31 347 Voorstel van wet van het lid Kant tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging

31 375 Voorstel van wet van het lid Kant tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning om de bekostiging van het gemeentelijk beleid op het terrein van de huishoudelijke verzorging door middel van specifieke uitkeringen te laten plaatsvinden

Nr. 13 BRIEF VAN DE INDIENER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2010

Het lid Wolbert heeft na het plenaire debat van 18 mei 2010 over de wijzigingsvoorstellen rondom de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) haar amendement bij het wetsvoorstel rondom de basistarieven (TK 31 347, nrs. 12 e.v.) aangepast. In het eerste deel van deze brief wil ik op het gewijzigde amendement (nr. 12) reageren.

Voorts heb ik tijdens het voornoemde plenaire debat de Kamer een reactie toegezegd over wat het wetsvoorstel over specifieke uitkeringen (TK 31 375, nrs 12 e.v.) voor consequenties heeft voor het vaststellen van de macrobudgetten. Deze reactie zal ik in het tweede deel van deze brief geven.

Gewijzigd amendement Wolbert (TK 31 347, nr. 12)

Nadat ik met de Kamer het plenaire debat heb gevoerd over de door mij ingediende wijzigingsvoorstellen Wmo is er een gewijzigd amendement Wolbert onder 31 347 nr. 12 ingediend. Hierbij wil ik graag mijn oordeel uitspreken over dat amendement: ik heb geen bezwaar tegen het amendement. Het lijkt mij redelijk en in de lijn van de Wmo-gedachte om dit in eerste instantie bij de gemeenten te laten en geen nadere regels te stellen. Met dit gewijzigd amendement blijft de mogelijkheid behouden snel in te grijpen indien zich ongewenste situaties voordoen, zoals we dat hebben gezien bij het omzetten van huishoudelijke zorg naar alfahulp. Door toevoeging van het door het lid Wolbert voorgestelde vijfde lid dient de Kamer zich over eventuele nadere regels uit te spreken. Ook daar kan ik me in vinden.

Consequenties wetsvoorstel 31 375 voor vaststelling macrobudget

Tijdens het plenaire debat over de wijzigingsvoorstellen Wmo heb ik uw Kamer een reactie toegezegd over wat het wetsvoorstel over specifieke uitkeringen voor consequenties heeft voor het vaststellen van de macrobudgetten. Tot dusver werden gemeenten op macrobasis gebudgetteerd en afgerekend. Het lid Wolbert vroeg in dit verband of er meer wijzigingen nodig waren, waarbij zij dacht dat er in elk geval aanpassingen nodig zijn bij het vaststellen van het macrobudget.

Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gezocht met het departement van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Men heeft mij daarbij laten weten dat de bestuurlijke constellatie waarbinnen besloten wordt over het verdeelmodel van de Wmo en de vaststelling van het budget zal veranderen door het initiatiefvoorstel. Daarvoor zijn geen nadere wetswijzigingen nodig.

Voor de verdeling van de middelen van de specifieke uitkering over de gemeenten kan het huidig verdeelmodel worden aangehouden. Dit dient echter wel weer officieel besloten te worden. Het kan zijn dat de VNG onder druk van de nadeelgemeenten het hele verdeelsysteem ter discussie zal stellen. Wordt de huidige verdeelsleutel overgenomen, dan is voor de vaststelling een wijziging in de verantwoordingssystematiek noodzakelijk, zodat deze in overeenstemming is met de definitie van het doel van de specifieke uitkering hulp bij het huishouden.

De minister van VWS is bij een specifieke uitkering op VWS-terrein verantwoordelijk voor de omvang van het macrobudget, de verdeling daarvan over de gemeenten (de zgn. verdeelsleutel) en de inrichting, zoals het doel van de specifieke uitkering. In dit geval is het doel: huishoudelijke verzorging of beleid dat mede ten doel heeft het beroep op huishoudelijke verzorging te doen afnemen. In het huidige systeem is het zo dat dit wordt besloten in gezamenlijk overleg tussen VWS, fondsbeheerders (BZK en Financiën) en de VNG.

Bij een specifieke uitkering ontvangt een gemeente in het lopende jaar het bedrag van de specifieke uitkering. Aan het eind van het jaar moet de gemeente verantwoording afleggen via het SISA principe (single information single audit: gemeenten nemen de verantwoordingsinformatie op in hun jaarrekening en die informatie leveren zij aan bij het CBS in opdracht van BZK). Hierbij hoort de goedkeurende verklaring van de accountant voor de jaarrekening als geheel.

Als de gemeente niet al het geld van de specifieke uitkering heeft uitgegeven, wordt het geld teruggevorderd over dat betreffende jaar. Het jaar erop krijgt de gemeente gewoon het afgesproken bedrag.

De gemeenten mogen het geld uitgeven aan huishoudelijke verzorging en beleid dat mede ten doel heeft het beroep op de huishoudelijke verzorging te doen afnemen. Zoals ik u al tijdens het debat heb gezegd, kies ik hierbij voor de meest eenvoudige variant van verantwoording. Het is voldoende als gemeenten aannemelijk kunnen maken dat bepaalde zaken zoals het ondersteunen en inzetten van vrijwilligers, het ontlasten van mantelzorgers of mantelzorgwoningen er toe kunnen leiden dat het beroep op de huishoudelijke verzorging afneemt. Zo’n ruime variant wordt ook gebruikt bij het vroegere werkdeel Wwb (nu participatiebudget). Volgens door mij geraadpleegde wethouders is dat goed werkbaar. Gemeenten houden in hun boekhouding apart bij hoeveel geld besteed is binnen de kaders van de wettelijke regeling. Als dit in de boekhouding niet al afzonderlijk wordt bijgehouden, is dit eenvoudig te doen voor iedere gemeente dit alsnog zodanig in te richten.

Bij de integratie-uitkering hulp bij het huishouden is er in het huidige systeem een correctie voor het budget in latere jaren op grond van de realisatie in het verleden. Op dit moment wordt het budget hulp bij het huishouden voor het jaar t+1 in jaar t namelijk bepaald op grond van realisatie jaar t-1.

De rol van het SCP gaat veranderen. Het SCP heeft als onafhankelijke derde op dit moment vier taken:

  • 1. Een bindend advies over het budget hulp bij huishouden voor t+1 te geven op grond van de realisatie in het jaar t-1 plus indexatie;

  • 2. Een niet bindend advies te geven over de toereikendheid van het budget hulp bij het huishouden in t+1 op grond van het bovenstaande;

  • 3. Een niet bindend advies te geven over de toereikendheid van het totale Wmo-budget, dat is bijvoorbeeld het compensatiebeginsel, het persoonsgebonden budget en maatschappelijke ontwikkelingen;

  • 4. Een niet bindend advies over de toereikendheid van het verdeelmodel voor het Wmo-budget.

Deze taken zullen vervallen bij een specifieke uitkering. De eerste twee taken vervallen bij een specifieke uitkering omdat een bindend advies en een niet bindend advies niet relevant is voor een specifieke uitkering. Daarvoor is de realisatie namelijk niet relevant om het budget t+1 vast te stellen. De vierde taak vervalt voor het SCP en wordt ondergebracht bij de Raad voor de Financiële Verhoudingen. De derde taak vervalt en zou volgens het departement mee kunnen lopen in de evaluatie van de Wmo.

Kant

Naar boven