Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2011
Op 4 maart jongstleden heeft uw vaste commissie voor Economische Zaken twee brieven aan mij doorgestuurd met het verzoek om
een reactie. Het betreft de brief van gemeente Menaldumadeel van 21 februari 2011 met als onderwerp «Moties zoutwinning» (uw
kenmerk 2011Z03866/2011D09588) en de brief van de gemeente Harlingen van 10 februari 2011 met als onderwerp «Zoutwinning» (uw kenmerk 2011Z03014/2011D09010). Aangezien beide brieven betrekking hebben op de plannen voor toekomstige zoutwinning door Frisia Zout B.V. in Noordwest-Friesland
en van gelijke strekking zijn, geef ik hierbij mijn reactie op deze beide brieven.
Frisia Zout B.V. is voornemens het voortbestaan van haar fabriek in Harlingen voor de komende 25 tot 30 jaar zeker te stellen
door de additionele winning van in totaal 32 miljoen ton zout, waarvan ca. tweederde onder de Waddenzee en ca. eenderde onder
land. Hiertoe heeft Frisia Zout in 2008 twee nieuwe winningsvergunningen aangevraagd bij het toenmalige Ministerie van Economische
Zaken. Vanwege de gevoeligheid van de natuurwaarden in de Waddenzee en de bodemdaling die samenhangt met deze zoutwinning
(zowel onder de Waddenzee als op land), is het besluit hierover destijds aangehouden totdat er helderheid zou zijn over de
milieueffecten.
Op 11 juni 2009 (Kamerstuk 31 349, nr. 15) heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer toegezegd om, voorafgaand aan het te nemen besluit, adviezen in te zullen winnen
van de Mijnraad, TNO, Staatstoezicht op de Mijnen en de Technische commissie bodembeweging en tevens om andere ministeries
en betrokken Friese overheden hierover te zullen consulteren.
De betreffende adviezen zijn ondertussen binnen. De afstemming met de betrokken Friese overheden vindt naar verwachting in
april 2011 plaats, binnen het Bestuurlijk Overleg Gas- en Zoutwinning Noordwest-Friesland. Hierin hebben, onder voorzitterschap
van de gedeputeerde van de provincie Friesland, ook de gemeenten Harlingen en Menaldumadeel zitting. De standpunten, zoals
geuit in de ingezonden brieven van 4 maart 2011, zullen hierin aan de orde kunnen komen.
Het is mijn streven om uw Kamer uiterlijk in mei van dit jaar te informeren over mijn voorgenomen besluit inzake de beide
winningsvergunningaanvragen van Frisia Zout B.V.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M Verhagen