periode. Ik laat die voor wat ze zijn.

Wat de substantie betreft van het gerelateerde in de uitzending, kan ik het volgende melden. Het kabinet werd indertijd geconfronteerd met het gegeven dat, afgaande op de mededelingen omtrent de film Fitna deze bij het uitbrengen een situatie zou kunnen scheppen waarin leven, veiligheid en goed van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland in gevaar kwamen, alsmede van Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Dat dit niet een denkbeeldig gevaar was hebben vergelijkbare situaties sindsdien bewezen. Onder die omstandigheden mag de kamer er van uitgaan dat het kabinet alle mogelijkheden en maatregelen heeft overwogen die in een dergelijke situatie nodig en dienstig kunnen zijn, en dat het kabinet datgene heeft besloten wat geëigend en rechtmatig is. Het kabinet en de betrokken ministers hebben daartoe de bevoegdheid, en daarmee de verantwoordelijkheid en plicht om te doen wat onder de gegeven omstandigheden nodig is. De beraadslagingen en besluitvorming daarover vinden plaats in de Raad van Ministers waarover zoals bekend geen mededeling gedaan wordt. Betrokken ministers dienen over de inhoud daarvan geen mededelingen te doen. Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). Dit behoort reeds tot het publieke domein. Daar valt ook in het licht van bedoelde documentaire niets aan toe te voegen.

De procedure met betrekking tot onderzoek van de AIVD en de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden van de dienst in het kader van de bescherming van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat, is wettelijk geregeld in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002). Over de toepassing daarvan in concrete gevallen wordt ingevolge de wet geen mededeling gedaan, ook niet in antwoord op Kamervragen. Ik hecht eraan te benadrukken dat de inzet van de wettelijke bevoegdheden door de AIVD steeds zeer nauwkeurig binnen het wettelijk kader wordt afgewogen. De onafhankelijke Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet nauwgezet toe op de rechtmatigheid van de wettelijke taakuitvoering en de in dat kader toegepaste (bijzondere) bevoegdheden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven