31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Nr. 50 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft op 28 januari 2015 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2014 over de stand van zaken bij de invoering van referentieniveaus voor taal en rekenen in het vo en mbo (Kamerstuk 31 332, nr. 36).

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 januari 2015 over aanbieding van de tweede rapportage Intensiveringstraject rekenen mbo (Kamerstuk 31 332, nr. 37).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Jasper Van Dijk, Jadnanansing, Klaver, Van Meenen, Rog, Straus en Tellegen,

en Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 10.33 uur.

De voorzitter: Ik heet welkom de Minister, de Staatssecretaris en hun ambtenaren, de commissieleden en alle mensen die op de publieke tribune dit debat volgen. Op de agenda staat de rekentoets in het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Per fractie is een spreektijd vastgesteld van drie tot vier minuten en ik sta drie interrupties per spreker toe.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Vandaag spreek ik als Kamerlid van D66 en als oud-wiskundedocent. Dat ben ik 33 jaar geweest. Over één ding zijn we het eens: rekenen is belangrijk. Al een aantal jaren wordt geconstateerd, ook in deze Kamer, dat jonge mensen niet goed kunnen rekenen. Dat is geen verrassing als je bedenkt dat rekenen het automatiseren van rekenkundige handelingen behelst, zoals breukrekenen en het bijbrengen van getalbegrip. Als je die handelingen automatiseert met een rekenmachine, leert de leerling knoppen bedienen in plaats van rekenen. Je oogst immers wat je zaait. Hoe los je dit op? Zorg dat docenten in het basisonderwijs goed en adequaat rekenonderwijs kunnen geven: sommetjes maken. Zet dat voort in de onderbouw van de middelbare school in het vak dat zich daarvoor bij uitstek leent, namelijk wiskunde. Toets desgewenst aan het einde van de onderbouw, zodat de rekenvaardigheid optimaal kan worden gebruikt in de bovenbouw bij alle vakken met een rekencomponent. Onderhoud die vaardigheid de rest van de schoolloopbaan. Zo simpel is het.

Als je echter de politiek zijn gang laat gaan, krijg je talloze commissies die bewindslieden naar de mond praten en stoere taal van politici die geen benul hebben waarover het gaat en voor wie doel en middel volstrekt door elkaar lopen. Het voorlopig resultaat is een rekentoets die meer een taaltoets is en die voor een groot deel met een rekenmachine gemaakt moet worden, ondanks de woorden van de destijds verantwoordelijke bewindspersoon dat de toets natuurlijk met het koppie gemaakt diende te worden. Het is een toets die gebaseerd is op dubieuze en onbeproefde referentieniveaus, die beslissend is voor zakken of slagen, die leidt tot teaching to the test, die een feest is voor dure trainingsbureaus waarvan slechts de betergesitueerden gebruik kunnen maken en die funest is voor juist de kwetsbaarste leerlingen. Kortom, het is een toets die bemoeilijkt dat leerlingen beter leren rekenen, in plaats van dit te bevorderen. Het is een afrekentoets als onderdeel van Heel Holland zakt.

De heer Beertema (PVV): Op een aantal onderdelen ben ik het met D66 eens. Ik kan voor een behoorlijk deel meegaan in de tirade die de laatste tijd gehouden wordt over de taligheid van de rekentoets. Vindt de heer Van Meenen echter ook niet dat dit enigszins wordt overdreven? Ik refereer aan een som waarin een berg grind en een kruiwagen voorkwamen. Die werd te talig geacht, omdat de arme zieltjes van kinderen nooit konden weten wat een «kruiwagen» is en wat «grind» is. Dat moest uitgelegd worden. Als we struikelen over dit soort taligheid, zullen deze kinderen, die een heel ander probleem hebben, ook nooit slagen voor een examen economie, aardrijkskunde, geschiedenis et cetera.

De heer Van Meenen (D66): Het punt over taligheid wil ik hier niet maken. Natuurlijk komt er vroeg of laat een moment in je leven waarop je je rekenvaardigheden moet inzetten in een bepaalde situatie. Dat is overigens voor iedereen verschillend. De toets is voor iedereen hetzelfde. Daarom wordt er naar gekunstelde voorbeelden gezocht. Het gaat mij erom dat je eerst moet kunnen rekenen als je in een context wilt leren rekenen. De puzzel is nu om uit een contextrijke opgave het rekenonderdeel te halen, wat voor sommige leerlingen een drempel is. Misschien geldt dat niet voor deze opgave, maar wel in zijn algemeenheid. Vervolgens begint het rekenen pas. Je moet echter eerst de pijlers slaan en dan pas de brug aanleggen. Leerlingen moeten in eerste instantie goed en geautomatiseerd leren rekenen. Rekenen is echt iets anders dan een rekenopgave uit de context kunnen halen. Dat is mijn punt.

De heer Beertema (PVV): Het stuit dus niet op zoveel bezwaren als de sommen in de loop van de jaren wat taliger en contextrijker worden, als er maar eerst geautomatiseerd en gecijferd wordt?

De heer Van Meenen (D66): Daarom pleit ik ervoor om de rekentoets in de onderbouw af te nemen, als er al een toets moet zijn. De context ontstaat vanzelf in de bovenbouw en niet alleen bij het vak wiskunde, maar ook bij alle andere vakken. Je hebt die basis dan nodig. Alleen daarom is het al een heel slecht idee om pas aan het einde van de middelbare school te willen vaststellen of kinderen kunnen rekenen, nog los van deze rekentoets. Als er dan een toets moet komen, moet je die juist daaraan voorafgaand afnemen, aan het einde van de onderbouw.

Mevrouw Straus (VVD): Vorig jaar, en ook de afgelopen dagen, heb ik veel reacties gehad. We voeren deze discussie immers al langer. Ik heb me afgevraagd hoe het ging toen ik op school zat. Wij hadden ook contextsommen. Die heetten toen vraagstukjes. Misschien kunnen de leden zich dat nog herinneren. Wat is er anders aan de contextsommen van nu ten opzichte van de vraagstukjes die we vroeger vanaf groep 6 in het basisonderwijs kregen, behalve dat ze een onderwerp betreffen dat vandaag de dag speelt? Een opgave als «reken uit welke van deze twee telefoonabonnementen voor jou het goedkoopste is» lijkt me heel relevant voor kinderen van tegenwoordig.

De heer Van Meenen (D66): Los van het feit dat ik het me niet op dezelfde manier herinner als mevrouw Straus omdat ik een paar jaren ouder ben, is het grote verschil dat mevrouw Straus eerst had leren rekenen, voordat ze dit soort opgaven ging maken. Het grote probleem is een soort geloofsrichting waarin men denkt dat de leerlingen met contextopgaven moeten beginnen en dat ze dan zelf ontdekken dat ze moeten kunnen rekenen. Dat soort gedachten heeft postgevat in het onderwijs. De commissie kent mij: ik ben een moderne progressieve man die vernieuwing van het onderwijs niet schuwt. We hebben echter het kind met het badwater weggegooid. We hebben de basis uit het rekenonderwijs gesloopt, door te denken dat rekenen in een leuke context veel aantrekkelijker wordt. Rekenen is helemaal niet aantrekkelijk. Het is gewoon vervelend werk dat je moet doen.

De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, kunt u uw antwoorden iets korter maken?

De heer Van Meenen (D66): Nee, voorzitter. Dat gaat niet.

Mevrouw Straus (VVD): Die vraagstukjes van vroeger en de contextopgaven van nu zijn precies hetzelfde. In de rekentoets worden inderdaad een aantal contextvragen gesteld, juist om kinderen meer een gevoel te geven van wat ze in de praktijk met rekenen kunnen doen. Het is een veelgehoorde klacht van leerlingen dat ze niet weten waarom ze bepaalde dingen moeten leren. Als je een en ander in een context plaatst, gaan ze het wel begrijpen. Daarnaast bestaat het overgrote deel van deze rekentoets gewoon uit rekenopgaven zoals we die allemaal kennen. Het rekenonderwijs moet dus beide trainen: zowel het automatiseren als de contextopgaven.

De voorzitter: Heel kort, mijnheer van Meenen.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb geen vraag gehoord, maar deze opvatting ken ik. Die komt voor bij mensen die echt geen benul hebben waarover ze het hebben. Dat is mijn korte samenvatting.

Het is politiek op zijn slechtst als we de voorwaarden voor een zorgvuldig beleidsproces die de commissie-Dijsselbloem voorschreef, volkomen negeren. Die betroffen de wetenschappelijke onderbouwing, experimenten, evaluatie en draagvlak in het veld. Het is wrang dat juist zijn partij dit alles terzijde schuift voor wat tegenwoordig het hoogste doel van de PvdA is, namelijk de VVD gelijk geven. Het is een gotspe dat mevrouw Jadnanansing durft te stellen dat aan al haar voorwaarden is voldaan. Ze eiste vorig jaar in een motie draagvlak in het onderwijs. Dat is er niet. Ze vroeg om een structurele oplossing, ingebed in bestaande vakken. Die is er niet. Ze eiste dat de rekentoets niet over de hoofden van jongeren gebruikt zou worden om scholen op te jagen. Dat is precies wat er nu gebeurt. Niemand, op een enkele verdwaalde wiskundedocent na, wil deze rekentoets. De Landelijke Ouderraad, het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), de vakbonden, de PO-Raad en de VO-raad zeggen: onaanvaardbaar, disproportioneel. Massaal niet-diplomeren is het gevolg. Ik vraag de staatsecretaris waar dat broodnodige draagvlak is. Waarom wil hij de nieuwe Tineke Netelenbos worden? Ik denk even terug aan het studiehuis. Welke deal is hierover met de PvdA gesloten? Bed, bad, brood? Een leuk dingetje in het belastingplan? Iets in de Zorgwet? Zeg het maar.

Ik ben 33 jaar docent geweest en ik zit nu dertien jaar in de politiek om iets bij te dragen aan de samenleving en aan goed en beter onderwijs. Als de PvdA volhardt in haar standpunt, wordt vandaag de zwartste dag voor het onderwijs die ik in al die jaren heb meegemaakt. Daarom zeg ik tegen mevrouw Jadnanansing: behoed uzelf, uw partij en de leerlingen die uw hart hebben voor deze enorme fout. Als ze toch doorzet, moet ze verder zwijgen over al die schattige kwetsbare kinderen die dromen van een prachtige toekomst. Kiest de PvdA voor de leerling of voor de VVD? Dat is vandaag de grote vraag. Als de PvdA voor de leerling kiest, zorg er dan voor dat het rekenonderwijs in het basisonderwijs op orde is. Investeer in de opleiding van docenten op de pabo. Geef rekenen geïntegreerd in wiskunde in de onderbouw. Sluit eventueel af met een toets. Onderhoud het in de bovenbouw en het vervolgonderwijs. Ik heb gezegd.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Kiest de PvdA voor de leerling? Natuurlijk kiest de PvdA voor de leerling. Het is verschrikkelijk en onacceptabel als we nu besluiten dat we al die leerlingen dat goed rekenonderwijs niet gunnen. Ik wens niet te geraken in het frame van: laat maar, de leerlingen zijn gewoon zielig en ze kunnen niets. Ik wens wel te geraken in wat bijvoorbeeld de jongeren van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) ons schrijven. Die schrijven: alsjeblieft, geef ons goed rekenonderwijs; we hebben het straks nodig, niet alleen voor de arbeidsmarkt maar ook in de samenleving. Wij moeten er met zijn allen voor zorgen dat we deze jongeren een goede toekomst bieden. Het gaat vandaag om het belang van goed rekenonderwijs.

De voorzitter: Wat is uw vraag, mevrouw Jadnanansing?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): In 2010 hebben we allen hiervoor gestemd. What the hell happened, dat we nu besluiten: ach die jongeren, niet zo belangrijk; ze hebben dat rekenonderwijs niet nodig? Wat is er gebeurd met D66?

De heer Van Meenen (D66): D66 is nog steeds de onderwijspartij. D66 kiest nog steeds voor de leerlingen. D66 wil de studenten in het mbo nog steeds het beste onderwijs geven, ook het beste rekenonderwijs. Dat is nu net het probleem. Voor de PvdA lopen doel en middel volstrekt door elkaar. Mevrouw Jadnanansing verkeert in een droomwereld als ze denkt dat dit leidt tot goed rekenonderwijs en dat het de kansen van leerlingen verbetert. Dat is juist niet het geval. Het staat hun kansen in de weg. We moeten vanaf vandaag investeren in goed rekenonderwijs, maar dan ook echt rekenonderwijs. Dat vraag ik mevrouw Jadnanansing.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer van Meenen noemde zojuist het mbo. Jongeren uit het mbo schrijven ons: ga hiermee door; we eisen goed rekenonderwijs want we weten dat dit belangrijk is in deze samenleving. Hoe gaat de heer Van Meenen daarmee om? De jongeren eisen het zelf.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb die brief ook gelezen. Ik ben het helemaal met hen en met hun eis eens. Mevrouw Jadnanansing denkt dat die brief aan mij gericht is: zorg voor goed rekenonderwijs en ga door met de rekentoets. Die brief richt zich echter tot de PvdA: zorg voor goed rekenonderwijs en ga niet mee in dit dwaalspoor. Dat vragen de mbo-jongeren. Mevrouw Jadnanansing kan wel met haar hoofd schudden, maar het is weer heel erg triest wat de PvdA hier aan het doen is.

De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, dank u wel. Er zijn nog meer interrupties.

De heer Beertema (PVV): Ik verbaas me over een paar dingen. Ik memoreer ze straks in mijn inbreng ook. In 2010 was er brede consensus, want er waren urgente problemen, vooral in het hoger onderwijs. Daarom was ook D66 er toen zonder enige weerstand keihard voorstander van om dit allemaal in te voeren. In de tussentijd is er iets veranderd. Mevrouw Jadnanansing heeft het de heer Van Meenen al gevraagd, maar ik heb geen antwoord gehoord. Ik ben het met D66 eens dat het basisonderwijs een heel belangrijke rol heeft, maar het voorgezet onderwijs wil weten waar het aan toe is. Datzelfde D66 heeft de Cito-toets uit het onderwijs gesloopt. Hoe verhoudt dat zich met dit populistische pleidooi? Dit zou de zwartste dag in de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs zijn? Kom op, dat is een bijna hysterische toevoeging aan het hele debat dat al aan de gang is.

De heer Van Meenen (D66): Het compliment over de Cito-toets neem ik graag in ontvangst. Ik heb het al in mijn verhaal gezegd: in 2010 is in deze Kamer terecht geconstateerd dat er een groot probleem was. Dat is er ook. Daarna is niet de juiste weg gevolgd. Dat is het grote probleem en dat bedoel ik met «doel en middel lopen door elkaar». We hebben allemaal hetzelfde doel. Als we luisteren naar wat het hele veld een goede oplossing vindt, is dat niet de oplossing die we vandaag kiezen. Ik heb in mijn bijdrage aangegeven hoe ik ernaar kijk. Er komt overigens nog steeds een toets in voor, als dat de wens van de Kamer is, maar dan aan het einde van de onderbouw.

De heer Beertema (PVV): Ik maak er bezwaar tegen dat voortdurend herhaald wordt dat heel het veld tegen is. Hij bedoelt de bobo's in het onderwijs, de bestuurders, die vreselijke sectorraden en de vakbonden. Er zijn talloze leraren in het land en talloze scholen die hun wiskundeonderwijs gewoon op orde hebben. Die besteden er extra aandacht aan en de kinderen slagen met vlag en wimpel voor de toets. Ik vind het inderdaad een hysterische benadering van het probleem. Je kunt niet zeggen dat het gehele veld tegen is. Het zijn de bobo's die tegen zijn en mijnheer Van Meenen is voor die bobo's. Hij is zelf een bobo. Hij voelt zich daar thuis. Wij laten ons niet meer vertellen dat het gehele veld tegen is.

De voorzitter: Een korte reactie van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66): Als de heer Beertema vindt dat het LAKS ook onder de bobo’s valt en de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) een verzameling bobo's noemt, blijkt wel dat hij niemand van hen ooit gesproken heeft, net zo min als de PvdA. En als de vakbonden nu ook al bobo's zijn...

De voorzitter: Kunt u afronden?

De heer Van Meenen (D66): Het zal allemaal wel, maar ik kom voortdurend in het veld. Ik spreek onnoemelijk veel mensen. Ik ken er onnoemelijk veel mensen, want ik heb er 33 jaar gewerkt. Ik ben nog niemand tegengekomen die mij gezegd heeft: lekker doorgaan met die rekentoets. Wijs die mensen maar aan en breng ze met mij in contact. Ik heb honderden mails ontvangen. Tot nu toe is er welgeteld één persoon geweest die schreef: lekker doorgaan zo, het gaat hartstikke goed.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. De rekenvaardigheid van leerlingen viel tegen en vanuit onze Haagse regelreflex was de rekentoets het politieke antwoord op dit probleem. We moeten na vier jaar experimenteren met referentieniveaus en de rekentoets erkennen dat we op het verkeerde spoor zitten. Het rekenonderwijs is nog steeds niet op orde en het rekenonderwijsveld verzet zich massaal tegen de rekentoets. Opname van de rekentoets in een slaag/zakregeling is volgens de VO-raad en acht andere onderwijsorganisaties zelfs ronduit onaanvaardbaar. Waarom luisteren deze bewindslieden en de Tweede Kamerfracties van PvdA en VVD niet naar deze onderwijsprofessionals?

De heer Beertema (PVV): Wil de heer Rog nu dan ook klip-en-klaar aangeven dat het CDA een enorme draai heeft gemaakt? Het was een CDA-Minister die de toets samen met de VVD en PVV heeft ingezet. Het CDA was er buitengewoon enthousiast over. Wat is er in de tussentijd gebeurd met de urgentie die de partij van de heer Rog, en de heer Rog zelf waarschijnlijk ook, toen zo hartstochtelijk voelde? Is het puur pragmatisme? Is het opportunisme?

De voorzitter: Uw vraag is helder.

De heer Rog (CDA): Dank voor deze vraag. Die is tamelijk existentieel. De Tweede Kamer wilde in 2010 in de volle breedte, op één kleine partij na, de SGP, dat de rekentoets werd ingevoerd als antwoord op de tekortschietende rekenvaardigheden. Daarmee hebben we geen recht gedaan aan de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem. Het was echter wel een breed gedragen wens. We zien nu dat de uitwerking van de referentieniveaus en de rekentoets verkeerd uitpakt. Dan kun je twee dingen doen. Je kunt je ogen ervoor sluiten of je kunt erkennen dat er met voortschrijdend inzicht sprake is van een groot probleem in plaats van een oplossing en daar politiek naar handelen in het belang van de kinderen en in het belang van het onderwijs.

De voorzitter: Helder. U hebt uw punt gemaakt.

De heer Beertema (PVV): In het belang van de kinderen, in het belang van het onderwijs. Ik constateer dat het CDA dit probleem op dezelfde manier aanpakt als de heer Buma indertijd deed met de langstudeerregeling. Die draaide in een nacht tijd om en riep tegen de studenten: daar staat het bier. Dat is de CDA-manier van politiek bedrijven. Dit verschilt er niet zo heel veel van. Het is puur pragmatisme en opportunisme. Het is allemaal gespeelde hartstocht. Ik zie het met lede ogen aan.

De voorzitter: Hartelijk dank.

De heer Rog (CDA): Het is jammer dat de heer Beertema kennelijk niet heeft geluisterd naar de wiskundeleraren in de NVvW, het LAKS, de onderwijsbonden, de VO-raad, de PO-Raad, hoogleraren, Stichting Goed Rekenonderwijs (SGR) en Beter Onderwijs Nederland (BON), waarmee de heer Beertema volgens mij connecties heeft. Iedereen verzet zich tegen dit antwoord op het erkende probleem dat nog steeds bestaat, namelijk dat de rekenvaardigheden niet op orde zijn. We doen er verstandig aan een keer te luisteren. Dat zou het vertrouwen van het onderwijs in de politiek herstellen. De PVV kan daaraan ook een bijdrage leveren.

Ik heb hier het toetsingskader van de commissie-Dijsselbloem over de voorwaarden voor een zorgvuldig beleidsproces. Ik vraag de griffier dit nog eens te verspreiden onder de bewindslieden en onder de Kamerleden, in ieder geval die van de PvdA en VVD.

Er blijft kritiek op het bovenmatige gewicht van de toets in de slaag/zakregeling. De toets blijkt voor de leerlingen niet transparant. Alle kritiek op de taligheid en contextrijkheid, die eerder al door Tanja Jadnanansing werd gedeeld, staat nog steeds overeind. Deze rekentoets is niet het antwoord op het probleem van de gebrekkige rekenvaardigheid. Waarom gaan deze bewindslieden de discussie over de uitwerking van de referentieniveaus en over de vraag wat goed rekenen is niet aan? Die vraag wordt steeds angstvallig gemeden. De Staatssecretaris denkt dat de resultaten van de rekentoets straks, als het voor het echie is, beter zijn. Tanja Jadnanansing denkt dat het onderwijs er wel klaar voor is. Zijn deze gedachten niet een buitengewoon smalle basis voor het beleid?

Iets meer dan de helft van de leerlingen in het vo haalt een voldoende voor de rekentoets. Op het mbo-4 haalt 33% een voldoende voor deze rekentoets.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Hoe duidt de heer Rog het feit dat we, naast alle brieven van mensen die tegen zijn, een groot aantal brieven hebben ontvangen van mensen die voor zijn, juist ook van docenten? Ze schrijven dat ze er helemaal klaar voor zijn. Ze schrijven dat ze het aankunnen en er al jaren klaar voor zijn. Sterker nog, ze schrijven dat we het niet moeten uitstellen, omdat ze verder willen en dat ook kunnen. Waarom luistert de heer Rog alleen naar de groep die zegt dat ze het niet kan?

De heer Rog (CDA): Dat komt omdat er ontzettend veel meer mensen uitspreken dat deze toets niet deugt en dat ze er niet klaar voor zijn. Op het mbo zijn er nauwelijks bevoegde leraren om het rekenonderwijs te verzorgen. Het rekenonderwijs is niet op orde. Dat is ook door de staatscommissies van deze bewindslieden iedere keer opnieuw bevestigd. Je kunt je ogen daarvoor sluiten en je beleid baseren op één brief van één mevrouw met 23 andere handtekeningen die je hebt ontvangen. Eerlijk gezegd denk ik dat dit geen recht doet aan het massieve verzet in het onderwijs.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Hebt u de rapportages van de Steunpunten taal en rekenen gelezen?

De heer Rog (CDA): Het antwoord is ja.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Wat hebt u daaruit geconstateerd?

De heer Rog (CDA): Ik heb daaruit geconstateerd dat het onderwijs nog steeds niet op orde is en dat er nog steeds veel verbeterd kan worden.

De voorzitter: Voordat mevrouw Jadnanansing verder gaat: de interrupties doen we in tweeën.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb drie interrupties.

De voorzitter: Dan wordt dit uw derde interruptie.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ga even door op de rapportages van het Steunpunt taal en rekenen. Eergisteren is de recentste rapportage uitgekomen. Het is vooral interessant omdat het steunpunt met name naar het mbo heeft gekeken. Deze sector heeft de afgelopen tijd heel nadrukkelijk aangegeven zich veel zorgen te maken over de studenten. In deze rapportage staat: «Wat uit de rekengesprekken duidelijk is gebleken, is dat er een groot draagvlak is in het mbo om door te gaan op de ingeslagen weg. Het meetellen van de resultaten in de slaag/zak-regeling zien de scholen als belangrijk element dat bijdraagt aan het verhogen van het rekenniveau van de studenten». Dit staat toch haaks op wat de heer Rog beweert?

De heer Rog (CDA): Dat is inderdaad een frase in het rapport die ook waar is. Tegelijkertijd zien wij uit de pilots dat twee derde van de studenten in het mbo een onvoldoende haalt. Tegelijkertijd zien we dat het aantal bevoegde leraren in het mbo dat het rekenonderwijs verzorgt, nagenoeg nul is. We zien bovendien dat ouders en ook JOB nadrukkelijk aangeven dat ze goed rekenonderwijs willen. Sterker nog, ze zeggen dat het in hun belang is en dat ze er recht op hebben. Het CDA vindt goed rekenonderwijs ook van groot belang. Eindig dan niet met een rekentoets waardoor de leerlingen feitelijk worden afgerekend op wat ze niet kunnen in plaats van ze uit te dagen op wat ze wel kunnen op het juiste moment in hun leerontwikkeling. Dat is op de basisschool en in de onderbouw.

Mevrouw Straus (VVD): Ik lees in de brief van JOB ook: pak de scholen aan die nog steeds geen adequaat rekenonderwijs geven. Deze discussie loopt al vanaf 2007. Dat zou de heer Rog dan toch ook moeten voorstellen? Welke voorstellen doet hij hiervoor?

De heer Rog (CDA): De kern van mijn pleidooi is dat het CDA voor goed rekenonderwijs staat. Wat ons betreft gaan we dus heel hard aan de bak om het rekenonderwijs te verbeteren. JOB stelt dit voor het mbo ook voor, en ook in het primaire onderwijs zou dat de situatie moeten zijn. De rekentoets is niet de oplossing, terwijl mevrouw Straus daarop focust.

De voorzitter: Voordat de heer Rog verdergaat: mevrouw Jadnanansing heeft een vraag en heeft daarmee haar derde interruptie gehad.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik vraag de heer Rog of hij de brief heeft gelezen van de docenten. Dat betreft niet één docent. Het getuigt van een enorm dedain om te doen alsof het één docent betreft tegenover duizenden docenten die tegen zijn. We hebben een groot aantal brieven ontvangen waarin klip-en-klaar geschreven staat: laten we hiermee doorgaan, we zijn er klaar voor. Is het niet juist onze opdracht om te kijken naar diegenen die zeggen dat ze het wel kunnen? In het onderwijs leren we onze jongeren om dingen te kunnen en nu gaan we mee met degenen die het niet kunnen. Het gaat om degenen die het wel kunnen, want van hen leren we. We zorgen ervoor dat we al die jongeren, die we goed rekenonderwijs gunnen, klaarstomen voor de toets, zodat ze de arbeidsmarkt op kunnen en goed kunnen opereren in de samenleving. Is de heer Rog het met mij eens?

De heer Rog (CDA): Het is interessant. Mevrouw Jadnanansing heeft het over één brief met inderdaad met 24 handtekeningen. Ze rondt het af op 100. Dat is een interessante constatering. Het is één brief met 24 handtekeningen van 24 mensen die betrokken zijn bij het rekenonderwijs. Die mensen zijn overigens ook in hoge mate betrokken bij het ontwikkelen van het rekenonderwijs dat met deze rekentoets wordt getest. Ik zet daar tegenover de dertien hooggewaardeerde organisaties waarnaar de PvdA gewoonlijk ook luistert, vele hoogleraren en vele wiskundeleraren, die ons benaderd hebben. Voor mij is het duidelijk. Ik luister naar hen. Sinds de commissie-Dijsselbloem hebben we de dure plicht om naar het onderwijsveld te luisteren als er geen draagvlak is voor het beleid.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Rog vindt de brief van de 24 mensen die 24 scholen, en heel veel mensen die daar werken, vertegenwoordigen en alle mails die we van die mensen hebben ontvangen, niet zo belangrijk, omdat die mensen niet zo hogelijk gewaardeerd zijn. Dat is een fijne boodschap voor al deze docenten.

De heer Rog (CDA): Wij voeren een kwalitatieve discussie over de rekentoets en het belang van het verbeteren van rekenvaardigheden. Mevrouw Jadnanansing plaatst hier een kwantitatief aspect tegenover, gebaseerd op één e-mail met 24 handtekeningen. I rest my case.

Het wordt ronduit een ramp als deze toets wordt meegeteld voor het diploma. Scholieren met een 4,5 krijgen straks alsnog een voldoende op hun diploma. Voor het CDA is dit geen oplossing voor een probleem, maar een erkenning van het feit dat de rekentoets het probleem is. Wat doet de Staatssecretaris met alle leerlingen die het afgelopen jaar een 4,5 scoorden of dit jaar nog zullen scoren en dat cijfer op de bijlage bij het diploma krijgen? Wordt dat hersteld? Kunnen de bewindslieden aangeven hoeveel kinderen rekenles krijgen van onbevoegde leraren? Vinden ze het verantwoord dat deze leerlingen straks mogelijk geen diploma krijgen vanwege een onvoldoende voor de rekentoets? Waarom zakken er straks maximaal 5% meer leerlingen als gevolg van de rekentoets? Waarom geen 4% of 10%? Is dit niet volstrekte willekeur? Erkent de Staatssecretaris dat dit ertoe kan leiden dat meer dan 4.000 leerlingen extra hun rekentoets niet halen? Het CDA stelt voor dit percentage terug te brengen tot 0%: 0 leerlingen die het slachtoffer worden van een toets waarvoor geen draagvlak is. Graag hoor ik een reactie.

Wat vindt de Staatssecretaris van de aanbeveling van de NVvW om rekenen in wiskunde te integreren en al aan het einde van de onderbouw te toetsen? Het CDA vindt dit een goed idee. Waarom komen de bewindslieden hun expliciete toezegging aan de Kamer niet na, dat er bij de rekentoets geen gebruik gemaakt mag worden van een rekenmachine?

De trein rijdt. Dat is de metafoor van deze Staatssecretaris en tevens zijn hoofdargument om de invoering van de rekentoets door te drukken. Ik vraag me weleens af wat deze bewindslieden zouden doen als ze niet op Onderwijs zaten, maar op Volksgezondheid. Wat zouden ze doen als een geneesmiddel dat net is toegelaten op de markt, slachtoffers maakt in plaats van mensen te genezen? Zouden ze het ook zo laten, omdat de trein rijdt? Dat is exact wat ze nu doen. De trein van de rekentoets dendert door. Een trein die door leraren smalend de Fyra van het onderwijs wordt genoemd. Iedereen ziet dat de trein gaat ontsporen en dat duizenden leerlingen hiervan het slachtoffer zullen worden. De Minister en Staatssecretaris trappen niet op de rem. Maar ook op deze trein zit een noodrem. Om bij die noodrem te komen, hebben we wel de hulp van Tanja Jadnanansing van de Partij van de Arbeid nodig. Zij zegt altijd op te komen voor de jongeren in het mbo en vo. Zij stelde dat de rekentoets gedwongen schooluitval zou creëren. Zij eiste dat de toets pas ingevoerd zou worden als zou blijken dat de jongeren het niveau aankonden. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. Vandaag kan Tanja Jadnanansing een daad stellen. Het lot van duizenden jongeren ligt letterlijk in haar handen. Kiest zij voor goed onderwijs of kiest zij voor een afrekentoets?

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Door ouders, bedrijfsleven, stagebegeleiders en heel het hoger onderwijs, dus breed in de samenleving, werd indertijd terecht geklaagd dat de basisvaardigheden taal, spelling en rekenen zeer onder de maat waren. Eerstejaarsstudenten op de universiteit en het hbo, zelfs op de pabo, worden nog steeds in de eerste weken bijgeschoold in deze elementaire vaardigheden. Dat is de situatie waar we vandaan komen. Iedereen was het erover eens. Het wetsvoorstel is aangenomen door de SP, de PvdA, GroenLinks, D66, de Partij voor de Dieren, de VVD, de ChristenUnie, het CDA en de PVV. Zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer werd het als hamerstuk aangenomen. Het was verder niet nodig erover te debatteren. Nogmaals, het verbaast mij erg dat alle «weg met de rekentoets»-roepers zoveel gehoor krijgen in deze veldslag. Het is namelijk een veldslag. Alleen de VVD en mijn partij, en sinds gisteren de PvdA, staan nog overeind in de loopgraven. De rest van de partijen is in het zicht van de vijand bij de eerste schermutselingen gevlucht.

Tot mijn verdriet zijn er al veel veldslagen verloren in de onderwijsoorlog die dit kabinet voert tegen het onderwijsbeleid van Rutte I. Dit gebeurt vaak onder aanvoering van D66. De Cito-toets als matchingsinstrument is afgeschaft. De urennorm is eraan gegaan. De klas als basiseenheid staat onder druk, doordat de onderwijstijd wordt geflexibiliseerd. Nu moet de rekentoets eraan geloven. Het is bijna een hetze. Als dan gezegd wordt dat we naar Dijsselbloem moeten luisteren, denk ik: man, man, man. Van een hamerstuk in 2010 is het verworden tot een conflict in 2015, waaraan heel veel ideologische aspecten lijken te kleven.

Ook in 2013–2014 hebben leerlingen in het vo en mbo onvoldoendes gehaald voor de rekentoetsen 2F en 3F. Dat is niet zo gek, want het traject van de rekentoets heeft meer tijd nodig. We moeten nu kijken naar wat er goed gaat. Veel scholen nemen het rekenonderwijs inmiddels zeer serieus. Ik ken die scholen. Ik spreek met die mensen.

Volgens de commissie-Bosker zijn er twee problemen: de kwaliteit van de toets en de manier waarop de leerlingen op de toets worden voorbereid. De bewindspersonen hebben de eerdere aanbevelingen van de commissie-Bosker gevolgd. De scholen moesten meer werk maken van rekenonderwijs. Gelukkig gebeurt dat op een aantal scholen. De opgaven moesten minder talig worden en de manier waarop de toets werd afgenomen, moest verbeterd worden. De commissie-Bosker concludeert ook dat invoering in 2015–2016 wenselijk en haalbaar is. Uitstel is het vooruitschuiven van problemen. Dat moeten we niet doen. Eerder uitstel heeft alleen maar een negatief effect gehad op de resultaten van de leerlingen. Dat zegt de commissie-Bosker ook en dat is een belangrijk gegeven. De PVV wil geen verder uitstel door het rekencijfer op een bijlage in het plusdocument te zetten. Dat is nergens voor nodig. Verder uitstel leidt tot demotivatie bij heel veel docenten en leerlingen. Dat zeggen niet alleen wij. Ook docenten van heel veel scholen zeggen dat.

De onderwijssector heeft intussen op alle kritiekpunten zijn zin gekregen. Punt één: men wilde het werk van de leerlingen kunnen inzien. Dit kan nu. Punt twee: er zijn meer voorbeeldtoetsen gekomen. Punt drie: rekenen zou minder zwaar moeten meetellen. Dit is inmiddels zo. Punt vier: leerlingen zouden meer kansen moeten krijgen om het examen te halen. Er werd gevraagd om twee herkansingen; het veld kreeg er drie. Punt vijf: er moesten meer kale opgaven komen. Dat zijn er nu 15 van de 45. Punt zes: meer opgaven zonder rekenmachine. Dit is gebeurd. Punt zeven: er zitten nu drie vragen bij één praktijksituatie. Als het bevalt, komen er in de toekomst nog meer. Punt acht: het onderwijsveld wilde de keuze tussen een schriftelijke of een digitale toets. Er wordt nu bekeken of dit haalbaar is. Punt negen: het veld wilde weten waarom het vmbo-bb (basisberoepsgerichte leerweg) bij wiskunde zoveel beter scoort dan bij de rekentoets. Dit wordt momenteel serieus onderzocht. Punt tien: het veld wilde minder complexe opgaven, met name in het mbo maar ook in het vo. Die krijgen ze. Punt elf: we wilden af van de verschillen in toets bij mbo en vo. Er komt nu één syllabus en uiteindelijk komt er één toets.

Op grond van deze opsomming is mijn conclusie dat de Staatssecretaris naar het veld luistert. Zijn oren staan wagenwijd open. Iedereen die na deze opsomming zegt dat het kabinet doof is voor kritiek, bedrijft populisme van het zuiverste water. Mensen uit de echte wereld vinden het onbegrijpelijk dat we nog steeds leerlingen afleveren die niet foutloos kunnen rekenen. Mevrouw Jadnanansing had het over een brief. Daarin schrijft iemand: ik wil dat de verpleegkundige die mijn medicijnen doseert, dit foutloos doet en dat de kassière in de supermarkt niet in paniek raakt als ze wisselgeld moet teruggeven. Daar gaat het om. Alle andere examenvakken waarin rekenen voorkomt, zoals economie, wiskunde, scheikunde enzovoorts, zijn veel taliger dan de rekentoets. Als die nu al te talig is, zijn we echt verloren. Er blijft dan echt niet veel over. Die leerling kan dan geen enkel vo-examen voldoende maken.

Het doel van de wetgeving over de referentieniveaus in 2010 was om het niveau te verbeteren. Rekenen telt nu veel minder zwaar mee dan andere vakken. Met een 4,5 voor economie, Engels, Nederlands of wiskunde ben je bij voorbaat gezakt, tenzij je kunt compenseren. Bij rekenen hoef je een 4,5 niet te compenseren en mag je nog steeds een 4,5 voor wiskunde of economie halen. Bovendien heb je drie herkansingen voor rekenen tegen één herkansing voor alle andere vier tot zeven examenvakken. De PVV blijft van oordeel dat de lat hoger gelegd moet worden. We kunnen er niet mee akkoord gaan dat een 4,5 voor de rekentoets geen consequenties heeft.

Het veld wil minder verhaalsommen. Daar zijn we gevoelig voor. Laten we dat als twaalfde tegemoetkoming realiseren. Deel de toets op in de volgende onderdelen: cijferen, het echte hoofdrekenen, breuken, procenten en tot slot een kwart contextsommen. Laat dat de laatste tegemoetkoming van de Staatssecretaris zijn. We gaan vervolgens hard werken om kinderen te leren rekenen, want we mogen geen cohorten verloren laten gaan of laten wachten totdat in het basisonderwijs het rekenonderwijs eindelijk is verbeterd.

De heer Van Meenen (D66): Ik kan hier heel veel vragen bij stellen, maar ik houd het beperkt tot één. Er is unaniem een wetsvoorstel aangenomen met als doel het rekenonderwijs te verbeteren. De heer Beertema heeft het proces al beschreven. Al die toezeggingen en wijzingen geven wel aan dat we nog geen idee hadden hoe het allemaal uitgewerkt moest worden, toen het wetsvoorstel werd aangenomen. Is de heer Beertema het met me eens dat het heel merkwaardig is dat we van leerlingen vragen om pas aan het einde van de middelbare school aan te tonen dat ze kunnen rekenen?

De voorzitter: Uw vraag is duidelijk.

De heer Van Meenen (D66): Ik begrijp zijn wens om een toets in te voeren. Daarover heb ik in mijn eigen bijdrage al iets gezegd. Is hij het met me eens dat het veel beter is om de rekentoets bijvoorbeeld na de onderbouw af te leggen dan pas aan het einde van de middelbare school?

De heer Beertema (PVV): Dat ben ik van harte met D66 eens. We hebben echter met een heel urgent probleem te maken. Wij willen geen cohorten leerlingen verloren laten gaan. Dat wilden we ook toen niet. De nood was echt heel hoog. Ik heb toen gesproken met mensen in het ziekenhuiswezen die met stagiaires werkten die niet konden rekenen. Daardoor kwamen rechtstreeks mensenlevens in gevaar. De nood was en is nog steeds hoog. We moeten een noodgreep toepassen om daar iets aan te doen. Nogmaals, op heel veel scholen zijn wiskundeleraren al bezig om op een heel leuke manier extra aandacht te geven aan rekenen en extra verzorgde lessen in te richten voor hun leerlingen. Dat gaat goed, maar daarover horen we niet zo heel veel. Er zijn honderden van die scholen. Die wiskundeleraren doen hartstikke hun best. En dat zijn echt niet allemaal grote fans van talig rekenen.

De voorzitter: Dank u wel.

De heer Beertema (PVV): Het zijn gewoon leraren die hard werken en keihard met de leerlingen aan de gang gaan om het rekenonderwijs op orde te krijgen.

De heer Van Meenen (D66): De heer Beertema pleit, in mijn ogen terecht, voor urgentie. We moeten vaart maken met het verbeteren van het rekenonderwijs. Is hij het met me eens dat dit veel sneller gaat als je nu al begint met het invoeren van de toets in de onderbouw in plaats van in de bovenbouw, gesteld dat je zo'n toets wilt invoeren?

De voorzitter: Kunt u een korte vraag stellen?

De heer Van Meenen (D66): Leerlingen zijn nu eenmaal eerder aan het eind van de onderbouw dan aan het eind van de bovenbouw.

De heer Beertema (PVV): Het is de moeite waard om erover na te denken. Het zou nog mooier zijn als het rekenonderwijs in het basisonderwijs zo goed is dat we tot een standaardniveau aan het eind van groep 8 komen dat getoetst wordt in een Cito-toets en deel uitmaakt van de matching naar het voortgezet onderwijs. Maar ja, dat hebben we er net uit gesloopt onder leiding van mijnheer D66. Het mag allemaal niet. We mogen geen vaste norm hebben aan het eind van het basisonderwijs.

De voorzitter: Dank u. Was u aan het einde van uw betoog?

De heer Beertema (PVV): Ja. Was mijn antwoord duidelijk?

De voorzitter: Volstrekt. Voordat ik mevrouw Jadnanansing het woord geef, wijs ik de leden erop dat we pas bij de vierde spreker zijn. Ik vraag u uw interrupties in maximaal drie zinnen te formuleren. Ik kijk daarbij ook naar de heer Van Meenen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Elke leerling heeft recht op goed rekenonderwijs dat hem of haar voorbereidt op een mooie toekomst. Het verbaast mij dat het rekenonderwijs nog niet voldoende niveau heeft. Al in 2008 concludeerde de commissie-Meijerink dat onze kinderen niet goed kunnen rekenen. In 2010 stemde de hele Kamer, met uitzondering van de SGP, in met een rekentoets. Er was Kamerbrede steun om het rekenniveau van onze kinderen te verbeteren. We zijn nu zeven jaar verder en het rekenonderwijs is nog altijd niet op orde, terwijl goed rekenonderwijs cruciaal is voor de verdere schoolloopbaan en latere carrière van jongeren. Jongeren worden niet de dupe van de rekentoets, maar van slecht rekenonderwijs.

De voorzitter: De heer Rog heeft een vraag voor u. Mag ik de heer Rog vragen kort en bondig te formuleren?

De heer Rog (CDA): Mevrouw Jadnanansing heeft zes zinnen uitgesproken en in drie van die zinnen erkent ze dat het rekenonderwijs op dit moment niet van voldoende niveau en zelfs slecht is. Hoe kan ze accepteren dat leerlingen worden afgerekend op een rekentoets, terwijl het rekenonderwijs onder de maat is?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): We praten in dit debat over het goede rekenonderwijs dat we alle jongeren gunnen. De heer Rog heeft het vervolgens over de toets en over «afgerekend worden» enzovoorts. Het gaat erom dat we jongeren een goede toekomst gunnen. We willen dat jongeren kunnen rekenen en dat kan ook. Een groot aantal scholen zegt ervoor te kunnen zorgen dat het rekenonderwijs op orde komt en dat de toets goed kan worden gemaakt. Wat is de succesformule van de mensen die het wel kunnen?

De heer Rog (CDA): Dit is absoluut onacceptabel. Mevrouw Jadnanansing stelt dat het rekenonderwijs slecht is. Dat zegt ze niet één keer, maar drie of vier keer. Hoe kan ze jongeren afrekenen op een rekentoets als ze zelf erkent dat het rekenonderwijs dat daaraan voorafgaat, slecht is? Ik wil een antwoord op deze vraag, want dat is de kern waarover we het vandaag hebben.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De kern van het verhaal is dat jongeren moeten kunnen rekenen. Dat is vandaag aan de orde. Ik heb op geen enkel moment gezegd dat het rekenonderwijs slecht is. Ik heb gezegd dat het nog niet van voldoende niveau is. Dat is iets heel anders. De grap is dat dit onderwijs wel op voldoende niveau kan komen, als alle rekendocenten, alle wiskundedocenten, hiervoor gaan. Ook in de tussenrapportage van de steunpunten komt naar voren dat het kan. We moeten dus niet doen alsof het niet kan. Dat is een zwaktebod.

De heer Klaver (GroenLinks): Mevrouw Jadnanansing heeft in de afgelopen jaren grote woorden gebruikt, ook over deze toets. Ik wil haar op het hart drukken dat we vandaag over de rekentoets spreken als middel om het niveau omhoog te krijgen. Is ze ervan overtuigd dat de rekentoets het niveau omhoog zal brengen? Volgens de NRC antwoordde mevrouw Jadnanansing gisteren op de vraag of ze wel of niet voor dit voorstel is, dat ze er nog even op zit te pielen. Twee uur later is ze ronduit voor. Wat is er in die twee uur gebeurd? Waarop heeft ze zitten pielen? Wat maakte het verschil?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Wat wij hier vandaag bespreken, is heel belangrijk. Het betreft jongeren en hun toekomst en dan ga je niet over één nacht ijs. Dan spreek je met heel veel mensen. Ik ben met de trein naar Harderwijk gegaan om met mensen te spreken, naar Friesland en Groningen. Overal heb ik gesproken met docenten. Dat heb ik juist niet alleen in de Randstad gedaan met de enorme lobby die daar gevoerd wordt, maar met alle docenten die goed op dreef zijn en het allemaal kunnen. Deze mensen hebben mij klip-en-klaar kunnen aantonen dat het hun wel lukt. Dat heeft me over de streep getrokken. Ik kan dat met een gerust hart zeggen. We hebben nog een heel jaar. Het is toch je eer te na om als docent te zeggen dat het niet kan met al deze toezeggingen? Er komt een betere toets. Er komt beter rekenonderwijs. Geen enkele jongere wordt de dupe. De heer Beertema noemde al een aantal toezeggingen. Mevrouw Boels schrijft letterlijk in haar brief dat alle kritiek die ze op de toets hadden, is weggenomen en dat ze aan de slag kunnen. Daardoor ben ik omgegaan. Als het veld zegt dat men aan de slag kan, wie ben ik dan om te zeggen dat het niet kan?

De heer Klaver (GroenLinks): Het is een uniek moment dat mevrouw Jadnanansing ter verdediging de PVV-woordvoerder aanhaalt, omdat deze zulke goede argumenten heeft. Dit unieke moment wil ik graag markeren. Het gaat er echter niet alleen om met wie mevrouw Jadnanansing heeft gesproken of wat het veld zegt. Sommige partijen zeggen dat het wel kan en andere zeggen dat het niet kan. Daar zit de strijd. Wat denkt mevrouw Jadnanansing? Denkt ze werkelijk dat de toets een bijdrage levert? Na alle bezwaren die ik van haar heb gehoord, is ze in één keer door de pomp gegaan. Wat ik in 2012 heel erg waardeerde aan de PvdA en waarom ik zo onder de indruk was van haar verkiezingscampagne was «laten we het eerlijke verhaal vertellen». Volgens mij is het eerlijke verhaal dat mevrouw Jadnanansing een concessie aan de VVD moet doen. Het zou haar sieren als ze dit eerlijk zegt, want zo ken ik haar, in plaats van een soort sterrenstof te laten opdwarrelen door te zeggen dat ze nu ineens voor is. Dat is pertinente onzin.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): U wilt het eerlijke verhaal? Het eerlijke verhaal is dat al die jongeren mij om goed rekenonderwijs vragen. Het eerlijke verhaal is dat die jongeren straks op de arbeidsmarkt en in de samenleving niet optimaal kunnen functioneren, als ze niet goed kunnen rekenen. Dat is het eerlijke verhaal. Het is veel te makkelijk om als Kamerlid te zeggen dat het ons niet uitmaakt dat jongeren niet kunnen rekenen. Het maakt ons enorm veel uit.

De voorzitter: Mijnheer Rog, graag even rustig. Er is nog iemand aan het woord. Mevrouw Jadnanansing mag uitspreken en daarna krijgt u van mij kort het woord.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter: Kunt u afronden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Natuurlijk, dat zal ik doen. Ik geef iedere maandag les op een vmbo-school. Die jongeren zeggen letterlijk tegen me: juffrouw, denkt u echt dat ik mijn best ga doen voor een toets die niet meetelt? Alleen als de toets meetelt, doen ze hun best.

De voorzitter: De heer Rog heeft de sterke aandrang om een persoonlijk feit maken.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Jadnanansing zegt dat de andere partijen geen goed rekenonderwijs willen. Ik bestrijd dat. Volgens mij is iedereen die tot nu toe in dit debat aan het woord is geweest, juist zeer betrokken bij de rekenvaardigheden en het rekenonderwijs.

De voorzitter: Nee, mevrouw Jadnanansing. We laten het even zo. De heer Beertema heeft ook een heel sterke aandrang om een persoonlijk feit te maken. Heel kort graag.

De heer Beertema (PVV): De heer Klaver zegt dat het buitengewoon markant is dat de PvdA waardering heeft voor de standpunten van de PVV. Als het niet over de inhoud gaat maar over iets anders, nodig ik hem uit om uit te leggen wat er markant aan is.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik dank de heer Beertema dat ik hiervoor de ruimte krijg. Het is opvallend. De PVV ziet meer in een strengere toetsing en het verhogen van alle niveaus en is hierin altijd heel consistent geweest. De PvdA heeft zich hiertegen in debatten regelmatig verzet, ook mevrouw Jadnanansing. Het is markant dat ze nu, in het heetst van de strijd, op het moment dat we heel specifiek spreken over de rekentoets, leentjebuur moet gaan spelen bij de PVV voor argumenten. Het feit dat ze een politieke tegenstander nu ineens binnenhaalt als grote politieke vriend, vind ik opvallend. Dat wil ik graag markeren en ik ben blij dat ik dat door de heer Beertema nog een tweede keer heb mogen doen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Jadnanansing vroeg in november 2014: «Deelt u de opvatting dat het absoluut noodzakelijk is dat de rekentoets op steun vanuit het onderwijsveld kan rekenen [...]?» Dat was les één van de commissie-Dijsselbloem. Er is echter geen draagvlak. Wiskundeleraren willen het niet. Allerlei organisaties willen het niet. Wat doet mevrouw Jadnanansing? Waarom houdt ze hier een slecht VVD-verhaal? Als ze enigszins geloofwaardig wil blijven, zegt ze dat het niet haar standpunt is maar dat het van de VVD moet.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dit moet van mij. Dit moet van de PvdA. Alle jongeren hebben recht op goed rekenonderwijs dat bovendien getoetst wordt, zodat ze straks in de samenleving op een behoorlijke manier hun brood kunnen verdienen. Dat is mijn standpunt; niets meer en niets minder. De heer Van Dijk zegt dat ik in november nog met allerlei vragen kwam. Dat klopt. Heeft de heer Van Dijk ook de brief van de Staatssecretaris gelezen, waarin duidelijk staat dat hij tegemoet komt aan alle eisen die ik in dat debat heb gesteld? Ik ben gelukkig in staat om te zeggen dat ik kan instemmen, omdat iemand goed naar mij heeft geluisterd.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het spijt mij zeer. Het is werkelijk gênant wat hier gebeurt. Iedereen die mevrouw Jadnanansing kent, weet dat ze hart heeft voor leerlingen, met name de leerlingen die het wat moeilijker hebben. Ze zakt volledig door het ijs met dit pleidooi. Ze kan veel beter zeggen dat dit een deal met de VVD is, dat het nu eenmaal zo gaat in de politiek en dat ze de toets daarom zal verdedigen. Dit is echter een buitengewoon hypocriet verhaal. Lees de Volkskrant van vandaag. Mevrouw Jadnanansing weet dat er geen draagvlak voor de toets is. Als ze de commissie-Dijsselbloem serieus neemt, moet ze daar rekening mee houden.

De voorzitter: Wat is de vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat doet ze met de commissie-Dijsselbloem?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik zou willen dat wij hier in de Tweede Kamer in plaats van een rekentoets een luistertoets hadden waardoor we inderdaad ook naar het veld luisteren. Ik roep dit met een aantal andere mensen, want er is ook een groot aantal voorstanders. Een heel aantal docenten wil de toets laten doorgaan, omdat ze al jaren goed bezig zijn en hun leerlingen een toets aankunnen. Ze zeggen dat ze ontslag nemen als deze toets niet doorgaat. Moeten we dan zeggen dat we alleen naar de tegenstanders luisteren? Er is een draagvlak.

De heer Klaver (GroenLinks): Het gaat er niet om wie de meeste voorstanders kent of de meeste tegenstanders. Voor ieder voorstel zijn er voor- en tegenstanders. Uiteindelijk gaat het erom tot een politiek oordeel te komen. Ik heb net iets heel interessants gehoord. Ik vraag mevrouw Jadnanansing niet te vervallen in opmerkingen over waar ze lesgeeft of waar in het land ze op werkbezoek is geweest. Ze zei zojuist dat ze kritiek heeft gegeven in november en dat ze daarover op 17 december een brief heeft ontvangen. Op basis van die brief is ze tot een afweging gekomen. Ze vond dat er voldoende toezeggingen waren gedaan. Op welk moment en welke datum is ze ervan overtuigd geraakt dat het toch een goed idee is om de rekentoets in te voeren?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb heel lang gewikt en gewogen, omdat ik zorgvuldig wil handelen. Ik heb tot op het laatst gedacht: wat is wijsheid? De brieven van jongeren waarin ze schrijven dat ze goed willen leren rekenen, hebben de doorslag gegeven. Ik heb gisteren pas gezegd: oké, we hakken de knoop door. Waarom is dat moment eigenlijk zo belangrijk? Waarom hebben we het daarover? Het is een grote schande dat we het niet over de jongeren hebben. Laten we het erover hebben dat we die jongeren een goede toekomst gunnen en dat goed rekenonderwijs daarbij hoort.

De voorzitter: De heer Klaver. Kort in tweede termijn.

De heer Klaver (GroenLinks): Het is een grote schande dat mevrouw Jadnanansing de aandacht probeert af te leiden van het punt waarover het gaat. Iedereen heeft het over het belang van goed rekenonderwijs. Iedereen vindt dat kinderen beter moeten leren rekenen. De vraag die vandaag centraal staat, is of de rekentoets hiervoor een goed middel is. Mijn vraag is des te relevanter omdat mevrouw Jadnanansing gisteren nog in een interview met een krant zegt – het zijn haar woorden, niet de mijne – dat ze er nog op zit te pielen, wat het dan ook moge betekenen. Anderhalf uur later is ze eruit. Ik probeer me in haar in te leven. Ze heeft veel kritiek, maar op een bepaald moment moet ze zijn overtuigd. Ik zie niet wanneer dat is gebeurd of hoe dat gisteren in die anderhalf uur kan zijn gebeurd. Zijn er toen nieuwe brieven binnengekomen? Neem me er nou eens in mee.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik dank de heer Klaver voor zijn empathie en zijn poging mij hierin te duiden en te begrijpen. Het zou goed zijn als hij ook naar het veld kijkt en probeert die mensen te duiden en te begrijpen. Dan begrijpt ook hij dat we een kapitale fout maken als we tegen die jongeren zeggen dat het helemaal niet nodig is dat ze kunnen rekenen.

De voorzitter: Er zijn nog meer vragen. De heer Van Meenen, graag kort geformuleerd.

De heer Van Meenen (D66): De heer Klaver zegt terecht dat wij allen voor goed rekenonderwijs zijn. Ik ben blij met iedere leerling die goed rekenonderwijs wil. De kernvraag is of de rekentoets dit oplevert. Daarover verschillen we nogal van mening. Blijkbaar verschilde mevrouw Jadnanansing hierover vorig jaar met zichzelf van mening. Ze stelde toen immers de vraag aan de Staatssecretaris van Onderwijs: «Deelt u de mening dat de rekentoets geen oplossing is voor het daadwerkelijke probleem [...]?» Deelt ze die mening nog?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat heb ik inderdaad gezegd. Ik heb het – zo ben ik – vervolgens voorgelegd aan de jongeren over wie het gaat. Die zeiden dat ze het niet serieus nemen als ze geen toets krijgen. Ze nemen het pas serieus als er een toets is. Ik wil dat we die jongeren en hun uitspraken serieus nemen.

De heer Van Meenen (D66): Ook ik spreek regelmatig leerlingen. Op de vraag of ze beter willen leren rekenen en wanneer ze daar hun best voor doen, antwoorden ze inderdaad dat ze hun best gaan doen als ze een toets krijgen. Daarover ben ik het eens met mevrouw Jadnanansing. Als die leerling de informatie zou hebben die wij hebben, namelijk dat deze rekentoets helemaal niet toetst wat hij moet toetsen en dat de toets veel te laat afgelegd moet worden ... Laat ik het in een vraag formuleren. Vindt mevrouw Jadnanansing werkelijk dat leerlingen pas aan het eind van de middelbare school moeten kunnen rekenen of is ze het met D66 eens dat ze dit veel eerder moeten kunnen? Is ze het ermee eens dat deze toets – als die er al moet komen – aan het eind van de onderbouw moet plaatsvinden en niet pas bij het examen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dit is een interessante vraag waarover ik graag verder wil praten. Op dit moment hebben we een heel grote groep jongeren die straks van school komt, terwijl ze niet kan rekenen. Daarmee moeten we ook rekening houden.

De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, dit is dan uw tweede interruptie.

De heer Van Meenen (D66): Dan hebben we het maar gehad. Mevrouw Jadnanansing zegt dat we straks een heel grote groep leerlingen hebben die het onderwijs verlaat en niet kan rekenen. Dat is niet zo, want ze hebben namelijk al op de basisschool en in de onderbouw leren rekenen. Er zijn helemaal geen leerlingen die niet kunnen rekenen als ze de bovenbouw ingaan. Hoe kijkt mevrouw Jadnanansing daarnaar?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Of we praten langs elkaar heen of ik heb niet goed geluisterd. Dat is vervelend. Een groep jongeren gaat nu die toets maken. Die jongeren krijgen rekenonderwijs waardoor ze die toets kunnen halen. Zij moeten op dit moment de eindstreep halen. Voor die jongeren is het te laat als we de toets in de onderbouw invoeren. Het is een interessante discussie, maar die groep jongeren is er al.

De heer Van Meenen (D66): Een groep jongeren die dus geen goed rekenonderwijs heeft gehad. Dat blijkt ook uit de eerdere opmerkingen van mevrouw Jadnanansing. Ze wil die jongeren wel alvast de toets laten afleggen en denkt dan vanuit haar PvdA-werkelijkheid dat het allemaal wel goed komt met die jongeren.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Van Meenen (D66): Dat is niet waar. De commissie-Dijsselbloem zegt ook dat we moeten werken aan structurele oplossingen en dit is geen structurele oplossing.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Van Meenen (D66): Wil mevrouw Jadnanansing dat we nu de toets bij het examen doen en het daarna structureel oplossen? Begrijp ik het zo goed?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Nee, de heer Van Meenen begrijpt mij niet goed. Ik zeg dat de jongeren die nu in de bovenbouw zitten, ook recht hebben op goed rekenonderwijs en het recht om getoetst te worden, zodat ze kunnen zien waar ze staan met rekenen. Ze moeten de samenleving kunnen ingaan en laten zien dat ze kunnen rekenen. Nogmaals, we hebben nog een jaar. Het is toch je eer te na als je die jongeren niet in een jaar op het vereiste niveau kunt brengen? Heel veel docenten zeggen ook dat het kan.

De heer Bisschop (SGP): Stofwolken en spraakverwarring. Mevrouw Jadnanansing beroept zich voortdurend op het feit dat jongeren zeggen: mevrouw, u denkt toch niet hard ga werken als er geen toets is. Dat is een heel herkenbare reactie. Ik vraag me alleen af of die jongeren vragen om een centrale rekentoets. Daar gaat het in feite om. Natuurlijk moet er getoetst worden, maar de wijze waarop de toets wordt ingericht is een politieke keuze. Je kunt het ook aan de scholen overlaten. Waarom kiest mevrouw Jadnanansing voor een centrale rekentoets in plaats van de toetsing aan de school over te laten?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Toen we deze wet aannamen, hebben we die keuze samen gemaakt, met uitzondering van de SGP.

De heer Bisschop (SGP): Dit kan volgens mij geen argument zijn. Als je op pad bent en je komt erachter dat je de verkeerde afslag hebt genomen, is het niet verstandig om door te gaan op de ingeslagen weg. Dan ga je terug naar het punt waar je verkeerde afslag hebt genomen en corrigeer je dat.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Bisschop stelt een vraag waarnaar ik een nadere studie zou moeten doen. Voor zover ik weet, hebben we dit samen op deze manier afgesproken. We hebben deze afspraak gemaakt en die afspraak staat.

De heer Rog (CDA): We weten dat de PvdA nog steeds vindt dat het rekenonderwijs niet op orde is. We weten ook dat de PvdA naar aanleiding van een briefje van mevrouw Boels ineens als een blad aan de boom is gedraaid en nu voor de rekentoets is. We zijn het allemaal eens dat de basisrekenvaardigheden er in het primair onderwijs ingestampt moeten worden. Hoe denkt mevrouw Jadnanansing het voor elkaar te krijgen dat de leerlingen deze toets kunnen halen? In het ene jaar dat we nog hebben, zijn de mbo-4-studenten op stage en hebben de vo-leerlingen hun examenjaar.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Er wordt mij gevraagd waarom ik zo lang heb gewikt en gewogen. Dat komt door dit soort vragen. Die heb ik ook gesteld aan het veld. Denken jullie dat het kan? Denken jullie dat het mogelijk is? De docenten zeggen tegen mij dat ze het kunnen en dat het mogelijk is. Wie ben ik om daaraan te twijfelen?

De heer Rog (CDA): Het is erg ingewikkeld om te discussiëren met mevrouw Jadnanansing. Ik constateer dat mbo-4-studenten op stage zijn. Die zijn er dus niet. Mevrouw Jadnanansing kan dan wel een leraar gesproken hebben die zegt dat het wel kan, maar dat is natuurlijk totale flauwekul. Mijn tweede vraag is...

De voorzitter: Mijnheer Rog, dit is een tweede ...

De heer Rog (CDA): Dit is mijn tweede interruptie, of nee, het is een vervolgvraag.

De voorzitter: Heel kort dan.

De heer Rog (CDA): De PvdA vond dat de toets pas verplicht gesteld mocht worden als jongeren het niveau aankonden. Nu blijkt dat 70% van de studenten op mbo-4 het niveau niet aankan. Hoe verklaart mevrouw Jadnanansing dat de rekentoets volgend jaar ingevoerd wordt?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Nogmaals, ik weet niet hoe goed de heer Rog de rapportage van het Steunpunt taal en rekenen heeft gelezen. Daaruit wordt duidelijk dat jongeren met veel begeleiding en goede rekendocenten heel snel op niveau kunnen komen. Ik vind het echt heel raar dat de heer Rog twijfelt aan de kundigheid van de docenten.

De heer Jasper van Dijk (SP): De steun voor deze toets is op zijn zachtst gezegd omstreden. Tanja Jadnanansing roept dat er minstens honderd leraren in de startblokken staan om ermee aan de slag te gaan. Ik wil graag weten wie die honderd leraren zijn. Ik heb ze niet gezien.

De voorzitter: Dat is uw eerste vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP): Daarnaast is mijn vraag wat mevrouw Jadnanansing vindt van de NVvW of all people. Die leraren moeten het gaan doen. Ze zeggen dat een losse toets niet werkt en leidt tot teaching to the test. Wat zegt ze tegen die leraren?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik moet mezelf steeds herhalen. Dat is vervelend. Ik zeg het nogmaals. Een heel aantal docenten zegt helemaal klaar voor de toets te zijn en dat de leerlingen het kunnen. Waarom luisteren we niet naar die groep in plaats van steeds de focus te leggen op de docenten die zeggen dat ze het niet kunnen?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wacht op de namen van de honderd docenten die mevrouw Jadnanansing hebben verteld dat ze klaar zijn voor de rekentoets. Die hoop ik te horen. Ik vraag haar op zijn minst te erkennen dat de steun voor de toets zeer omstreden is. Dan ga ik al een eind met haar mee. Uitgerekend de mensen die het moeten doen, zeggen dat ze het niet willen doen. Mevrouw Jadnanansing is dan als serieuze volksvertegenwoordiger toch verplicht te zeggen dat de steun nogal lastig ligt en dat we er nog eens heel goed naar moeten kijken, omdat er anders slachtoffers vallen. Wat zegt mevrouw Jadnanansing tegen een leerling die de rekentoets niet haalt en daarom dankzij de PvdA de opleiding van zijn of haar voorkeur niet kan volgen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat is heel dramatisch. Nogmaals, de heer Van Dijk heeft de brief van 17 december ook gelezen. Daarin wordt een groot aantal maatregelen aangekondigd om ervoor te zorgen dat de jongeren niet de dupe van de rekentoets worden. Ik heb gisteravond tegen een groot aantal jongeren gezegd dat ze vier kansen hebben om de toets te halen. Dan zeggen ze: dat is dan relaxt. Dat zeggen ze letterlijk. De heer Rog is helemaal op tilt aan het raken, maar ik ga terug naar de vraag van de heer Van Dijk. Wat het draagvlak betreft heeft hij gelijk. Natuurlijk, er is heel veel tegenstand. Maar er zijn ook heel veel voorstanders. Laten we elkaar niet voor de gek houden. We zijn hier al vanaf 2007 mee bezig. Er is 500 miljoen in omgegaan. Gaan we ieder jaar opnieuw zeggen: nee, nu niet; volgend jaar?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik mag hopen dat we iedere keer kijken of we nog wel op de juiste weg zijn. Hierover is al jarenlang discussie. Mevrouw Jadnanansing verwijst naar de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen uit 2010 en zegt dat deze rekentoets uit die wet voortvloeit. Er staat echter niets in die wet geschreven over de invulling van de rekentoets. Sterker nog, ik lees in de memorie van toelichting: «De betekenis van de eisen voor taal en rekenen voor scholen en leerlingen kan in de loop der tijd veranderen». Waarom verwijst mevrouw Jadnanansing voortdurend naar de wet van 2010, waarvoor inderdaad heel veel partijen hebben voorgestemd, en probeert ze niet zelf invulling te geven aan de vragen wat er in de loop van de tijd veranderd is en hoe de toets nu moet worden vormgegeven? Het is een zwaktebod om naar die wet te verwijzen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Allereerst, en nogmaals, wil ik even vooropstellen dat we in 2010 allemaal hebben ingestemd. Er is inderdaad al jarenlang een discussie hierover. In het voorlaatste algemeen overleg – volgens mij was de heer Klaver daar niet bij – hebben we gesproken over de manier waarop we het konden doen en scholen comfort konden bieden om ervoor te zorgen dat het rekenonderwijs op orde komt. De Staatssecretaris heeft aan al die eisen voldaan. Dan kan ik toch niet met droge ogen beweren dat we er nog een keer en daarna nog een keer over moeten discussiëren? Op een gegeven moment houdt het gewoon op.

De voorzitter: De heer Klaver. Graag kort.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik was niet aanwezig bij dat algemeen overleg. Ik dacht dat ik destijds met het financieel toetsingskader van het pensioen bezig was. Ik heb het verslag wel gelezen, ook de bijdrage van mevrouw Jadnanansing en alle interrupties. Het was zeer interessant om te lezen wat ze ervan vindt. Ze draait nu weer om mijn vraag heen, dus ik zal hem kort formuleren. Ze verwijst naar de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen uit 2010. Daaruit zou de rekentoets voortvloeien. Ik lees net uit die wet voor dat de tijd en omstandigheden kunnen veranderen, waardoor we anders moeten kijken naar taal en rekenen en de wijze waarop de toets vormgegeven moet worden. Het wetsvoorstel liet zelfs toen al zien dat we er voortdurend over moeten praten en bekijken of het in deze tijd past. Mijn grote probleem is dat mevrouw Jadnanansing zich erachter verschuilt. Ze zegt dat ze met het veld gesproken heeft en dat ze benieuwd is naar alle brieven.

De voorzitter: Het is helder.

De heer Klaver (GroenLinks): Ze wil niet blijven discussiëren over de toets, maar vindt dat we moeten doorgaan. We moeten echter blijven nadenken en ernaar blijven kijken.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): We moeten blijven nadenken en blijven kijken naar tijd en omstandigheden. Dat is helder. Daarin heeft de heer Klaver helemaal gelijk. Daarom hebben we in dat eerdere algemeen overleg gezegd dat de toets zoals hij voorlag en alle bestaande ideeën daarover niet adequaat waren. Daarom zijn we een groot aantal dingen op een andere manier gaan invullen. Dat is in de brief van 17 december allemaal beschreven. Lees die brief maar.

Ik vervolg mijn betoog, maar volgens mij zit daarin alles wat ik net al heb gezegd.

De afgelopen weken zijn onze mailboxen volgelopen met mails van tegenstanders van de rekentoets. Tegelijkertijd kreeg ik ook mails en telefoontjes van voorstanders, bijvoorbeeld van docenten die laten weten dat het hun wel lukt om jongeren te leren rekenen. Overigens lieten gisteren ook docenten weten het jammer te vinden dat ze niet de middelen en mensen hebben om zo'n pr-lobby op te zetten als die van de tegenstanders. De jongeren roeren zich ook. Ik kreeg een brief van JOB, waarover we het al wel honderd keer gehad hebben, met de oproep aan de Kamer om toe te zien op goed rekenonderwijs en een verplichte toets, wat hun de kans geeft hun scholen te dwingen tot goed rekenonderwijs. Deze docenten en jongeren spreken ons aan op onze verantwoordelijkheid om voor goed rekenonderwijs te zorgen. Uiteindelijk draait het om de jongeren. Zij mogen nooit de dupe worden van slecht rekenonderwijs. Daar zorgen we voor.

In tegenstelling tot het originele voorstel nemen we maatregelen. Er komen vier kansen om de toets te halen. Het niveau wordt stapsgewijze omhoog gebracht. Jongeren die moeite hebben met rekenen, kunnen een aangepaste versie van de toets maken. De bal ligt nu bij de scholen. Zij moeten werk maken van beter rekenonderwijs.

We namen samen de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen aan, met toets en al. In mijn ogen deugde die toets niet. Die kon beter en moest kunnen toetsen wat hij moest toetsen: rekenvaardigheden. Daarvoor zorgen we. Meer dan 100 rekendocenten werken mee. We investeren er 500 miljoen in. Het Steunpunt taal en rekenen kwam er. Toch zeggen bonden en bestuurders in 2015 dat het hun nog steeds niet lukt. Wat is er in al die jaren gebeurd? Waar is al het geld gebleven? Welke inspanningen hebben de scholen gepleegd? Waarom doen sommige scholen het wel goed en andere niet? Waarom doen sommige bestuurders het hartstikke goed en andere niet? Graag hoor ik een beschouwing van het kabinet over deze vragen.

Om ervoor te zorgen dat we inderdaad richting 2020 de boel op orde krijgen, vraag ik de Staatssecretaris twee dingen. Het eerste is een duidelijke rol voor de onderwijsinspectie in de komende jaren. Ik wil dat de inspectie de scholen die falen, direct en stevig aanspreekt. In die gevallen moeten scholen direct een plan van aanpak voor extra rekenonderwijs opstellen. Het tweede betreft de positie van het Steunpunt taal en rekenen. Het moet een belangrijke positie krijgen. Het steunpunt moet de ouders van antwoorden voorzien, klachten verzamelen en deze doorspelen naar de onderwijsinspectie. Als ouders of leerlingen melden dat een school onvoldoende rekenonderwijs aanbiedt, moet de inspectie hiermee actief aan de slag. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid?

Het echte probleem is het ondermaatse rekenonderwijs in Nederland. Ik kan het niet verkroppen dat het mbo, havo en vwo jaar in, jaar uit leerlingen afleveren die hun rekenvaardigheden niet op orde hebben. Iedere jongere moet kunnen rekenen om bijvoorbeeld een verpleegster te worden die medicijnen in de goede verhouding kan toedienen, of een juf of meester die een nieuwe generatie sommen kan uitleggen, of een aannemer die niet alleen kan meten, maar ook een factuur kan uitschrijven. De arbeidsmarkt eist dat. In het moderne leven kan men niet zonder rekenen. Na jarenlange kritiek op de rekentoets ligt de bal nu bij het onderwijsveld. De docenten moeten de jongeren opleiden zodat ze over voldoende rekenvaardigheden beschikken. Daar kunnen ze niet langer onderuit. Het is niet voor niets dat de jongeren van JOB zeggen dat ze geen problemen hebben met een toets, maar met slecht rekenonderwijs. Daarop moeten we scholen dus aanspreken. Het gaat erom dat we aan de slag gaan met goed rekenonderwijs.

De voorzitter: De heer Rog heeft nog een vraag en dat is meteen zijn laatste interruptie.

De heer Rog (CDA): De PvdA blijft maar herhalen dat het rekenonderwijs niet op orde is. Tegelijkertijd blijft de partij warm voorstander van de rekentoets. Je kunt leerlingen die toets niet aandoen als ze geen goed rekenonderwijs hebben gehad. Stel dat de Minister en de Staatssecretaris aan het einde van de dag de rekentoets toch niet willen invoeren aan het einde van de bovenbouw van het vo en het mbo. Wat doet mevrouw Jadnanansing dan?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dit is een als-danvraag. Het gaat niet gebeuren. Punt.

De heer Rog (CDA): De reden voor mijn vraag is gelegen in het feit dat wiskundeleraren, onder andere van de NVvW, ons vragen om dit vak waar mogelijk te integreren in wiskunde. Daarnaast vragen ze ons, als we dan gaan toetsen, ervoor te zorgen dat het een reële toets is en om het aan het einde van de onderbouw te doen. Dit zijn er meer dan de enkele wiskundeleraar die mevrouw Jadnanansing gesproken heeft, die het kennelijk ineens allemaal geweldig vindt. Is mevrouw Jadnanansing bereid om naar een dergelijk alternatief te kijken?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het is een vervolg op de als-danvraag. Die ga ik niet beantwoorden, want het is niet aan de orde.

De voorzitter: De heer Van Dijk heeft nog een interruptie. Daarna wordt het heel lang heel stil, want dan heeft iedereen alle interrupties gebruikt, met uitzondering van mevrouw Straus en de heer Bisschop.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het is verbijsterend dat de PvdA na veel twijfels en goede kritische vragen ineens voorstander van de rekentoets is. Maar waar is mevrouw Jadnanansing eigenlijk voor? De rekentoets wordt nu ontwikkeld. Er komen andere versies voor leerlingen met dyscalculie en andersoortige problemen. In april komen die versies naar buiten. Hoe kan mevrouw Jadnanansing überhaupt weten dat ze voorstander is van deze rekentoets, als ze vorig jaar juli een motie heeft ingediend waarin ze zegt dat we voor 1 juni 2015 geïnformeerd moeten worden over de vorm en inhoud van de toets? Ze is veel te vroeg met haar steun als ze haar eigen motie serieus neemt. Hoe zit dat?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat heeft te maken met vertrouwen, vertrouwen in die honderd docenten-deskundigen die bezig zijn ervoor te zorgen dat de toets minder talig wordt en toetst wat die moet toetsen. Het heeft te maken met vertrouwen in de deskundigheid van anderen. Ik ben Kamerlid. Ik ben geen deskundige op het gebied van taligheid van toetsen. Zij zijn dat wel en ik heb vertrouwen in ze.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit antwoord schaamteloos. Werkelijk waar. Mevrouw Jadnanansing mag alles doen om aan de Staatssecretaris te laten zien dat ze hem steunt, maar ze moet het onderwerp wel serieus nemen. Mevrouw Jadnanansing vraagt in een motie om de Kamer op 1 juni aanstaande te informeren over de vorderingen met betrekking tot de vorm en inhoud van de toets. Toch weet ze nu al dat het allemaal goed komt. Misschien zeggen die mensen op 1 juni wel dat het niet goed komt, dat ze niet weten hoe ze de toets op de verschillende niveaus moeten vormgeven en vragen ze om nog wat extra tijd. Is mevrouw Jadnanansing mans genoeg om toe te geven dat dit een mogelijke uitkomst is en dat we er nog eens heel goed naar moeten kijken, in plaats van nu blind achter de VVD aan te lopen?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ten eerste loop ik nooit blind achter iemand aan. Ten tweede vindt de heer Van Dijk het schandalig, of weet ik wat voor woorden hij gebruikt. Wat ik schandalig vind, is dat we hier kennelijk niet willen spreken over datgene waarover het zou moeten gaan. Het gaat erom dat jongeren goed moeten kunnen rekenen – dat vinden we allemaal – en dat dit wordt getoetst. Daar ben ik helemaal voor.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Een loopgravenoorlog staat niet bekend als een bijzonder succesvolle manier van strijden. Het betekent eindeloze beschietingen over en weer, veel verliezen en verliezers. Het betekent nauwelijks terreinwinst, terwijl het doel verder uit beeld verdwijnt. Helaas doet de invoering van de rekentoets inmiddels wel denken aan een loopgravenoorlog. Hoewel de SGP blij is met een aantal aanpassingen, is het geen aantrekkelijke gedachte om nog jaren in deze sfeer verder te moeten met de rekentoets. De SGP denkt dat een vredesverdrag eerder in het verschiet ligt als de plannen dichter bij de oorspronkelijke bedoeling liggen, te weten: zorgen voor goed rekenonderwijs. Die doelstelling streven we na. Daarover zijn we het eens.

Daarnaast zijn we het er ook over eens dat onderwijs moet worden gedragen door de beroepsgroep zelf. Gelukkig hebben we in Nederland het bestel op deze wijze ingericht. De SGP krijgt echter niet de indruk dat er een groot draagvlak voor de rekentoets is, kijkend naar de opstelling van de vakverenigingen, de sectorraden en beroepsgroepen. De sympathie voor de centrale rekentoets neemt gaandeweg eerder af dan toe. Ik heb het dus niet over een rekentoets, maar met name over de centrale rekentoets die nu voorligt en wordt ingevoerd. Hoe werken we op een goede manier aan een verbetering als de experts fundamentele bezwaren houden tegen het verbeterplan?

Diverse woordvoerders memoreerden al dat de SGP voor de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen was, maar tegen de wijze van invoering en de daaraan gekoppelde toetsen. Een zwaarwegende eindexamentoets voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs was niet de bedoeling van de commissie-Meijerink, noch van het toenmalige kabinet. Waarom geven we het onderwijs niet eerst de tijd om de referentieniveaus inhoudelijk te testen, alvorens we aan toetsen, laat staan centrale toetsen, beginnen? Het gedoe over de centrale rekentoets leidt ertoe dat we minder toekomen aan de inhoudelijke discussie over referentieniveaus. Zo dreigt het kerndoel, goed rekenonderwijs, in de granaattrechters onder de modder bedolven te worden. De commissie heeft daar vast beelden bij. Zo niet, dan moeten de leden zich historisch oriënteren.

Voor de wetgever is het verstandig regelmatig in de spiegel te kijken. Dat geldt overigens niet alleen voor een wetgever. De SGP stuitte bijvoorbeeld op een uitspraak van voormalig Staatssecretaris Van Bijsterveldt – ze is al geciteerd – dat bij rekenen het koppie gewoon zijn werk moet doen en dat rekenmachines bij een rekentoets niet zijn toegestaan. De commissie-Bosker vindt bijvoorbeeld dat een rekenmachine alleen toegestaan is, wanneer dat in het dagelijks leven nodig is. De SGP vindt het geen probleem dat een aantal opgaven het gebruik van de rekenmachine toetst, maar het overgrote deel van de sommen moet uit het hoofd worden gemaakt. Cijferen dus; ouderwets hoofdrekenen. Gaat de Staatssecretaris op dit punt nog kritischer naar de rekentoets kijken?

Op basis van concrete voorbeelden blijft de kritiek voortduren dat de rekentoets te veel intelligentie en taligheid toetst en te weinig rekenvaardigheid. Ik verwijs naar de bijdrage van collega Van Meenen van D66. Hoe komt de Staatssecretaris verder aan deze bezwaren tegemoet? Het is natuurlijk prima dat rekensommen soms in een context staan, maar het moet wel een rekentoets blijven.

Ik kom bij het punt van sleutelen met normen en het aanbrengen van vangnetten. Naar ons oordeel doet dit de status van de rekentoets geen goed. Hiervan gaat onbedoeld het signaal uit dat we bereid zijn 5% van onze leerlingen te slachtofferen, terwijl het probleem deels in de toets zit. Waarom gaan we schipperen en slachtofferen, terwijl de toets niet boven een redelijke verdenking verheven is? De SGP is voor vaste heldere normen, ook bij toetsen. Het moeten dan wel deugdelijke toetsen zijn. Natuurlijk zijn de mensen in de onderwijspraktijk zeker in staat om de schade voor hun leerlingen, die ontstaat als gevolg van de centrale rekentoets in deze vorm, te beperken. Docenten zijn echter niet aangesteld om als hospik te fungeren.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. In 2007 luidde het onderwijs de noodklok over de gebrekkige taal- en rekenvaardigheden van onze jongeren. Dit is door de politiek opgepakt en er zijn referentieniveaus voor taal en rekenen uitgewerkt. Sinds 2010 zijn die ook wettelijk verankerd. Vandaag zijn we acht jaar verder in de discussie en is er heel veel geld geïnvesteerd. Er was dus een breed gedeelde urgentie om het verbeteren van het rekenen op te pakken. Daarover zijn afspraken gemaakt. Op basis van die afspraken zijn er wetten gemaakt en is er bovendien veel geld geïnvesteerd. Ondanks dit alles is het rekenonderwijs nog steeds niet op orde.

De basis van het Nederlandse onderwijs moet beter. De VVD twijfelt er niet aan dat dit hard nodig is. Rekenen behoort, net als taal, tot de basisvaardigheden die iedereen nodig heeft om in de samenleving te kunnen functioneren. Het niveau is op dit moment niet hoog genoeg. Mede op basis van het rondetafelgesprek dat we eind 2013 met experts uit het veld over dit onderwerp hebben gevoerd, heeft de Staatssecretaris de commissie-Bosker en de commissie-Steur ingesteld. Ze hebben opnieuw gekeken hoe de rekentoets en alles wat daarmee samenhangt, verbeterd kan worden. Ik wil beide commissies in ieder geval hartelijk danken voor hun werk.

De Staatssecretaris neemt alle aanbevelingen van de commissie-Bosker en de commissie-Steur over. In de ogen van de VVD is hij daarmee tegemoetgekomen aan de bezwaren die vorig jaar nog door het onderwijsveld zijn geuit. Ik wil er één specifieke aanpassing uitlichten. Die is nog niet aan de orde gekomen tijdens dit debat. Ik ben heel blij dat leerlingen straks de mogelijkheid krijgen om te herkansen op een hoger niveau. Leerlingen kunnen bij rekenen een hoger niveau halen dan in hun opleiding verwacht wordt. Zo zet je individueel talent daadwerkelijk in de spotlights.

Voor de VVD is het belangrijk dat de leerlingen een mogelijkheid hebben om direct een terugkoppeling te krijgen over de door hen gemaakte toets. Dit kan nu nog niet, omdat de opgavenbank nog niet uitgebreid genoeg is. Kunnen we dit proces versnellen?

Bij de ontwikkeling van de toets hebben vele docenten meegeholpen. Kunnen we wellicht nog meer docenten vragen om conceptopgaven aan te leveren? Die hoeven dan alleen nog maar getest te worden. Graag krijg ik een reactie.

De hbo-vervolgopleidingen hebben aangegeven niet alleen voor de pabo maar ook voor rekenrijke opleidingen het hoogste niveau van rekenen als toegangseis te willen stellen. In hun brief geven de bewindspersonen aan dat ze hierover in gesprek gaan met het hbo. De VVD kan zich wel iets voorstellen bij deze wens van het hbo. Hoe kijken de bewindspersonen hiertegen aan?

We zijn inmiddels al acht jaar met deze discussie bezig, maar nog steeds kom ik ouders, grootouders en werkgevers tegen die het onbegrijpelijk vinden dat leerlingen van school komen, terwijl ze niet goed kunnen rekenen. Nog steeds zijn er zowel leerlingen als docenten die aangeven dat er op hun school onvoldoende rekenonderwijs wordt gegeven. Misschien is het een idee om een slaag/zakregeling voor scholen te maken. In ieder geval willen wij de komende jaren blijven volgen bij welke scholen de rekenresultaten daadwerkelijk achterblijven. Wat ons betreft hebben de scholen geen excuses meer om het rekenonderwijs niet op orde te hebben. Bij scholen die serieus werk hebben gemaakt van het rekenonderwijs halen de leerlingen de toets wel. De leerlingen worden niet de dupe van de toets, maar van slecht rekenonderwijs. Wie de toets niet haalt, heeft onvoldoende goed rekenonderwijs gehad. Dat is wat de VVD betreft de kern van de discussie.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Een dieptepunt in dit debat was de opmerking van mevrouw Jadnanansing dat ze een blind vertrouwen had in de toetsmakers, alsof we hier met een technische exercitie bezig zijn. Ik ben geen expert; ik moet dus luisteren naar wat mensen in het veld zeggen en dat overnemen. Wat doen wij hier dan nog? Politiek is niet neutraal; dat is het nooit. Dat is de politiek reduceren tot technocratie. Dat is een groot gevaar en gevaarlijk voor de democratie. We moeten juist proberen om op basis van onze idealen besluiten te nemen of in ieder geval naar voren te brengen wat we belangrijk vinden. Deze toets is niet neutraal. Achter deze toets gaat een bepaald mensbeeld schuil.

Mevrouw Jadnanansing haalde dit mensbeeld al aan, namelijk dat jongeren zich niet inspannen om een vak te leren als er geen toets is, als er geen cijfer wordt gegeven of als dat cijfer niet zwaar genoeg meetelt. Dit mensbeeld werp ik verre van mij. Ik wil dat kinderen intrinsiek gemotiveerd worden om zich ermee bezig te houden. Dat is misschien moeilijker, maar dat onderwijs zie ik voor me. Toetsen horen daarbij. Onderwijs zonder toetsen kan niet bestaan. Een toets moet een diagnostisch instrument zijn, waarmee bekeken kan worden op welk niveau een kind staat. Hoever moeten we het kind nog brengen? Waar moeten we bijsturen? Ook de toetsmakers wijzen er voortdurend op dat de validiteit van de toets afneemt, als je een toets een te belangrijke rol geeft, bijvoorbeeld bij zakken of slagen. Er ontstaat dan ontzettend veel toetstraining. Omdat het belang van de toets te groot wordt, meet men eigenlijk niet meer wat er gemeten zou moeten worden.

Alle Kamerleden, ook mijn collega van de PvdA, wil goed onderwijs. Ook ik maak me zorgen, mevrouw Straus, dat het niveau van het rekenen nog niet overal op orde is. Dat lossen we echter niet op met een verplichte toets. Dat lossen we niet op door te zeggen dat leerlingen kunnen fluiten naar hun papiertje, als ze de toets niet halen. We lossen het op door het onderwijs verder te intensiveren.

Mevrouw Straus (VVD): De heer Klaver spreekt mij hierop aan. Ik heb dus een vraag voor hem. In 2007 is deze discussie gestart. We waren het erover eens dat er iets moest gebeuren aan het rekenonderwijs. We hebben daarover afspraken gemaakt. Ook de partijen die nu een brief sturen en moord en brand schreeuwen dat ze de toets niet willen, hebben toen aangegeven dat ze samen gingen optrekken om het rekenonderwijs op orde te krijgen. Dat geldt overigens ook voor het taalonderwijs, maar vandaag hebben we het over rekenen. We hebben heel veel stappen gezet. Er is heel vaak over gesproken, ook hier in de Kamer. We praten er minstens twee keer per jaar over. Er is heel veel geld in geïnvesteerd. Toch is het rekenonderwijs nog steeds niet op orde. Wat moet er volgens de heer Klaver gebeuren om het rekenonderwijs op orde te krijgen?

De heer Klaver (GroenLinks): Het tegenovergestelde van wat we nu doen. Ik denk niet dat je het onderwijs verbetert door een verplichte toets die bovendien heel zwaar meetelt. Misschien dat de niveaus op papier en in de spreadsheets wel omhooggaan, maar de vraag is wat je echt overbrengt aan de kinderen en wat ze leren. Ik vrees dat die toets helemaal niet helpt en dat het niveau er niet door omhooggaat. Wat moeten we dus doen? Zorg ervoor dat in het onderwijs de docenten de ruimte hebben om goed rekenonderwijs te geven. Zorg ervoor dat er voldoende tijd voor is.

Ik wil nog een principiëler punt maken. Het gaat er niet alleen om dat kinderen heel goed worden in taal en rekenen. In 2007 hebben we deze conclusie getrokken, omdat de niveaus achterbleven. In 2009 hebben we naar aanleiding van de motie-Hamer geconcludeerd dat we in de top vijf van de kenniseconomieën moesten komen en dat we de PISA-scores (Programme for International Student Assessment) omhoog moesten brengen. De afgelopen jaren is de nadruk enorm op de meetbare doelen in het onderwijs gelegd. Dat is een gevaarlijke weg. We meten wel alles van de leerlingen, maar we hebben geen idee wat ze echt hebben geleerd.

Mevrouw Straus (VVD): Ik hoor van de heer Klaver niet wat ervoor gaat zorgen dat het onderwijs die bal, het rekenonderwijs, breder oppakt dan de scholen die het vanuit een soort intrinsieke motivatie nu al hebben gedaan. De randvoorwaarden zijn immers hetzelfde. In het tweede deel van zijn betoog gaat de heer Klaver in op de PISA-scores en alles wat daarmee samenhangt. Hij weet toch ook dat de Onderwijsraad heeft betoogd dat de basisvaardigheden de basis zijn, ook voor een brede vorming in het algemeen? Het gaat toch niet alleen om de scores? Het gaat er toch om dat taal en rekenen ook belangrijk zijn voor alle andere dingen in het leven?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik weet ook dat de Onderwijsraad in 2013 heeft aangegeven dat de nadruk op de scores heel erg is doorgeslagen en dat we veel breder moeten kijken naar de ontwikkeling van kinderen. Als je wilt dat het niveau omhooggaat, moet je beginnen bij de docenten. Zij moeten ervoor zorgen dat ze het vak op orde hebben en dat ze het didactisch over kunnen brengen aan de kinderen. Volgens mij is dat de sleutel.

Ik ga niet in op alle uitzonderingen die in de brief van 17 december worden genoemd. Voor sommige collega's zijn daarmee alle bezwaren weggenomen. Voor mij is het een soort kerstboom met allerlei uitzonderingsregels. Je kunt nu met een 4,5 slagen en er komt een soort ingroeipad dat laat zien welke weg we volgen. Het beeld van de loopgraven is een hard beeld, maar wel treffend. Het lijkt alsof we een soort autonoom pad volgen: we zijn er al zolang mee bezig en er is maar één conclusie mogelijk, namelijk deze toets. Mevrouw Straus zegt het ook. Alle partijen willen het beste voor de kinderen, namelijk beter rekenonderwijs en ervoor zorgen dat het niveau omhooggaat, maar staan op dit moment lijnrecht tegenover elkaar. Ik denk dat de toets meer kwaad dan goed zal opleveren. We doen er goed aan even rust te nemen en afstand te nemen van de discussie van de afgelopen jaren. We moeten kijken naar wat er is gebeurd en bezien welke stappen verstandig zijn om te zetten.

Ik kom bij mijn laatste punt. De heer Rog deelde blaadjes uit over de voorwaarden voor een zorgvuldig beleidsproces van de commissie-Dijsselbloem, de beslisboom. Ik herinner me dat het er volgens de commissie-Dijsselbloem om ging dat politieke besluiten duurzaam zijn en dat besluiten over het onderwijs breed gedragen worden en niet zomaar veranderen. Ik zal het vandaag niet hebben over de stabiliteit van de coalitie. We zien hoe de oppositie hier is opgelijnd en tegen de toets is. Wat gebeurt er als de toets er met stoom en kokend water doorheen geduwd wordt? Wat gebeurt er als er een nieuw kabinet komt en er weer verkiezingen zijn? Ik vrees dat de oppositie dan zegt dat we hiermee niet moeten doorgaan, en dat de PvdA plotseling gratis bier belooft en haar keutel intrekt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dit overleg gaat over de rekentoets. Het wordt niet in de plenaire zaal gehouden, want dat mocht niet van de coalitie. De rekentoets is een drama geworden. Hoe zijn we hierin terechtgekomen? Er waren klachten over het gebrek aan taal- en rekenvaardigheden. Toen kwamen er referentieniveaus en een rekentoets. We steunen de inzet op rekenen en taal, maar in de uitvoering is dit kabinet in de fout gegaan. Het resultaat is een drama. Leraren, bestuurders, leerlingen en een reeks deskundigen, kortom heel het onderwijs, komen nu in verzet. Dan moet er toch een alarmbel afgaan. De hoofdconclusie van de commissie-Dijsselbloem was immers: geen vernieuwingen zonder draagvlak. Welnu, de rekentoets is een vernieuwing met 0,0% draagvlak. Als de Staatssecretaris dat parlementaire onderzoek ook maar enigszins serieus neemt, gaat hij onmiddellijk over op een herbezinning van de toets. Dat doet hij niet. Hij gaat in een loopgraaf zitten en roept dat deze rekentoets er moet komen; punt uit. Waarom is hij zo halsstarrig? Waarom luistert hij niet naar het onderwijsveld?

Dezelfde vragen gelden voor de PvdA. Op 28 november stelt mevrouw Jadnanansing nota bene dat het absoluut noodzakelijk is dat de rekentoets op steun vanuit het onderwijs kan rekenen, specifiek op steun van wiskundedocenten. Dit is geen grap. Het staat er echt. Die steun is er niet, mevrouw Jadnanansing, en zeker niet van wiskundedocenten. Zie hun brief van 20 januari: een losse rekentoets is geen goede aanpak, omdat die leidt tot teaching to the test. Van de Staatssecretaris weten we dat hij dol is op teaching to the test en op de afrekencultuur. Hij heeft deze slag dan ook gewonnen. Felicitaties aan hem. Maar waarom gaat de PvdA erin mee? Mevrouw Jadnanansing wil dit niet, maar zwicht voor een coalitiedeal. Wat zegt ze tegen de leerlingen die de toets niet halen? Jongeren hebben recht op een rekentoets. Wat zegt ze tegen hun ouders? Dat een groep van honderd leraren er klaar voor is? Wie zijn dat dan?

Er is fundamentele kritiek op de inhoud van de toets. Er zijn geen lesuren voor vrijgemaakt. Het is niet opgenomen in het curriculum; dat is een eis van de PvdA die niet is ingewilligd. Het geeft organisatorische rompslomp voor de scholen. Er is het gebruik van de rekenmachine. Wat gebeurt er met een leerling die voor alle vakken slaagt, behalve voor de rekentoets, ook niet voor de herkansingen? Moet die leerling een heel jaar overdoen?

Er zijn concessies gedaan om de PvdA binnenboord te houden. Volgend jaar mag een leerling een 4,5 halen. Hoe bizar is dat; stel dat een leraar dat zou doen. Leerlingen die moeite hebben met rekenen, krijgen aangepaste toetsen. Wat voor toetsen krijgen ze dan? Er wordt nog aan gewerkt, tenminste tot april. Hoe kan de Staatssecretaris nu al weten dat de toets voldoet? Zie ook de motie-Jadnanansing/Straus van juni vorig jaar. De Staatssecretaris heeft dus geen flauw benul waarmee hij instemt. Dat is volstrekt onverantwoord. In lijn met de motie zou hij op zijn minst moeten wachten tot 1 juni. De Staatssecretaris heeft de loopgraven betrokken. Gezichtsverlies is blijkbaar erger dan het onderwijs opzadelen met een misbaksel. Leerlingen zijn het slachtoffer. Voor de zoveelste keer worden ze geofferd voor een politiek ideetje. In zijn brief heeft de Staatssecretaris het over positief betrokken leraren. Na het lezen van de brief van onder anderen de wiskundeleraren wordt dat ronduit hilarisch. Houdt de PvdA werkelijk vol dat er voldoende draagvlak is? Hoe kijkt de coalitie aan tegen dit brede onderwijsfront? Ik zou er echt nog eens een nachtje over slapen, want anders krijg ik zin om een nieuwe Suske en Wiske te schrijven: Sander en Tanja en de rampzalige rekentoets.

Kortom, wat te doen? Zorg voor goed rekenonderwijs in de onderbouw van het vo. Maak de rekentoets geen onderdeel van het examen. Deze toets wordt nu plompverloren in het examen aan het einde van het vo geplaatst. Commerciële bureaus gaan goud geld verdienen met bijlessen. Er zal een run ontstaan op dyscalculieverklaringen. De Staatssecretaris kan nu nog terug na een al te groot enthousiasme in 2010. Dat doen vele partijen ook. Denk aan de oude volkswijsheid: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Tweede Kamer.

De vergadering wordt van 12.10 uur tot 12.33 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik begin met een algemene inleiding. Die is misschien iets langer dan gewoonlijk, om recht te doen aan het debat dat breed in deze commissie is gevoerd. Daarna ga ik wat meer de diepte in op vier thema's. Het eerste thema is: wat is er de afgelopen jaren gebeurd om het rekenonderwijs in Nederland te verbeteren, welke lessen kunnen we daaruit trekken en wat zien we op scholen? Het tweede thema is: hoe staat het met de toetsen als sluitstuk? Daarbij wil ik vooral kijken naar de inhoud van de toets, waarover veel discussie was. Het derde thema is: hoe zorgen we voor een verantwoorde invoering zodat de leerlingen straks niet de dupe worden van slecht rekenonderwijs? Het vierder thema is: wat doen we met de doelgroep van rekenzwakke leerlingen in de onderste treden van het vmbo en de leerlingen met dyscalculie? De Kamerleden hebben hier iets minder bij stilgestaan, maar ik vind het belangrijk om er een en ander over te zeggen omdat het deel uitmaakt van een verantwoorde invoering.

Volgend jaar zakken 18.000 scholieren extra: dit was niet de krantenkop van vanochtend, maar van november 2011. Het was niet het enige artikel, gebaseerd op de cijfers van de VO-raad, dat toen uitkwam. We lazen het terug in verschillende kranten. Er werd gevreesd voor dramatische eindexamenuitslagen in 2012 en 2013, omdat er was aangekondigd dat de exameneisen voor deze jaren werden aangescherpt. De werkgeverskoepel voor het voortgezet onderwijs vond dat de maatregelen te snel werden ingevoerd. De scholen kregen onvoldoende de kans om het niveau te verhogen. Bovendien zeiden ze destijds dat de druk op de docenten te hoog werd. Het zou leiden tot een verdubbeling van het zakpercentage. Wat bleek: de prestaties van leerlingen stegen en de slaagpercentages bleven gelijk of gingen zelfs licht omhoog. Scholen en leerlingen konden er prima een tandje bijdoen toen het er werkelijk om ging, toen de toets ging meetellen. Dat laat maar weer eens zien dat het hebben van hoge verwachtingen in het onderwijs zowel richting scholen en docenten, als strengere eisen gingen tellen richting leerlingen goed is.

Binnenkort praten we over nut en noodzaak van toetsen in brede zin. Vandaag hebben we het specifiek over rekenen. Ik kan niet vaak genoeg zeggen dat de beheersing van taal- en rekenvaardigheden cruciaal is om te kunnen functioneren in het vervolgonderwijs, in een latere baan en in onze samenleving als geheel. Bij rekenen heb ik het dan niet alleen over kale sommen, maar ook de kennis en vaardigheden om dit rekenen in de praktijk toe te passen. Diverse commissieleden gaven hiervan al voorbeelden. Ik noem de nachtzuster die in haar eentje dienst draait en medicijnen moet doseren; de timmerman die een bouwtekening moet maken; de winkelbediende die kortingen moet berekenen en geld wisselen. En laten we wel wezen: het geldt ook voor het dagelijkse leven van leerlingen die nu op school zitten. Ik denk aan het afsluiten van een nieuw telefoonabonnement waarvoor leerlingen in prachtige advertenties lekker worden gemaakt met gratis telefoons. Het is goed als ze dan in staat zijn om uit te rekenen hoeveel de kosten in de maanden daarna bedragen en of ze niet goedkoper uit zijn met een prepaid abonnement voor de komende jaren. Rekenen is een basisvaardigheid. Het is niet een leuk dingetje voor op een plusdocument zoals een excellentieprogramma of iets extra's dat je hebt gedaan op het vlak van cultuur of sport. Het is heel goed dat we dat inzichtelijk maken. Goed rekenen is nodig voor alle leerlingen. Dit is een wezenlijk verschil van inzicht tussen mijzelf en de VO-raad.

Kinderen zijn jarenlang de dupe geweest van rekenonderwijs dat onder de maat is. Te vaak liepen ze vast in hun werk of hun vervolgopleiding. We kennen die geluiden vanuit het mbo en het hbo. Er is een inhaalslag gemaakt door de vele aandacht die we de afgelopen jaren aan het rekenonderwijs hebben geschonken. Dat zien we terug op de scholen. Het rekenonderwijs en de rekenresultaten gaan ieder jaar een beetje vooruit. Zelfs de scholen die in het begin afwachtend waren, pakken een en ander nu op en laten zien dat ze in staat zijn het rekenniveau te verhogen. Ja, we zien grote verschillen tussen scholen. Er zijn scholen waar leraren er prima in slagen om heel veel leerlingen tot de eindstreep te brengen. Er zijn ook scholen die daarvoor in de komende anderhalf jaar nog veel werk moeten verzetten. Ik realiseer me terdege dat er veel op die scholen afkomt, maar ik vind dat we dit van scholen mogen vragen. Er wordt immers al heel lang gesproken over beter onderwijs, inmiddels zo'n zeven jaar.

Twee weken geleden was ik bij het Huygens college in Amsterdam. Deze vmbo-school geeft schoorvoetend toe dat men laat is begonnen. Het afgelopen jaar of anderhalf jaar zegt men dat het serieus wordt nu het dichterbij komt en dat men er echt werk van gaat maken. Samen met het Steunpunt taal en rekenen vo en een goede rekencoördinator worden er mooie resultaten geboekt. De cijfers, ook voor de rekentoets, gaan plotseling met een of twee punten omhoog. Het enthousiasme dat ik hoor van de leraren, vind ik het mooiste. Ze zien dat verbetering van het rekenonderwijs leidt tot betere resultaten bij de leerlingen. De vmbo-leerlingen, die vaak onzeker zijn, zien plotseling in dat ze wel kunnen rekenen. Daarop zijn ze vervolgens ongelooflijk trots.

Er komt veel op de scholen af. Het is daarom zaak om een zorgvuldig proces te doorlopen, ook wat het rekenonderwijs betreft. Niemand kan zeggen dat we de afgelopen jaren niet hebben geluisterd naar het onderwijsveld en niet hebben gekeken naar de situatie op scholen. Als we het oorspronkelijke implementatieplan en uitvoeringstraject van 2010 hadden aangehouden, was er op dit moment op alle scholen al een rekentoets die zou meetellen voor het diploma en waarvoor de leerling een voldoende zou moeten halen conform de kernvakkenregeling. Kijk waar we nu staan. We hebben de tijd genomen. We hebben geluisterd naar het onderwijsveld. In de komende jaren komen we tot een solide en zorgvuldig invoeringsproces.

De rekentoets is verbeterd. We hebben de commissie-Bosker om advies gevraagd. Deze kwam met goede aanbevelingen die we hebben overgenomen. De toets is korter geworden en minder talig. Ook zaken rondom de toets zijn verbeterd. Kijk bijvoorbeeld naar de opmerking over het aantal herkansingen, die uit het onderwijsveld kwam. We hebben daarnaast de aanbevelingen van de commissie-Steur overgenomen. Deze commissie zegt dat het belangrijk is om door te gaan met en vast te houden aan het invoeringspad van de rekentoets, maar niet in een knalscenario, dus niet alles in één keer. De commissie zegt dat het belangrijk is om vier of vijf jaar te nemen om toe te groeien naar het niveau waar we in 2020 willen komen. Er is maatwerk voor de rekenzwakke leerlingen. Ook daarbij hebben we geluisterd naar het onderwijs. De docenten in het vmbo geven aan dat een deel van de leerlingen met name in vmbo-bb de toets niet zal halen, ondanks het feit dat ze heel veel tijd en aandacht in hen steken. Voor hen komt er een aangepaste toets.

De voorzitter: Ik hanteer per Kamerlid twee interrupties per bewindspersoon, dus twee aan de Minister en twee aan de Staatssecretaris.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Staatssecretaris noemt alle veranderingen die zijn gedaan naar aanleiding van de geuite zorgen. Ik heb de brief van 17 december ook gelezen. Er zijn enorm veel aanpassingsvoorstellen gedaan waardoor je je de vraag kunt stellen of het daarmee duidelijker wordt. Die vraag leg ik even terzijde. De Staatssecretaris kan toch niet doen of daardoor de storm is gaan liggen? Hij heeft de Volkskrant vanmorgen toch ook gelezen? De storm en het verzet zijn toch alleen maar groter geworden? Hoe kan hij zeggen dat zijn voorstellen tot een evenwichtig gedragen rekentoets hebben geleid? Als je naar de betrokkenen luistert, is dat toch allerminst het geval?

Staatssecretaris Dekker: Ik zal niet ontkennen dat er discussie is over de rekentoets. Er is misschien zelfs wel sprake van enige verdeeldheid, ook in het onderwijsveld zelf. Toevallig weet ik dat die verdeeldheid ook bestaat in de achterbannen van de organisaties die brieven hebben geschreven. Bij de NVvW geeft een van de bestuursleden wel degelijk aan dat het goed zou zijn om ermee door te gaan. Laat ik echter iets uit eerste hand nemen. Enige weken geleden was ik bij de algemene ledenvergadering (alv) van de VO-raad. Daar werd ik natuurlijk kritisch bevraagd op de rekentoets. Ik stel dan altijd vragen terug. Ik vraag bijvoorbeeld: wat hebt u de afgelopen zeven jaar op uw school gedaan om het rekenonderwijs op peil te brengen? Vindt u ook niet dat rekenen niets iets leuks voor erbij is, maar dat het een basisvaardigheid is die voor alle leerlingen van belang is? Het valt me op dat bij zo'n alv ook schoolbestuurders aanwezig zijn die het wel eens zijn met de ingezette lijn. Dat de voorzitter van de VO-raad vervolgens de discussie snel afkapt, omdat het misschien ook daar handig is de verdeeldheid toe te dekken, laat niet onverlet dat die wel degelijk bestaat. Dat lees ik ook in de brieven terug. Er zijn mensen die hun zorgen uiten. Er zijn ook partijen die juist zeggen: ga door.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Staatssecretaris doet een beetje hetzelfde als mevrouw Jadnanansing. Hij zegt dat de meningen verdeeld zijn en dat er dus voorstanders en tegenstanders zijn, maar dat we moeten doorgaan. Volgens mij is het aantal tegenstanders, het aantal critici, veruit in de meerderheid. Er moet toch een moment zijn, bijvoorbeeld als hij 's avonds gaat slapen, dat hij denkt aan het parlementaire onderzoek waaruit de grootste les was geen vernieuwingen door te voeren zonder draagvlak, omdat dat leidt tot weerstand en ergernis. Ik schat in dat de Staatssecretaris hecht aan veel draagvlak voor zijn beleid. Hoe voorkomt hij die enorme weerstand, als hij hier de indruk wekt dat hij als een stormram door de kritiek beukt? Dat is zeer onwenselijk.

Staatssecretaris Dekker: Ik hecht zeer aan draagvlak. Daarom is dit ook voor mij een punt van zorg en aandacht. Ik zie dat de grootste criticasters de grootste megafoon hebben. Tegelijkertijd merk ik dat er in het onderwijs heel veel mensen dag in, dag uit bezig zijn met rekenonderwijs. Toevallig zie ik een aantal van hen hier in de zaal. Die mensen zeggen dat het belangrijk is om hiermee door te gaan. Ze vragen: laat ons niet in de kou staan; we hebben hier zo lang aan gewerkt en zien dat het bij ons op school goede resultaten oplevert. Er zijn commissies in dit probleem gedoken. Kijk naar de commissie-Bosker met wetenschappers en leraren. Die commissie adviseert niet langer te vertragen. Kijk naar het Steunpunt taal en rekenen dat dag in, dag uit met de rekencoördinatoren op scholen bezig is om het onderwijs te verbeteren. Van de week was daar nog een grote bijeenkomst met 80 rekenleraren. Die vragen: help ons om het rekenonderwijs te verbeteren. We hebben hun de vraag voorgelegd of het zou helpen als de rekentoets niet wordt meegeteld of als de uitslag daarvan op een plusdocument wordt gezet. Van de 80 waren er 4 die dat een goed idee vonden; 76 vonden dat niet. Er is dus een grote meerderheid voor meetellen van de rekentoets, ook onder leraren.

Een ander punt van aandacht is het volgende. Soms heb ik de indruk dat de discussie rond de rekentoets alle kanten opgaat. Laat ik een voorbeeld geven. Er wordt door de heer Van Dijk gerefereerd aan de brief van de NVvW waarin gevraagd wordt het rekenonderwijs te integreren in het wiskundeonderwijs. Dat hoor ik de heer Van Meenen ook zeggen. Nog geen anderhalf jaar geleden ontvingen we een brief van dezelfde NVvW waarin ervoor gepleit werd om het rekenen te verankeren binnen de vakken met een kwantitatieve component zoals aardrijkskunde, geschiedenis, economie, natuurkunde, scheikunde, biologie en wiskunde, en het juist breed aan te pakken. Het kan allebei. Scholen zijn hier vrij in. Scholen kunnen ervoor kiezen om het rekenonderwijs aan te laten sluiten bij wiskunde of om het breder te laten aansluiten. Ik wil hiermee maar aangeven dat er geen alternatief is waarvoor heel veel handen op elkaar te krijgen zijn en waarmee het wel gaat lukken.

Ik kom bij het hoofdpunt: de rekentoets. Laat ik er volstrekt helder over zijn: de rekentoets is geen doel op zich, en al helemaal niet voor mij persoonlijk. Ik geloof dat niemand hier aan tafel in 2010 direct betrokken was bij de wettelijke verplichting van de rekentoets, met uitzondering van de heer Van Dijk. Hij stemde toen in met het wetsvoorstel waarmee dat geregeld zou worden. Men vraagt mij wat dan wel helpt. Als iemand mij de garantie kan geven dat het vandaag afschaffen van de rekentoets een enorme impuls is voor beter rekenonderwijs op scholen, teken ik er onmiddellijk voor. Ik geloof er echter geen snars van. Sterker nog, ik krijg van heel veel scholen die er serieus mee bezig zijn, te horen dat alle investeringen en alle stappen vooruit van de afgelopen jaren dan in één keer tenietgedaan zijn. En dat wil ik niet riskeren.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris zegt dat er enige verdeeldheid in het veld is en dat de mensen die het hardst roepen, het meest gehoord worden. Volgens mij zijn echter bijna alle onderwijsorganisaties in een waaier aan verscheidenheid tegen deze toets als onderdeel van een slaag/zakregeling. Bovendien zijn ze ertegen om deze aan het einde van de bovenbouw van het vo en mbo af te nemen. Is dat geen reden voor de Staatssecretaris om het gesprek opnieuw aan te gaan, zeker als hij zo hecht aan draagvlak?

Staatssecretaris Dekker: Ik ga zeker gesprekken aan. Dat doe ik ook na dit debat, net zoals ik het hiervoor heb gedaan. Ik vind het ook belangrijk dat de politiek een uitspraak doet. Gaan we door met een traject dat we samen hebben ingezet of krijgen we op het allerlaatste moment, als de toets gaat meetellen, last van koudwatervrees en trekken we ons terug? Het voorliggende traject doet recht aan een aantal dingen. Het doet recht aan het belang van goed rekenonderwijs voor iedereen. Dat is echt iets anders dan wat de onderwijsorganisaties, waaraan de heer Rog refereert, willen. Die vragen de toets niet verplicht te maken en het op een plusdocument te zetten, zoals we ook doen met een extra dingetje dat een leerling in het onderwijs heeft gedaan. We hebben het echter over een basisvaardigheid. Het was ook het oorspronkelijke idee van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van vijf jaar geleden.

Daarnaast is al eerder gezegd, ook door het Steunpunt taal en rekenen, dat verdere vertraging het hele proces geen goed zal doen. We hebben in het verleden het onderwijs ook wel eens meer tijd gegeven. Dat was met name voor de scholen die nog weinig hadden gedaan, geen reden om sneller te gaan lopen. Sterker nog, die gingen zelfs nog even achteroverleunen. Dat wil ik niet nog een keer hebben.

We moeten de druk erop houden, maar er vervolgens wel voor zorgen dat leerlingen daarvan niet de dupe zijn. Dat doen we met het traject dat de commissie-Steur voorstelt: niet in één keer inzetten op het allerhoogste niveau en doen of alles in Nederland dan onmiddellijk op orde is. We moeten ernaar toegroeien door in de komende jaren ook met lagere cijfers genoegen te nemen, terwijl de leerlingen wel aan een bepaald basisniveau moeten voldoen.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris zegt dat hij het rekenonderwijs wil verbeteren, maar hij doet alleen iets rond de rekentoets. Is hij het met het CDA eens dat die toets zal leiden tot 5% meer leerlingen die uitvallen? Is hij het met me eens dat hij aan de verkeerde kant zit en kinderen afrekent op wat ze niet kunnen in plaats van ze een kans te geven om het vervolgonderwijs goed in te gaan, namelijk na goed rekenonderwijs te hebben genoten?

Staatssecretaris Dekker: Het beeld dat de heer Rog schetst, klopt van geen kanten. Hij doet alsof wij alleen maar bezig zijn met een toets. We hebben de afgelopen jaren ongelooflijk veel tijd, geld en energie gestoken in de verbetering van het rekenonderwijs en de ondersteuning van scholen. Dat is niet zonder succes gebleven. Het gaat over de volle breedte stapje voor stapje de goede kant op. Met name bij de scholen die serieus werk van het rekenonderwijs hebben gemaakt, haalt het overgrote deel van de leerlingen gewoon een voldoende voor de rekentoets. Er zijn ook scholen die er met de pet naar gooien en er nog onvoldoende aan hebben gedaan. Die moeten de komende jaren heel hard werken om het rekenonderwijs op orde te brengen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat met name de scholen die er nog niet veel aan hebben gedaan, zich de afgelopen weken heel erg hebben laten horen.

De heer Van Meenen (D66): Het wordt me bijna te veel. De Staatssecretaris is bezig in rustige en nette bewoordingen een aantal mensen weg te zetten. Dat doet hij net met de scholen. Die doen het allemaal niet goed, terwijl de toets niet aansluit op goed rekenonderwijs, want goed onderwijs is iets anders. De tegenstanders worden heel netjes en voorzichtig weggezet als mensen die helemaal niet willen dat het rekenonderwijs in Nederland verbetert. Ik vraag de Staatssecretaris daarmee te stoppen. De tegenstanders hebben wel degelijk alternatieven aangeboden. Dat heb ik net ook gedaan, maar ik weet niet of de Staatssecretaris er nog op ingaat. Ik heb ervoor gepleit om, als er dan toch een toets moet komen, die aan het einde van de onderbouw te zetten, zodat het betere rekenonderwijs zijn vruchten kan afwerpen in de bovenbouw van het vo. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar dit alternatief?

Staatssecretaris Dekker: Er is de afgelopen jaren wel degelijk heel veel gedaan om de scholen te ondersteunen. We zien dat dit tot resultaat heeft geleid. Het verschil tussen scholen die veel werk maken van het rekenonderwijs en scholen die er tot nu toe weinig aan gedaan hebben, is ongeveer 2,5 punten in de gemiddelde eindcijfers. Dat is het verschil tussen vrijwel alle leerlingen die een voldoende voor de rekentoets halen en heel veel leerlingen die zakken. Dit laat mij nogmaals zien dat de sleutel naar goed rekenonderwijs niet in de dingen rondom de toets ligt. We hebben uitvoerig onderzoek laten doen naar bijvoorbeeld de populatie, de grootte van de school et cetera. De sleutel voor goede rekenresultaten is goed rekenonderwijs.

De toets is geen doel op zich, maar is in mijn ogen wel een belangrijk sluitstuk om goed rekenonderwijs mee af te ronden. De heer Van Meenen vraagt me te reageren op het idee om zo'n toets ongeveer halverwege de opleiding te doen. Dat is overigens maar één idee dat is aangedragen en anders dan het idee van bijvoorbeeld de VO-raad. Er zijn twee dingen over te zeggen. Bij het havo moet een enorme sprong gemaakt worden om van het niveau van het basisonderwijs te komen tot niveau 3F. Het is niet redelijk om te veronderstellen dat dit in drie jaar mogelijk is. Ik denk dat een leerling zijn hele havo-opleiding nodig heeft om zover te komen. Afronden aan het einde van het derde jaar of aan het einde van de onderbouw is in mijn ogen een illusie, als je tenminste dat niveau wilt halen. Havo-leerlingen geven aan dat er in de afgelopen jaren wel degelijk iets is gebeurd. Er is namelijk aandacht voor het rekenonderwijs gekomen.

We weten ook dat vaardigheden wegzakken als je iets afrondt en er vervolgens in de laatste twee jaar van de vo-opleiding geen aandacht meer aan besteedt. De scholen in het mbo en hbo zijn dan toch weer de dupe, omdat de lesstof is weggezakt. Het is dus belangrijk dat het niveau wordt bezien aan het einde van de schoolloopbaan, dus aan het einde van de middelbare school. Moet er in de tussentijd dan niets gebeuren? Wel degelijk, want scholen moeten vanaf dag één bezig zijn met goed rekenonderwijs. Moeten ze dat tussentijds toetsen? Dat lijkt me heel verstandig. Wacht vooral niet tot het eindexamenjaar, maar kijk waar de leerlingen staan in jaar twee en jaar drie. Doe wat met hetgeen je dan tegenkomt. Waar zijn de leerlingen goed in? Waarin moeten ze verder worden bijgespijkerd? Met andere woorden: ik ben helemaal niet tegen een toets aan het einde van de onderbouw. Het is alleen niet realistisch om te denken dat je dan klaar bent.

De heer Van Meenen (D66): Dit is te veel om uitgebreid op te reageren. Dat staat de voorzitter mij ook niet toe. Ik heb er in mijn eerste termijn ook al het nodige over gezegd. De Staatssecretaris heeft gezegd dat de toets voor hem geen doel op zich is. Mij heeft het volgende bericht bereikt. Mevrouw Jadnanansing was vorige week in Amsterdam bij een les over Charlie Hebdo. Volgens de docente heeft ze daar gezegd: ik ben tegen de rekentoets, maar ik krijg het niet voor elkaar bij Dekker. Ik weet niet of dit bericht klopt. Ik vraag het maar aan de Staatssecretaris. Is het hem bekend dat de PvdA gewoon tegen de rekentoets is? Is er druk uitgeoefend? Zo ja, welke druk is dat dan? Laten we daarover nu eens het eerlijke verhaal vertellen. Dit vraag ik uiteraard ook aan mevrouw Jadnanansing.

Staatssecretaris Dekker: Ik heb mevrouw Jadnanansing net een gloedvol betoog horen houden waarin zij heel andere dingen zei. Als de heer Van Meenen wil weten of mevrouw Jadnanansing dit heeft gezegd, moet hij dat aan haar vragen. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat het een beetje partijpolitiek is. Als je goed rekenonderwijs op scholen wilt hebben, is het belangrijk dat zo'n toets op een gegeven moment gaat meetellen. Bij het Huygens College in Amsterdam laten ze echt zien dat ze nu al stappen zetten in de goede richting. Daar hebben ze overigens ook het vertrouwen dat de leerlingen de toets in groten getale gaan halen als die over anderhalf jaar gaat meetellen. Ze zitten met de kinderen van het vmbo, omdat die verschillende examens moeten doen die allemaal tellen, met uitzondering van één. De heer Van Meenen mag raden voor welke toets ze het minst hard werken. Dat is die ene toets die niet meetelt. We moeten elkaar niet voor de gek houden. Leerlingen vinden het fijn te weten dat ze aan iets werken wat meetelt. Dat zagen we een aantal jaren geleden bij de ophoging van de eindexameneisen. Ook toen werd er gezegd, ook door het LAKS en de VO-raad, dat het niet ging lukken. Wat hebben we gezien? Leerlingen zijn in staat om een hoger niveau te halen, als er een hogere verwachting is.

De voorzitter: Met het oog op de tijd stel ik voor dat we dit blokje afmaken en dan kijken of de leden vragen hebben.

Staatssecretaris Dekker: Ik noemde de enorme inzet al, die is gepleegd om scholen te ondersteunen bij het invoeren van beter rekenonderwijs. Die leidt tot resultaat. Het geheim van goede rekenresultaten is goed rekenonderwijs. In deze discussie wordt te vaak gezocht naar andere verklaringen: de toets voldoet niet; de kinderen komen met een te laag niveau op onze school; het proces gaat te snel et cetera. Ik vind het belangrijk om steeds te vragen: wat hebt u op uw school gedaan om ervoor te zorgen dat het rekenonderwijs op orde is? Er zijn collega's in het land die hard werken aan het rekenonderwijs en wel in staat zijn om dat te bereiken.

We zien een diversiteit in Nederland. Ik wil echter dat het rekenonderwijs over de gehele linie op een goed niveau komt. Er is natuurlijk altijd verschil tussen onderwijssoorten. In het vmbo-gt (gemengd theoretische leerweg) is op dit moment de achterstand tot het referentieniveau bijvoorbeeld kleiner dan bij de andere leerwegen. Misschien moeten we voor vmbo-bb concluderen dat 2F voor sommige kinderen überhaupt te hoog gegrepen is. Daarvoor maken we een aangepaste toets 2A.

De scholen waarderen de ondersteuning die ze van het steunpunt en ons ministerie krijgen. Dat is een van de redenen waarom we daar nog even mee doorgaan. Mevrouw Jadnanansing vroeg of alle inzet van onze kant is afgelopen, nu de toets gaat meetellen. Nee, ik wil zo lang als nodig is die ondersteuning in de lucht houden. Ook de commissie-Steur geeft immers aan dat het rekenonderwijs nog niet over de gehele linie op orde is en dat de toets stapsgewijs ingevoerd moet worden. Niet alleen de leerlingen, maar ook het onderwijs hebben dan de mogelijkheid om tot 2020 naar het gewenste niveau toe te groeien.

Het wordt ook tijd dat de inspectie een veel grotere rol gaat spelen. De inspectie moet niet wachten tot het moment waarop de rekentoets meetelt voor het diploma, maar al op grond van de resultaten van vorig jaar en dit jaar kijken bij welke scholen het rekenonderwijs niet op orde is. De inspectie moet een indringend gesprek met die scholen voeren. Ze moet vragen wat ze gaan doen om ervoor te zorgen dat het op orde komt, zodat de kinderen straks niet de dupe worden van onvoldoende onderwijs.

Ik ga bovendien het gesprek aan met het LAKS en de landelijke Ouderraad. Ik moet eerlijk zeggen dat ik voor hun zorgen de meeste sympathie heb. Ze willen niet dat de kinderen straks de dupe worden. Tegelijkertijd hoor ik zowel ouders als leerlingen analoog aan de JOB-studenten zeggen dat ze gewoon recht op goed onderwijs hebben. In die actie wil ik ouders en leerlingen ondersteunen.

Ik kom bij de rekentoets zelf.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb een punt van orde. We hebben tot 14.30 uur. Er zijn betrekkelijk weinig vragen gesteld. Kan de voorzitter de Staatssecretaris aansporen om wat sneller te antwoorden? Ik heb namelijk behoefte aan een stevige tweede termijn. Ik weet niet hoe de rest van de commissie hierover denkt.

De voorzitter: Een aansporing. Die geef ik hierbij door.

De heer Van Meenen (D66): Er zijn straks ook nog stemmingen.

De voorzitter: Dat klopt. We horen straks hopelijk hoe laat die precies zijn. De aansporing heb ik hierbij doorgegeven. Ik geloof dat de Staatssecretaris al bij deel twee van zijn verhaal is. Dat gaat dus snel.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb geen enkele behoefte aan een herhaalde uitleg waarom de toets zo'n schitterend idee is.

De voorzitter: De Staatssecretaris gaat over zijn eigen beantwoording. Ik heb u al gehoord over een stevige tweede termijn. Ik zal ervoor zorgen dat u die krijgt.

De heer Van Meenen (D66): Dan wil ik antwoorden op vragen die gesteld worden en niet op vragen die niet gesteld zijn.

De voorzitter: Misschien moet u even afwachten waarmee de Staatssecretaris nog komt.

Staatssecretaris Dekker: We hebben veel gesproken over de inhoud van de toets. De opmerkingen die daarover zijn gemaakt, hebben we ter harte genomen. De toets is korter geworden en minder talig. Er is een aantal technische punten aangepakt. Dit waren allemaal aanbevelingen van de commissie-Bosker, van wetenschappers en mensen uit het onderwijs. In deze commissie hadden overigens ook de VO-raad en de MBO Raad zitting. De commissie gaf aan dat de toets goed en valide is, als we de aanpassingen doorvoeren. Dat hebben we dus gedaan. Ik durf volmondig te zeggen dat de toets deugt.

Wordt Nederland het ooit helemaal eens in de discussie over hoofdrekenen versus contextrijk rekenen? Mijn antwoord daarop is nee. Die discussie loopt al heel erg lang in het wiskundige deel van Nederland. Mijn voorganger, Sharon Dijksma, heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) al eens gevraagd om te bekijken welke vorm van rekenen effectiever en beter is. Er werd gezegd dat het niet om de vorm van rekenen ging maar over de kwaliteit van het rekenonderwijs. Daarmee zijn we terug bij het punt dat ik daarnet aanduidde. Beide elementen zitten in de rekentoets. Overigens zaten beide elementen destijds al in de wet referentieniveaus van 2010.

Er wordt mij gevraagd te reageren op de uitspraak van mijn voorgangster, CDA-Minister Van Bijsterveldt. Ze zou in een debat gezegd hebben dat een leerling het met zijn koppie moet doen en niet met een rekenmachine. Dat geldt voor een deel van de sommen die in de rekentoets zitten. Dezelfde CDA-Minister heeft echter de referentieniveaus vastgesteld, waarin expliciet de contextrijke sommen alsmede het gebruik van de rekenmachine, worden aangemerkt. Ik adviseer de heer Rog om zijn partijgenoot op te bellen als hij hierover nog vragen heeft.

De heer Rog (CDA): Ik word persoonlijk aangesproken, dus ik hoop dat de voorzitter mij nog interrupties toestaat. De Staatssecretaris en de Minister zijn verantwoordelijk voor het rekenonderwijs en de rekentoets die nu opgelegd wordt aan het onderwijsveld. Net als een aantal collega’s geef ik aan dat er wel degelijk is toegezegd dat de rekenmachine niet gebruikt mag worden bij de rekentoets. Sterker nog, bij een aantal fracties, waaronder de mijne, was die toezegging de reden om in te stemmen met de toets. De Staatssecretaris verwerpt nu alle vragen en zegt dat dit in het verleden is gebeurd. Ik vind dat de Staatssecretaris hierin zelf een verantwoordelijkheid heeft en antwoord hoort te geven op de gestelde vragen. Er is een toezegging aan het parlement. Bovendien is er breed in het veld kritiek op het gebruik van een rekenmachine bij de rekentoets. Wat doet de Staatssecretaris daaraan? Deze Staatssecretaris zit in de driver's seat.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan de klok niet terugdraaien. Ik weet niet wat de overwegingen zijn geweest van de vorige Minister van Onderwijs, die in een debat iets heeft toegezegd maar vervolgens in de uitwerking van de AMvB het contextrijke rekenen en het gebruik van de rekenmachine meenam. Overigens is deze AMvB voorgehangen bij de Kamer. Deze procedure is bedoeld om de politieke partijen de gelegenheid te geven om erover te discussiëren. De partij van de heer Rog heeft daarvan destijds geen gebruikgemaakt. Men moet dan vervolgens niet raar staan te kijken als in de uitwerking van zo'n toets door leraren, experts, het Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) en het College voor Toetsen en Examens (CvTE) breed naar rekenen wordt gekeken. Rekenen bestaat voor een deel uit hoofdrekenen. Dat is goed, want ook dat moeten kinderen kunnen en ook dat wordt getoetst in de rekentoets. Er wordt ook gekeken naar contextrijk rekenen. Zeker waar het maatschappelijk gezien acceptabel is om voor sommige sommen een rekenmachine te gebruiken, is dat een onderdeel van de toets.

Moeten we in de politiek bepalen wat rekenen is en of de verhouding van de onderdelen in de toets fiftyfifty, twee derde of een derde moet zijn? Ik laat dit graag over aan de experts, aan de mensen in het rekenonderwijs. Er zijn al zo'n honderd leraren vanuit het vo en mbo betrokken bij het opstellen en het voortesten van deze toets. Wat mij betreft breiden we die groep uit. De discussie over de vraag welke rekenonderdelen een prominente plek in de toets moeten krijgen, moet vooral in die groep worden gevoerd.

De heer Klaver (GroenLinks): De Staatssecretaris gaat uiteraard over zijn eigen antwoorden, maar ik heb wel een probleem met het antwoord dat hij zojuist gaf. Hij verwees daarin naar de vorige Minister van Onderwijs en zei dat hij niet wist wat er in haar hoofd omging. Dat maakt me geen zier uit. We spreken hier immers met de Minister van Onderwijs. Er bestaat geen vorige Minister van Onderwijs. Als er een toezegging wordt gedaan door een Minister, ook al is dat vijftien jaar geleden, dan moet die gestand worden gedaan door de huidige bewindspersoon. De Staatssecretaris gaat te gemakkelijk voorbij aan de vraag van de heer Rog. Die vraag is zeker niet de mijne, maar het is wel belangrijk om die nogmaals te stellen, gezien de controlerende taak van de Kamer. Waarom is het gebruik van een rekenmachine bij deze toets toegestaan, terwijl er een toezegging aan de Kamer is gedaan om dat niet te doen? Ik wil geen antwoord in de trant van: ik laat het over aan de experts of ik weet niet wat er is omgegaan in het hoofd van mijn voorganger. Ik wil van de Staatssecretaris argumenten horen waarom de toezegging niet gestand is gedaan.

Staatssecretaris Dekker: De referentieniveaus zijn zoals zij zijn. Het gebruik van de rekenmachine is daarin meegenomen, omdat dit bij contextrijk rekenen en in het maatschappelijk leven vaker wordt toegepast. Het is belangrijk dat leerlingen leren hoe ze op een goede manier een rekenmachine gebruiken. De toets wordt deels uit het hoofd en deels met gebruik van een rekenmachine gemaakt. De referentieniveaus zoals ze destijds zijn vastgelegd in een AMvB, zijn nog steeds heel goede referentieniveaus en doen recht aan de verschillende vormen van rekenen. Daarom kiezen we niet voor het uiterste kamp links of het uiterste kamp rechts. We doen precies wat het KNAW eerder had geadviseerd: zorg voor een combinatie van die twee vormen van rekenen.

De heer Klaver (GroenLinks): Het antwoord op mijn vraag is dus dat het kabinet de toezegging aan de Kamer niet gestand doet, omdat dit onverstandig is op basis van alle adviezen. Dat is een eerlijk antwoord op de vraag wat de Staatssecretaris doet met toezeggingen aan de Kamer. Zeker bij deze Staatssecretaris die zeer welbespraakt is, wat ik zeer waardeer, hecht ik eraan dat hij op heldere wijze rapporteert over de toezeggingen die aan de Kamer zijn gedaan. Anders kunnen we niet controleren wat er met onze inbreng wordt gedaan.

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het niet helemaal eens met de inkleuring van de heer Klaver, alsof het kabinet een toezegging uit een debat dat in 2010 gevoerd is, niet gestand doet. Dit is namelijk al in hetzelfde jaar gedaan door de toenmalige Minister van Onderwijs, toen ze de Kamer in een voorhangprocedure een AMvB stuurde waarin dit klip-en-klaar stond. Als de Kamer het toen niet goed vond, had hierover een debat moeten plaatsvinden. Daarvoor wordt een AMvB ter voorhang aan de Kamer opgestuurd. Als daarop vervolgens niet wordt gereageerd, mogen de toenmalige Minister van Onderwijs en de huidige bewindspersonen ervan uitgaan dat de AMvB recht doet aan wat er in het politieke debat is bediscussieerd. Er is door scholen, toetsmakers en rekencoördinatoren keihard gewerkt aan referentieniveaus, die ik goed vind. Je kunt dan niet vijf jaar later, op het moment dat de toets gaat meetellen, zeggen dat het niet de bedoeling was. Dan had de Kamer dat eerder moeten doen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat een volstrekte nonsens! We hebben een debat met partijen die in 2010 inderdaad vrijwel Kamerbreed de rekentoets een goed idee vonden. Ja, ikzelf ook. Ik heb het nagezocht. Ook ik was er voorstander van. Ik heb toen gezegd dat wel bleef staan dat het behoorlijk koud op het dak van de scholen kwam, omdat er geen extra uren of vakken voor zijn ingeruimd. Ik heb toen ook vragen gesteld. Nu wordt besloten tot een rekentoets in het eindexamen. Daarvan was destijds helemaal geen sprake. Het is volstrekte nonsens om te zeggen dat we toen hadden moeten aangeven dat het geen goed idee was. Hier zitten Kamerleden die luisteren naar de zorgen in het veld. Dit was de belangrijkste les van de commissie-Dijsselbloem, waaraan de Staatssecretaris volledig voorbijgaat. Hij is er doof voor. Blijkbaar vindt hij gezichtsverlies erger dan een fout experiment toepassen op het onderwijs. Vervolgens beweert hij ook nog dat de rekentoets deugt. Waar haalt hij dat vandaan? De rekentoets wordt nog ontwikkeld.

Staatssecretaris Dekker: Wij hebben niet voor niets een externe commissie laten bekijken of de huidige rekentoets op een valide manier de referentieniveaus operationaliseert en meet. Daarover heeft de commissie-Bosker een aantal zinnige dingen gezegd, namelijk dat dit voor het overgrote gedeelte het geval is, maar op een aantal punten niet. De commissie heeft vervolgens aanbevelingen gedaan over de manier waarop een en ander meer met elkaar in lijn kan worden gebracht. We hebben al die aanbevelingen overgenomen. Die zitten in de toetsen die nu worden ontwikkeld. Dezelfde commissie heeft vervolgens gezegd dat het een deugdelijke toets is als alle aanbevelingen meegenomen worden. Ik heb het niet zelf verzonnen; het is gezegd door deze commissie. Deze commissie bestond uit hoogleraren, leraren en mensen uit de koepels.

De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij is het doel van een debat om verder te komen en bezwaren te bespreken. De mensen die de Staatssecretaris noemt, hebben nog steeds grote bezwaren. De toets wordt nog ontwikkeld. Het is dan toch veel verstandiger om eerst te kijken hoe die uitpakt? In juni kunnen we bekijken of het werkelijk verstandig is, zoals nota bene de coalitie in een motie vroeg. Waarom steekt de Staatssecretaris zijn kop in het zand en neemt hij niet nog even de tijd om te bekijken of het invoeren van deze rekentoets wel verstandig is?

Staatssecretaris Dekker: We hebben er nu tweemaal een commissie naar laten kijken. Twee keer zegt een commissie dat het met een aantal aanpassingen een goede toets is en dat we er vooral mee door moeten gaan. Het is tijd om duidelijkheid aan het onderwijs te geven en het niet nog een keer vooruit te schuiven.

Ik heb al wat gezegd over het betrekken van meer leraren bij het ontwikkelen van opgaven voor de toetsen. Ze zullen ook de discussie voeren over de vraag wat een goede verhouding is tussen de contextopgaven en de kalere hoofdrekensommen. Ik zit daar niet principieel in. Als de opbrengst van de discussie onder vakgenoten is dat de verhouding verder opschuift naar meer hoofdrekenen en minder gebruik van de rekenmachine, heb ik daar geen bezwaar tegen. Deze discussie moet wel op die plek plaatsvinden.

De heer Beertema (PVV): Dit slaat ook op mijn verzoek om breuken, procenten, hoofdrekenen en contextsommen gelijkelijk te toetsen. Ik proef echter geen toezegging in de woorden van de Staatssecretaris. Het is erg vrijblijvend. Als het zo vrijblijvend blijft, krijgen we grote problemen met de rekentoets. De Staatssecretaris moet er in zijn driver's seat wat meer body aan geven.

Staatssecretaris Dekker: De politiek moet ervoor waken erg op de inhoud van de toets te sturen. Dat doen we ook niet bij wiskunde, Nederlands, Engels et cetera. Ik hoor wat hier gezegd wordt, ook door de heer Beertema. Ik heb zojuist een handreiking gedaan. Ik heb met het CvE besproken of er niet meer leraren betrokken moeten worden. Wat mij betreft mogen dat ook criticasters zijn die vinden dat de toets nu te veel contextrijk is. Op een toets moet altijd een kwaliteitstoets plaatsvinden. Er moet altijd bekeken worden of alle onderdelen van het referentieniveau op een goede manier aan de orde komen. Zo kan een valide uitspraak worden gedaan over het rekenniveau dat kinderen aan het einde van de middelbare school hebben bereikt. Dat heeft in het verleden al geleid tot een verschuiving van een kwart naar ongeveer een derde aan kale rekensommen. Ik heb er geen probleem mee als dat percentage nog iets toeneemt. Het is te gemakkelijk om daarover nu heel harde uitspraken te doen. We gaan ons dan bemoeien met de inhoud van het rekenonderwijs, terwijl enige afstand van de politiek gewenst is.

De heer Beertema (PVV): Over het algemene principe ben ik het zeer met de Staatssecretaris eens. Hij ziet natuurlijk ook dat juist het rekenonderwijs ongelooflijk is gepolariseerd sinds de tijd dat het Freudenthal Instituut zich erover gebogen heeft. In de tijd van grote radicale breuken met het verleden van 2.000 jaar onderwijs hebben we onderwijsvernieuwingen over het land uitgerold die niet goed hebben uitgepakt. Dat geldt voor het competentieonderwijs en voor het realistisch rekenen van Freudenthal. Op dat soort momenten moet de politiek wel ingrijpen. Wat mij betreft heeft de commissie-Dijsselbloem daarmee niet zo veel te maken.

Staatssecretaris Dekker: We hadden het over draagvlak en het van onderaf ontwikkelen van goed rekenonderwijs en een rekentoets. Het is dan belangrijk juist de docenten hierbij te betrekken. De heer Beertema en ik weten beiden dat er in wiskunde- en rekenland discussies worden gevoerd over de verschillende vormen van onderwijs. Het ene extreme kamp is slechts tevreden als de rekentoets alleen kale rekensommen bevat. Het andere extreme kamp vindt dat kinderen helemaal niets aan stampen hebben en alleen maar contextrijk moeten leren. Het is goed om die twee kampen bij elkaar te zetten en te zeggen dat ze er onderling uit moeten komen. Laat het dan maar een toets zijn waarin beide elementen zitten. Als er in die discussie consensus is over het feit dat het kale hoofdrekenen een sterkere component in het geheel moet worden, vind ik dat prima. Maar die discussie moet wel daar gevoerd worden.

Ik ga over naar het volgende thema, waarmee ik verder inga op de verantwoorde invoering. Er liggen goede voorstellen van de commissie-Steur, of eigenlijk de Commissie verantwoorde invoering rekentoets. Die voorstellen doen recht aan de zorg van de Kamer die bij de vorige discussie leefde, dat leerlingen niet de dupe worden van onderwijs dat onvoldoende is. We nemen de tijd om in de komende vier tot vijf jaar naar het gewenste niveau toe te groeien in plaats van de toets plotsklaps op het eindniveau in te voeren. In totaal hebben we in 2020 twaalf jaar uitgetrokken om het rekenonderwijs in Nederland op niveau te brengen. In mijn ogen is dat voldoende om een aantal stappen te zetten, op welke school dan ook.

De heer Van Dijk vroeg of dit betekent dat geen enkele leerling nu zakt op de rekentoets. Daar moeten we helder en eerlijk over zijn. Op een gegeven moment gaat de toets meetellen. In 2016 is dat nog mild, want je hoeft dan nog geen voldoende te halen. De norm gaat langzaam maar zeker in stapjes omhoog. Als een toets gaat meetellen, kun je dus ook op een toets zakken. Overigens is dit ook het geval bij Nederlands, Engels, natuurkunde, aardrijkskunde en alle andere vakken. We moeten zorgvuldig toewerken naar het moment waarop ook de rekentoets meetelt. Kinderen moeten niet onnodig de dupe worden van onderwijs dat niet van een goed niveau is. Daaraan moeten we de komende jaren werken. De essentie van het voorliggende voorstel is dat de toets uiteindelijk gaat meetellen. Dat was overigens ook in 2010 de essentie, toen de heer Van Dijk met het wetsvoorstel instemde.

De heer Jasper van Dijk (SP): Als de rekentoets er eenmaal is en iemand zakt voor de rekentoets, ook voor alle herkansingen, maar hij slaagt met vlag en wimpel voor alle andere vakken, moet hij dan een jaar overdoen? Hij kan immers de rekentoets niet compenseren met een hoog cijfer voor een ander vak. Is dit het geval? Is dit de wens van de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Dekker: Er is volgend jaar geen vak waarbij de lat zo laag ligt als bij de rekentoets.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het gaat niet om volgend jaar. Het gaat om het uiteindelijke resultaat.

Staatssecretaris Dekker: Uiteindelijk groeien we toe naar een niveau waarbij rekenen meetelt naar zwaarte, net zoals de kernvakken Nederlands en Engels die ook basisvaardigheden betreffen. Ik geloof dat we langzaam maar zeker die kant op kunnen gaan en dat we het noodventiel waarover commissie-Steur spreekt, de 5%-regel, helemaal niet hoeven te gebruiken.

De heer Van Meenen (D66): Ik dacht dat de heer Van Dijk nog verder op dit punt zou doorgaan. Nu hij dat niet doet, ga ik er maar even op door. Er wordt gesteld dat dit probleem volgend jaar nog niet aan de orde is. Als een leerling echter een 4,4 haalt voor de rekentoets, is het wel aan de orde. Hij is dan gezakt. Ook al heeft hij voor alle andere vakken een 10, hij mag een heel jaar doen over het «op orde brengen van zijn rekenvaardigheden». Is dit werkelijk de bedoeling van de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Dekker: We hebben vastgesteld dat het goed is dat kinderen een basisniveau voor rekenen hebben. Dan is het niet onredelijk dat we het rekenonderwijs uiteindelijk op een voldoende niveau willen brengen. Zover zijn we nog niet, dus we bekijken wat op dit moment redelijk is. Een 4,5 is misschien niet te veel gevraagd. Het kan gebeuren dat iemand zakt, omdat hij de toets aflegt met een lager resultaat dan die 4,5, ook in de herkansingen. Er is geen toets waarbij je zoveel herkansingen krijgt als de rekentoets. Dat is niet anders dan bij het vak Nederlands. Als je daarvoor een 4,4 haalt en dat cijfer niet verbetert in je herexamen, zak je ook en moet je ook een heel jaar overdoen. Voor Engels geldt precies hetzelfde. Ik heb de heer Van Meenen geen pleidooi horen houden om die eindexamens ook maar af te schaffen.

De heer Van Meenen (D66): Het is goed dat de Staatssecretaris dit zegt. Hierbij komt het grote verschil tussen de rekentoets en de andere vakken naar voren. De rekentoets toetst één keer, ongeacht de herkansingen. Je toetst immers alleen aan het einde. Bij alle andere vakken is het eindcijfer het totaal van alle resultaten van het schoolexamenproces van zo'n twee jaar, namelijk de gehele eindexamenperiode. Dat is het grote verschil met deze rekentoets. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken naar onbeperkte herkansingsmogelijkheden als de rekentoets er onverhoopt komt? Hij is een tegenstander van zittenblijven. Dat hebben we vorige week nog gehoord. De rekentoets wordt digitaal afgenomen en daardoor is het mogelijk om op elk willekeurig moment te laten zien dat je voldoet aan de eisen. Is de Staatssecretaris bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?

Staatssecretaris Dekker: Onbeperkte herkansingsmogelijkheden. Ik vind het een vreemd voorstel van de heer Van Meenen. Er is geen toets waarvoor je straks zoveel herkansingen hebt als de rekentoets. Je kunt hem bovendien al maken in het jaar voor je examen. Het hoeft niet per se in dat laatste drukke jaar. Het mag ook al in 4-havo of 5-vwo. Als je het dan niet haalt, mag je het nog een keer doen. Als je het dan niet haalt, mag je het nog een keer doen. En als je het dan nog niet haalt, mag je het nog een keer doen. Drie volledige herkansingen, dus vier volledige kansen. In mijn ogen moet dat genoeg zijn. Ik hoor van geen enkele school dat dit onvoldoende herkansingen zijn.

De heer Rog vraagt over hoeveel leerlingen we het hebben met betrekking tot het noodventiel. Dat is moeilijk te zeggen. Dat hangt namelijk heel erg af van de resultaten van het eindexamen. We doen het ook niet over de gehele linie. Als we ervan uitgaan dat én in het vwo, én in het havo én in alle treden van het vmbo meer dan 5% van de leerlingen het niet haalt, bovenop de leerlingen die al zakten voor het eindexamen, dan praat je misschien over het getal dat de heer Rog noemde. Ik zie dat echt niet gebeuren. In het vwo zitten ze er al zo ongelooflijk dichtbij. Datzelfde geldt voor het vmbo-tl (theoretische leerweg). In het havo en vmbo-kb (kaderberoepsgerichte leerweg) moet er nog wat harder aan worden getrokken. Als ik zie welke vorderingen de scholen maken, die er nu hard mee bezig zijn, geloof ik dat het gaat lukken.

De heer Rog stelde ook vragen over de kwaliteit van de docenten die hiermee bezig zijn en of het bevoegde leraren zijn. Hierover zijn geen landelijke cijfers bekend. Het hangt ook heel erg af van de keuzes die een school maakt, met name of ze het rekenonderwijs vanuit de wiskunde geven of dat ze het breder trekken en de verschillende domeinen van rekenen in verschillende vakken laten terugkomen. Er is de afgelopen jaren veel na- en bijscholingsaanbod beschikbaar gesteld om ervoor te zorgen dat het rekenniveau van de leraren op niveau komt. Daaraan kan het niet hebben gelegen. Er zijn methodes, er zijn opleidingen en scholen kunnen daarvan gebruikmaken.

De heer Rog vroeg ook hoe het vorig jaar is gegaan. We gaan volgend jaar langzamerhand toe naar een situatie waarin de lat ieder jaar wat hoger komt te liggen. Vorig jaar telde de toets nog niet mee, evenals dit jaar, en krijgen de leerlingen nog een cijfer. Straks krijgen ze een vaardigheidsscore. Als iemand nu een 4,5 heeft gehaald en als dit vermeld is op de bijlage bij het diploma, wordt dat niet teruggedraaid. De Kamer heeft hierover een uitspraak gedaan. Aanvankelijk zou dit cijfer op de cijferlijst staan. De Kamer heeft me toen meegegeven dat het niet op de cijferlijst maar op een aparte bijlage moest staan. Dat regime zal in ieder geval dit jaar en volgend jaar nog gelden. Het jaar daarna gaan we in de richting van vaardigheidsscores en die komen op de cijferlijst te staan.

De heer Rog (CDA): Leerlingen hebben nu een bijlage bij hun diploma. Daar kan bijvoorbeeld een 4,5, een 5 of een 5,5 op staan. Die bijlage nemen ze mee naar het vervolgonderwijs en eventueel de arbeidsmarkt. Dat is dan zo. De Staatssecretaris houdt hier echter een pleidooi voor een langzame groei tot het punt dat alleen een 5,5 als voldoende wordt beschouwd. De leerlingen die straks een 4,5 halen, krijgen een bijlage of diploma waarop staat dat dit voldoende is. Nu moeten leerlingen met een 4,5 op de bijlage naar hun werkgever of het vervolgonderwijs. Is hij het met me eens dat dit buitengewoon onzorgvuldig is ten aanzien van deze leerlingen?

Staatssecretaris Dekker: Er staat straks niet op de cijferlijst dat het een voldoende is. Het niveau staat erop. Dat is transparant, zodat scholen in het vervolgonderwijs kunnen kijken welk niveau de leerlingen hebben. Nu halen leerlingen gewoon hun diploma als er op die bijlage een 1 of een 2 staat. Die leerlingen kunnen dus eigenlijk niet of nauwelijks rekenen maar gaan wel het vervolgonderwijs in. Dat behoort straks tot de verleden tijd. Je moet straks een 4,5 halen en in de jaren daarop gaat dat stapsgewijs omhoog totdat we het gewenste niveau hebben bereikt. Ik vind die transparantie voor het vervolgonderwijs helemaal niet gek. Het is misschien niet leuk om nu een bijlage te hebben waar een 4,5 op staat, of een 2 of een 3. Het is ook niet leuk om jarenlang onvoldoende rekenonderwijs te hebben gehad. We moeten de ogen er niet voor sluiten dat het probleem niet weg is als we het cijfer maar niet op een bijlage of cijferlijst vermelden. In het vervolgonderwijs kan men er rekening mee houden als iemand onvoldoende scoort op rekenen. Men kan dan bekijken of hij bijgespijkerd kan worden of misschien extra les nodig heeft. Dat doet men vooral om ervoor te zorgen dat deze leerlingen in een volgende fase van hun schoolloopbaan stapjes vooruit kunnen zetten.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris erkent dat hij geen zicht heeft op de bevoegdheid van de leraren die het rekenonderwijs verzorgen. Tegelijkertijd constateert hij dat het rekenniveau slecht is. Ik begrijp niet zo goed dat hij het niet zijn verantwoordelijkheid acht dat dat onderwijs op orde is en dat leerlingen rekenonderwijs krijgen van leraren met een goede bevoegdheid. Kan hij hierop ingaan?

Staatssecretaris Dekker: Er is geen lerarenopleiding Rekenonderwijs. Daarom zijn er de afgelopen jaren veel bij- en nascholingscursussen gegeven voor hetzij wiskundeleraren, hetzij geschiedenisleraren, hetzij aardrijkskundeleraren, om ervoor te zorgen dat een school in staat is om het rekenonderwijs op niveau te brengen. De scholen die hiervan gretig gebruik hebben gemaakt, zijn in staat om het rekenniveau van hun leerlingen enorm op te krikken. De andere scholen moeten hieraan een voorbeeld nemen. Doe het ook en roep niet alleen dat je het rekenonderwijs belangrijk vindt, maar zet het om in daden. Ga aan de slag om ervoor te zorgen dat de leerlingen straks gewoon voldoendes halen.

De heer Klaver (GroenLinks): De pabo kan straks eisen stellen aan het niveau van rekenen. De sectorraden van het mbo, maar ook de Vereniging Hogescholen, hebben al aangegeven dat het fantastisch zou zijn als ze ook kunnen selecteren. De Staatssecretaris is daarover in zijn brief nog niet helder. Ik bedenk me trouwens dat ik hiermee bij de Minister moet zijn, want dit is meer haar gebied. Als de voorzitter dit niet als interruptie telt, stel ik de vraag zo dadelijk aan de Minister.

De voorzitter: Ik stel voor dat de Staatssecretaris eerst zijn verhaal afmaakt.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan kort zijn. We hebben het gehad over de haalbaarheid en het zorgvuldige proces voor het overgrote deel van de kinderen van wie we denken dat ze het basisniveau rekenen kunnen halen. Er zijn twee uitzonderingsgroepen. Voor de allerlaagste treden van het vmbo en laagste treden van het mbo komt een aparte toets, de 2A-toets. Die toets wordt op dit moment ontwikkeld en daarom nemen we in het vmbo-bb nog een jaartje extra de tijd. Ik krijg van degenen die in het vmbo-bb onderwijs geven, de feedback dat dit een goede stap is. Veel leraren zeggen overigens ook dat ze voor hun leerlingen nog even vasthouden aan het ambitieniveau. Als ze wel een 2F-niveau aan hun leerlingen kunnen meegeven, helpt hun dat straks immers enorm om een aantal stappen te zetten in de vervolgopleidingen. Dat geldt ook voor het mbo.

De andere doelgroep betreft kinderen met dyscalculie of zeer ernstige rekenproblemen. Ook voor deze kinderen komt een aparte rekentoets. Ze vallen dus niet tussen wal en schip en ze worden nergens de dupe van. Op dit moment loopt de eerste pilot. Daaruit blijkt dat de specifiek voor deze kleine doelgroep doorgevoerde aanpassingen inderdaad passend zijn voor deze leerlingen. We gaan er dan ook mee door. In het huidige schooljaar doen we dit nog in de vorm van een pilot. Vanaf komend schooljaar is het de officiële vervanging van de rekentoets voor deze specifieke doelgroep.

Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn betoog.

De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris zegt dat er geen bevoegdheid bestaat voor het geven van rekenonderwijs en dat er veel is geïnvesteerd in docenten aardrijkskunde en geschiedenis. Zij hebben een cursus gevolgd over de wijze waarop ze rekenonderwijs moeten geven. Is het dan gek dat het rekenonderwijs niet op orde is? En dat in een vak dat straks beslissend wordt voor het eindexamen. Is de Staatssecretaris het met me eens dat dit onverantwoord is?

Staatssecretaris Dekker: Het is niet onverantwoord. Ik heb zojuist al heel veel gezegd over de verantwoorde invoering. Ik krijg niet goed hoogte van de heer Van Meenen. Hoe verklaart hij dat er scholen, rekencoördinatoren en docententeams zijn die er wel degelijk in slagen om hun leerlingen beter te laten rekenen?

De heer Van Meenen (D66): Dat is een open uitdaging. Wellicht komt het doordat er op die scholen wiskundedocenten zijn die dit vak geven. Nee? Dat zal dan wel niet. Het is ook de wet van de grote getallen. Als je iets fout doet, zijn er altijd mensen die het goed weten te doen. Dat is ook wiskunde, maar het is allemaal wel heel erg ingewikkeld. Het is een vast patroon van de Staatssecretaris: er is altijd wel iemand in het land te vinden die het ondanks het beleid goed weet te doen.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Van Meenen (D66): Ik heb hierover helemaal geen vraag. Ik vind het jammer dat de Staatssecretaris geen antwoord op mijn vraag geeft. Die vraag ging over bevoegdheden en over goed opgeleide docenten. De overheid heeft geïnvesteerd in het opleiden van wiskunde- en aardrijkskundedocenten om rekenonderwijs te geven. Dat zou allemaal best leuk zijn als er niets van afhing, maar het zakken of slagen van leerlingen hangt hiervan af. Dan blijft mijn vraag of dit verantwoord is in de ogen van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: De heer Van Meenen en ik staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. De heer Van Meenen ziet het als toeval dat op sommige scholen leerlingen de rekentoets wel halen en goed rekenonderwijs krijgen. Ik vind dat hij daarmee al die rekenleraren, de rekencoördinatoren, die teams en directeuren van de scholen die er wel werk van hebben gemaakt, tekortdoet. Hij doet alsof het een toevalstreffer is. Nee, op een aantal scholen is er gewoon keihard gewerkt om de kinderen op niveau te brengen. Op die scholen hebben de lerarenteams ingezien dat je niet hetzelfde moet doen als je altijd al hebt gedaan en dat het een extra investering vraagt als je dingen anders wilt doen en dingen wilt verbeteren. Er zijn vele honderden miljoenen in het rekenonderwijs gaan zitten. Er is een Steunpunt taal en rekenen. We hebben al veel tijd uitgetrokken om op niveau te komen. Ook in de komende jaren doen we dat. Daarom staan we toe dat leerlingen nog niet onmiddellijk een voldoende halen. We leggen de lat voor de komende jaren lager, juist omdat we ons realiseren dat het onderwijs nog even de tijd nodig heeft om de benodigde stappen te zetten. We zijn er echter wel helder over dat de toets uiteindelijk gaat meetellen.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb een punt van orde en volgens mij mag dat altijd. Ik constateer dat ik twee keer de vraag heb gesteld of het verantwoord is dat aardrijkskunde- en geschiedenisleraren met een cursus, rekenonderwijs gaan geven. De Staatssecretaris heeft geen woord aan deze vraag besteed, maar houdt gewoon weer zijn bekende verhaal dat het allemaal heel goed is en dat er scholen zijn die het goed doen. Ik wil een antwoord op mijn vraag. Daarvoor zitten we toch hier?

De voorzitter: Kort graag. Anders komt het terug in de tweede termijn. Ik wil namelijk graag door naar de beantwoording van de Minister.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan hier heel expliciet over zijn. Scholen kunnen zelf kiezen of zij het rekenonderwijs grotendeels bij wiskunde meenemen. Er zijn scholen die voor dit model hebben gekozen. Scholen kunnen er ook voor kiezen om het bij verschillende andere vakken onder te brengen. Ook daarmee zien we goede resultaten. Waarom kun je dingen als eenheden, verhoudingen, meten en schalen niet bij aardrijkskunde meenemen? Dat gaat prima. De scholen behalen daarmee ook goede resultaten. Je moet een keer in beweging komen en je moet het gaan doen. De scholen die het doen, zetten goede resultaten neer. De andere scholen spoor ik aan om het goede voorbeeld te volgen.

De voorzitter: U hebt uw twee interrupties gehad. Ik stel voor dat u de twee onbeantwoorde vragen bewaart voor de tweede termijn. Het is nu 13.45 uur. We gaan tussendoor nog stemmen en u wilt allen om 14.30 uur klaar zijn.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik kan vrij kort zijn. Ik beantwoord de vragen die specifiek betrekking hebben op het mbo-deel of de doorstroom naar het hoger onderwijs. Ook ik hecht zeer aan het feit dat leerlingen beter leren rekenen en aan de stappen die de Staatssecretaris en ik daarvoor hebben gezet. Laat daar geen misverstand over bestaan. Het gaat immers over kernvaardigheden die bijdragen aan een succesvolle bijdrage aan de arbeidsmarkt en een volwaardige maatschappelijke participatie.

Het is belangrijk dat vol wordt ingezet op het verhogen van het rekenniveau van alle leerlingen. Daarbij willen we wel maatwerk bieden, en dat geldt met name voor het mbo met zijn enorme hoeveelheid opleidingen. Ik wil maatwerk bieden dat aansluit op hetgeen leerlingen aankunnen. De Staatssecretaris had het al over het verschil tussen 2F en 2A. In het mbo hebben we nog iets extra's opgenomen voor de mbo-2-studenten, van wie we weten dat ze hoe dan ook, linksom of rechtsom, zo'n rekentoets of andere toetsen nooit kunnen halen. Voor het mbo-2 hebben we het vakdiploma, juist omdat we willen dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk blijft en omdat iedereen recht heeft op een goede overstap naar de arbeidsmarkt.

Ik wil ook dat het onderwijs maatwerk biedt met betrekking tot het soort opleidingen. Luisterend naar het interruptiedebatje met de heer Van Meenen bedacht ik dat het juist in het mbo van het allergrootste belang is dat ook vakdocenten het rekenen mee willen nemen. Ik wil niet dat daar weer iets extra's bijkomt, maar ik wil dat er maatwerk wordt geleverd waarbij het rekenonderwijs gecombineerd kan worden met beroepsgerichte onderdelen. Een bakker zal iets anders moeten weten van rekenen, bijvoorbeeld de verhoudingen tussen meel, suiker, eieren en melk, dan een botenbouwer, die tegenwoordig overigens al vaak met ingewikkelde computerprogramma's werkt of met een soort zakcomputer. Die botenbouwer moet op een andere manier leren rekenen. Dat lukt misschien het best met de docent die het vak botenbouwen geeft. Een verpleegkundige moet ook weer anders leren rekenen. Daarom is het van het allergrootste belang dat we dit stimuleren. Ik zal het Steunpunt taal en rekenen mbo vragen om goede voorbeelden te verzamelen van de manieren waarop rekenen kan worden geïntegreerd in de beroepsgerichte onderdelen.

De heer Van Meenen (D66): De Minister wijst er terecht op dat een verpleegster, een bakker en een botenbouwer heel verschillende rekenvaardigheden nodig hebben in het mbo. Het bijzondere is wel dat ze dezelfde rekentoets moeten doen. De Minister wil het onderwijs integreren in het beroepsonderwijs en in de vakken waarin rekenen van belang is. Het is dan toch volstrekt onlogisch om een en dezelfde toets te doen? Het is toch veel logischer dat je een botenbouwer afrekent op het feit of hij een boot kan bouwen, en een bakker op het feit of hij een brood kan bakken? Als hij dat niet kan, kan blijken dat dit komt doordat hij niet goed kan rekenen. Met andere woorden: schaf die toets onmiddellijk af. JOB pleit wel voor goed rekenonderwijs, maar juist niet voor een toets. Dat hebben ze ons zojuist nog laten weten. Het gehele verhaal van de Minister is in mijn ogen één groot pleidooi voor een niet-uniforme toets voor het mbo. Is zij dat met me eens?

Minister Bussemaker: Nee, dat ben ik niet met de heer Van Meenen eens. Het zijn twee verschillende dingen. Je wilt uiteindelijk dat de studenten op hetzelfde niveau kunnen rekenen, maar de manier waarop je het rekenonderwijs inbouwt en integreert in de les kan verschillend zijn. Laat ik een voorbeeld geven. Dit is een voorbeeld van een best practice, die ik samen met het steunpunt wil gaan verzamelen. Het betreft SVO food in Zwolle. De studenten krijgen daar één uur per week rekenles. Daarnaast benoemen de vakdocenten de rekenhandelingen die in de beroepsgerichte onderdelen aan de orde komen. Dat is dus een combinatie. Een onderdeel hiervan is dus de rekenles die iedereen krijgt. Dat is niet raar. Er is al eerder verwezen naar de maatschappelijke opdracht. Het is van belang dat jongeren ook kunnen rekenen als het gaat om het kopen van een mobieltje of het afsluiten van een zorgverzekering. Die dingen moet iedereen op een gegeven moment doen. Het is goed dat het ingebed wordt in een vak en dat er maatwerk geboden wordt. Dit is voor de komende tijd een aandachtspunt. Ik ben het niet met hem eens dat mijn woorden een pleidooi zijn om af te zien van de rekentoets. Ik zie wel de opdracht voor mezelf om ervoor te zorgen dat dit maatwerk wordt bevorderd. Ik heb net aangegeven hoe ik dat ga doen.

De heer Van Meenen (D66): Misschien kan de Minister dan toch eens uitleggen hoe zo’n toets eruitziet? Voor een botenbouwer maak je andere vragen dan voor een verpleegster. Hoe kan de Minister na haar pleidooi blijven pleiten voor een algemene toets waarin de voorbeelden zeer veralgemeniseerd moeten worden en juist helemaal niet aansluiten op de beroepspraktijk?

Minister Bussemaker: Nogmaals, het gaat om het kennisniveau van het algemene rekenen en hoe de docent de manier waarop dit overgebracht wordt op de leerling, verbindt met de beroepspraktijk. De overeenkomst tussen de bakker, de botenbouwer en de verpleegkundige is in essentie dat ze een aantal rekentechnieken moeten beheersen. Het wordt voor leerlingen wel veel interessanter als ze weten waarom ze moeten leren rekenen. Ze moeten weten dat het niet is omdat wij het interessant vinden en bedacht hebben dat iedereen hetzelfde moet kunnen, maar omdat het van belang is om in de toekomst hun beroep goed te kunnen uitoefenen. Het helpt als het verbonden is met de toekomstige beroepspraktijk.

Hierbij gaan we het steunpunt dus ook inzetten. Afgelopen maandag heb ik de Kamer een rapportage van het steunpunt gestuurd. Dat is voor mij een groot referentiepunt, omdat daar met alle scholen en docenten wordt gesproken over de huidige stand van zaken en wat er nodig is. Het steunpunt concludeert dat er een groot draagvlak is, maar dat er tegelijkertijd nog behoefte is aan duidelijkheid. Die hebben we met de brief van 17 december voor een belangrijk deel gegeven. Er wordt ook aangegeven dat een goede ondersteuning van belang blijft. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het verzoek om minder talige vragen, waaraan we al wat gedaan hebben, maar ook aan het verrichten van onderzoek naar best practices om die vervolgens te incorporeren in het beleid. Die dingen doen we nu allemaal. Het steunpunt geeft aan dat er draagvlak is en dat het wenselijk is om door te gaan en niet opnieuw onduidelijkheid te creëren.

De heer Klaver (GroenLinks): De Minister geeft aan dat de context waarin het vak rekenen wordt bijgebracht, heel erg belangrijk is en dat dit een link moet hebben met de beroepspraktijk. Je zou zeggen dat ook de wijze van toetsing daarbij moet aansluiten. De Minister zegt dat dit niet waar is en dat we ervoor moeten zorgen dat iedereen op dezelfde manier wordt getoetst, omdat iedereen hetzelfde niveau moet halen. Waar haalt de Minister die wijsheid vandaan? Waarom is het noodzakelijk dat iedereen dezelfde toets krijgt? Ik snap dat iedereen voldoende rekenvaardigheden moet hebben. Op basis van welke wetenschappelijke inzichten is het van belang dat dit bij iedereen met dezelfde test wordt getoetst?

Minister Bussemaker: Dat is een van de lessen die wij in de afgelopen jaren hebben geleerd. De Staatssecretaris zei terecht dat we nu bezig zijn met een volgende stap in een discussie die intussen al zeven tot acht jaar speelt. Daarvoor hebben we commissies ingesteld. De commissie-Bosker heeft aangegeven dat het wenselijk is dat de rekentoets voor iedereen hetzelfde is. Sterker nog, een van de aanbevelingen, die al ruim gememoreerd is, is dat het mbo en vo in de toets bij elkaar moeten komen. Ik vind dat ook, omdat het mbo een onderhoudsplicht heeft. Het mbo voegt geen nieuwe niveaus toe aan het rekenen, behalve voor de leerlingen die in het vmbo een 2A-niveau hebben gehaald en misschien op latere leeftijd iets meer kunnen en wel het 2F-niveau kunnen halen. Wat dat betreft vragen we niet zo heel veel. Het mbo heeft een onderhoudsplicht en dan is het wel wenselijk dat wat leerlingen in het vmbo leren niet heel erg afwijkt van wat onderhouden moet worden in het mbo. Dat hebben we dus ook zo in het beleid opgenomen. Het creëert wel een nieuwe uitdaging voor het mbo. Rekenen moet niet als een vak erbij worden georganiseerd, los van de beroepspraktijk die de leerlingen interessant vinden en die de reden is waarom ze die opleiding gaan doen. Inderdaad, dit is een nieuwe uitdaging en zo leren wij ook weer. We staan echt niet stil. We leren van de kritiek en proberen die zo goed mogelijk te verwerken. Dit is daar een voorbeeld van.

De heer Klaver (GroenLinks): Er wordt voortdurend gezegd dat dit een volgende stap is. Het lijkt alsof we een soort autonoom pad volgen waar we niet meer vanaf kunnen stappen, omdat er al veel geld in is geïnvesteerd. De beantwoording van de Minister is nog steeds niet helder. Het mbo heeft nu twee opdrachten: het basisniveau onderhouden en rekenlessen geven in de context van de toekomstige beroepspraktijk. Als je dat zo belangrijk vindt, omdat de jongeren het rekenen op deze manier het best onder de knie kunnen krijgen, snap ik niet dat je dan geen toets zoekt die daarbij aansluit, maar kiest voor een algemene toets. Zoals ik heb begrepen, adviseerde de commissie-Bosker inderdaad om een uniforme toets te maken, maar dat advies ging voorbij aan de manier waarop in het mbo de lessen worden vormgegeven. Een en ander loopt nu heel erg uit elkaar.

Minister Bussemaker: Je hebt een student. Die heeft het vmbo gedaan en gaat vervolgens naar het mbo. Het mbo heeft een onderhoudsplicht. Je kunt het vak op verschillende manier doceren. Daarom is het vak van docent zo interessant. We weten dat het voor deze groep studenten vaak interessanter is als rekenen verbonden wordt met de beroepspraktijk. Dat is dus een opdracht voor de docent. De student of leerling moet echter ook leren rekenen omdat hij dat nodig heeft als maatschappelijke bijdrage in het verdere leven, even los van het beroep dat hij gaat uitoefenen, bijvoorbeeld omdat hij een mobieltje gaat kopen, een verzekering afsluit of zijn belastingaangifte moet doen. Als het goed gaat, wil die student of leerling misschien naar het hbo. Daar worden dan ook weer eisen gesteld. Het mbo zit wat dat betreft in een lastige situatie, tussen de verschillende onderwijsniveaus in. Op basis van alle adviezen denk ik dat we hiermee een goede manier hebben gevonden om ervoor te zorgen dat we in het mbo geen andere toets doen dan in het vmbo. Daarvan zouden de studenten echt de dupe kunnen worden. We zouden dan opeens iets heel anders kunnen vragen en dat kunnen ze misschien helemaal niet aan. Het niveau is hetzelfde, maar de manier waarop het wordt gedoceerd, is aan de docent. Daaraan ga ik geen eisen stellen. Ik wil slechts stimuleren dat ze van elkaar leren en ook op dit onderdeel een professionele leercultuur voeren.

De heer Rog (CDA): De Minister zegt dat het mbo een onderhoudsplicht heeft voor het rekenniveau en dat de steunpunten hartstikke hard werken om het niveau op orde te krijgen. De studenten in het mbo klagen dat ze in de afgelopen jaren geen goed rekenonderwijs hebben gekregen en niet toe zijn aan een rekentoets. Dat stond ook in de brief van JOB. Is de Minister het met me eens dat het niet fair is om deze jongeren af te rekenen op de rekentoets, terwijl het bedrijfsleven staat te springen om goede vakkrachten?

Minister Bussemaker: Ik moet de heer Rog corrigeren. In de brief van JOB staat niet dat de rekentoets niet moet worden ingevoerd. De brief is één groot pleidooi om ervoor te zorgen dat we wat doen en doorgaan om de scholen te dwingen om goed rekenonderwijs te geven. Ik heb gesproken met de studenten van JOB. Zij zijn een tour gestart, een rekentour. Ze praten met scholen, docenten en studenten over het rekenonderwijs. Ze constateren dat het weliswaar beter gaat, maar ook dat het nog lang niet overal goed genoeg gaat. Er worden nog te vaak aparte rekenlessen gegeven. Studenten moeten leren met behulp van een softwareprogramma zonder voldoende ondersteuning. De lessen lopen soms goed, maar zijn soms chaotisch. Ze zeggen eigenlijk dat de urgentie van rekenen op scholen niet voldoende onder de aandacht staat. Er is één manier om daaraan een einde te maken. Het rekenonderwijs moet belangrijker worden, de urgentie hiervan moet vergroot worden en de scholen moeten gedwongen worden om goed rekenonderwijs te geven. De Staatssecretaris heeft dit net ook uitgebreid aangegeven. Wat zegt JOB dan? Houd vooral vast aan de slaag/zakregeling en zorg ervoor dat ook voor scholen een slaag/zakregeling gaat gelden. Dat was mij uit het hart gegrepen. Over steun gesproken. Een heel belangrijke groep studenten, voor wie we het eigenlijk allemaal doen, wil dat we doorgaan om ervoor te zorgen dat ze goed rekenonderwijs krijgen. Zij willen dat wij de scholen die het niet goed doen, daar hard op aanspreken.

Dat gaan we dus doen. Studenten die klachten hebben over het rekenonderwijs moeten natuurlijk eerst naar hun eigen school gaan. Vervolgens kunnen ze gebruikmaken van de Ombudslijn MBO. Daarnaast hebben we de inspectie die samenwerkt met het Steunpunt taal en rekenen. Dit sluit aan bij wat in het vo gebeurt. Daarbovenop maken we in het mbo kwaliteitsafspraken met de scholen. Taal en rekenen is een van de thema's voor deze kwaliteitsafspraken. Elke instelling maakt in een kwaliteitsplan duidelijk wat ze doet om taal- en rekenonderwijs te verbeteren. Het kan zijn dat een school zegt dat ze het allemaal al goed doet en al zover is. Dan hoeft de school het niet mee te nemen in de kwaliteitsafspraken, maar moet dan wel overtuigend kunnen laten zien dat het onderwijs op deze punten op orde is. Dit is naar mijn idee een goede stimulans voor scholen om niet meer met taal en rekenen bezig te hoeven zijn, maar extra dingen te doen. Misschien kunnen ze meer doen met de meester-gezelrelatie of met creativiteit en vakmanschap.

We bekijken hoe we scholen kunnen aanspreken op de dingen die niet goed gaan. Ik ben zeer bereid om samen met JOB te bekijken hoe we de slaag/zakregeling voor scholen verder vorm kunnen geven.

De heer Rog (CDA): Het is hartstikke leuk te horen dat de Minister scholen gaat aanspreken. Ik heb het echter over de studenten op die scholen die in het po, in de beginjaren van het vo en in het mbo slecht rekenonderwijs hebben gehad. Zij moeten het komende jaar examen doen. Zij zijn nu niet op school, maar worden wel afgerekend op de rekentoets. Ook JOB zegt dat niet de toets, maar goed rekenonderwijs het doel moet zijn. Mijn pleidooi is dat de Minister hier aandacht voor heeft, dat ze ervoor zorgt dat deze studenten niet worden afgerekend op een toets waarvoor ze niet zijn opgeleid.

Minister Bussemaker: Volgens mij ben ik daarmee bezig. Daarom vergroten we de urgentie en zeggen we tegen scholen dat het allemaal niet meer vrijblijvend is, maar dat we het serieus gaan nemen. Dat gaan we ook doen in het laatste jaar. Het is niet zo dat studenten die bezig zijn met hun stage helemaal geen les meer hebben. In het belang van de studenten moeten de scholen hieraan aandacht besteden.

De heer Rog vroeg wat er wordt gedaan voor de studenten die de afgelopen jaren een 4,5 hebben gehaald. Die studenten hebben de afgelopen periode pilotexamens afgelegd. Ongeacht de resultaten daarvan hebben deze studenten hun diploma kunnen halen. De resultaten van de pilotexamens hoefden de afgelopen jaren niet vermeld te worden op de resultatenlijst. Dat moet wel zodra de resultaten meetellen voor het behalen van een diploma. Een herstelactie is dus niet nodig.

Tot slot kom ik bij de relatie met het hoger onderwijs. Een van de beginpunten van het praten over de rekentoets waren de klachten van het hoger onderwijs en het bedrijfsleven over de rekenvaardigheden van leerlingen en afgestudeerden. Leerlingen met een havo-, vwo- of mbo-4-diploma kunnen nu doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is belangrijk dat het hoger onderwijs ze kan bijleren wat ze nog moeten leren. Het laten meetellen van de rekentoets voor het verkrijgen van een diploma draagt daaraan bij. Dit zegt de Vereniging Hogescholen, een groot voorstander van de rekentoets. We hebben al maatregelen genomen voor de pabo, omdat we daar de leraren opleiden die op de basisscholen gaan lesgeven. We hebben extra eisen gesteld aan het rekenniveau bij de start van de opleiding.

Mevrouw Straus en de heer Klaver vroegen of er nog meer wensen waren. Ja, de VSNU en de Vereniging Hogescholen willen heel graag bij andere opleidingen eisen stellen aan het rekenen. Op voorhand ben ik daar geen groot voorstander van, maar ik ga wel het gesprek aan. Als die eisen te streng worden, is dat weer een bedreiging voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Daarover hebben we de afgelopen tijd ook uitgebreide gesprekken gehad. Er moet duidelijkheid zijn over de vereiste vooropleiding, maar je moet niet allerlei aanvullende eisen stellen. Daarom is het beter om de rekentoets een plek te geven in het mbo en vo, dan om een soort wildgroei te krijgen in het hoger onderwijs doordat instellingen allerlei extra eisen gaan stellen. Ik ga erover praten. Ik zeg er wel bij dat ik terughoudend ben en dat ik wat betreft het hbo ook de discussie over verwantschap meeneem. We hebben immers al grenzen gesteld aan de overgang van het mbo naar het hbo. Nu kun je met elk mbo-diploma naar het hbo. Dat gaan we bij een aantal overgangen beperken, omdat we weten dat het studieresultaat erg slecht is. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een groot goed. Die wil ik graag beschermen.

De heer Klaver (GroenLinks): Die woorden zijn me uit het hart gegrepen, vandaar dat ik de Minister meegeef hierover niet in gesprek te gaan met de Vereniging Hogescholen en de MBO Raad. Als dit de toegankelijkheid bedreigt, is een gesprek helemaal niet nodig. Waarom dan een gesprek? Dat suggereert namelijk dat er ruimte is, want waarom ga je anders praten?

Minister Bussemaker: Ik ga praten omdat het in mijn functie niet voor de hand ligt om niet te gaan praten. De Staatssecretaris blijft ook in gesprek met de vo-scholen over de rekentoets, ook al zijn ze het niet altijd eens. We komen niet verder als we de dialoog niet meer voeren. Het mag helder zijn waar ik sta. Ik stel tegelijkertijd vast dat we nog wel een weg te gaan hebben. We kunnen nu doen alsof het allemaal vreselijke maatregelen zijn en verschrikkelijk grote stappen. Ik stel echter vast dat de Kamer al vanaf 2008 hierover praat en vanaf 2010 de eerste stappen heeft genomen. Wij doen nu voorstellen voor volgende stappen die naar een eindresultaat in 2020 leiden. Pas dan kunnen we hopelijk zeggen dat het rekenniveau in Nederland op orde is. Tot die tijd zullen we in ieder geval het gesprek hierover blijven voeren.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de regering. Ik ga snel door met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik hanteer een spreektijd van twee minuten per fractie. We wachten op een seintje voor de stemmingen. Op dit moment is er een VAO bezig. Daarna wordt er waarschijnlijk kort geschorst voordat de stemmingen plaatsvinden. Als het nodig is, komen we daarna terug om dit AO af te ronden.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Je kunt van een drol geen gebakje maken. Dat kan echt niet, maar wordt wel geprobeerd door sommige partijen en door de bewindspersonen. We gaan door op een dwaalspoor. Als je drijfzand inloopt, moet je gelijk omkeren. Dan moet je niet doorlopen in de hoop dat je er uitkomt. De drogreden die voortdurend gehanteerd wordt om de brede weerstand van de Kamer te bestrijden, is: we willen goed rekenonderwijs. Ja, dat willen we allemaal. Laten we dat nogmaals vaststellen. Ik heb echter sterk de indruk dat er helemaal niet meer naar de feiten wordt gekeken, maar dat er een politieke deal is gesloten, waarbij de belangen van de leerlingen en de studenten terzijde zijn geschoven. Ik vraag nogmaals, niet alleen aan het kabinet maar ook aan mevrouw Jadnanansing, of het klopt dat ze vorige week op een school in Amsterdam gezegd heeft: ik ben tegen de rekentoets, maar krijg het niet voor elkaar bij Dekker. Wat voor consequenties heeft dat gehad?

Als er onverhoopt toch een rekentoets komt, moeten we er maximaal voor zorgen dat leerlingen die de toets niet halen, niet een jaar over hoeven te doen. Ik wijs bovendien nog een keer op de situatie in het mbo. De Minister heeft gloedvol betoogd dat bepaalde beroepen heel specifieke rekenvaardigheden behoeven. Het kan er bij mij niet in dat we de opleidingen dan afsluiten met een generieke rekentoets. Ik vraag haar om ook hierbij op haar schreden terug te keren om de botenbouwer, de bakker en de verpleegster werkelijk recht te doen.

Dit kan een zwarte dag worden, maar het is nog niet te laat. De zwarte dag voor het onderwijs kan een mooie dag worden als we ons eindelijk bezinnen. Stop ermee en ga doen wat velen aanraden. Geef goed rekenonderwijs in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs en onderhoud dat in de rest van de onderwijsloopbaan. En laat dat vooral doen door wiskundedocenten en niet door aardrijkskunde- of geschiedenisdocenten. Ik heb alle waardering voor deze docenten, maar ze lijken me er niet toe in staat, ook al hebben ze een mooie cursus gevolgd. Daarvoor is het belang van dit vak te groot. Ik vraag alvast een VAO aan, want ik heb het gevoel dat we het niet eens gaan worden.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. De heer Van Meenen is me toch nog voor. Het frame van deze bewindslieden is duidelijk: de scholen hebben het gedaan; er wordt geen goed rekenonderwijs gegeven. Ondertussen gaan we gewoon door met de toets. Er is ook iets wat ik positief waardeer. Dat is het feit dat de Staatssecretaris meer leraren wil gaan betrekken en nadrukkelijk de mogelijkheid openlaat dat de toets uiteindelijk minder contextrijk wordt en minder rekenmachines zal behelzen. Dit wil ik ook gezegd hebben.

Het kabinet en de PvdA zijn ziende blind en horende doof voor de massieve kritiek uit het onderwijsveld. Dat mogen we ook concluderen. Er zijn constructieve voorstellen gedaan, gericht op datgene wat ons verbindt, namelijk verbetering van het rekenonderwijs en een soort tussentoets eerder in het curriculum in plaats van aan het einde van de opleiding de leerlingen af te rekenen op het rekenonderwijs. Het is zeer de vraag in hoeverre men heeft leren rekenen door dit rekenonderwijs, dat bovendien in veel gevallen niet genoten is door de leerlingen. Het CDA vindt dat de leerlingen niet op onvoldoende rekenonderwijs afgerekend mogen worden.

Ik heb een vraag gesteld die nog niet beantwoord is. Dat is de 5%-vraag. Van de leerlingen mag straks 5% zakken als gevolg van de rekentoets. Waarom niet 4% of 10%? Graag krijg ik nog een antwoord van de Staatssecretaris.

De voorzitter: Nog een halve minuut.

De heer Rog (CDA): Deze bewindslieden hebben niet goed geluisterd naar de opmerkingen van onder andere Meijerink die de referentieniveaus heeft vastgesteld. Van de Craats en Bosker zijn ook kritisch op deze uitvoering van de referentieniveaus en rekentoets.

Tanja Jadnanansing van de PvdA krijgt van mij de mailtjes van de jongeren die mij gemaild hebben waarin ze schrijven: alsjeblieft, vecht tot het laatste moment zodat we niet worden afgerekend op die rekentoets. Ik zal die mailtjes naar haar doorsturen. Ik moet concluderen dat het lot van die jongeren in haar handen ligt. Ik zal met moties komen om in ieder geval de negatieve effecten van deze toets zo veel mogelijk te verminderen.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Het algemene gevoelen dat de PVV de enige populistische partij is in deze Kamer, is erg aan herziening toe. Ik heb het gevoel dat ik aan alle kanten wordt ingehaald.

Het traject van de rekentoets die naar onze mening steeds een stukje beter wordt, is een traject van vallen en opstaan. Het had allemaal anders gemoeten, met voorzichtige pilots, tussentijdse evaluaties en bijstellingen. Dat is allemaal waar. Er was en is echter sprake van een noodsituatie. We mogen geen cohorten leerlingen verloren laten gaan tot het moment x waarop het rekenonderwijs eindelijk op orde zal zijn. De leerlingen beheersen de basiscompetenties niet. We mogen hen niet met zo'n achterstand naar het vervolgonderwijs en het beroepsleven door laten gaan. We hebben het over algemene competenties. Elke leraar die goed is in zijn vak en met zijn leerlingen kan daarmee prima uit de voeten. We zijn het er absoluut mee eens dat het geen mooi traject is geweest. Maar nogmaals, het is een noodoperatie. Die heeft ervoor gezorgd dat de scholen nu wel de urgentie voelen om het rekenonderwijs eindelijk serieus aan te pakken. Heel veel scholen doen dat al en die verdienen een groot compliment. Er zijn ook heel veel scholen die er nog niet aan toe zijn en die mopperen het hardst. Dat is jammer.

We hebben het net gehad over de vraag of de politiek moet bepalen wat goed rekenonderwijs is. Ik ben het grondig oneens met de Staatssecretaris. Ondanks de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem hebben we wel degelijk het recht en de plicht om in te grijpen in het «hoe». Die plicht hebben we, als het «hoe» wordt overgenomen door onderwijsvernieuwers, zoals in de jaren zeventig en tachtig, die radicaal willen breken met het verleden, die het competentieonderwijs en het realistisch rekenen over het land uitrollen op basis van een onderwijsfilosofie die niet klopt. Op dat moment moet de Kamer haar verantwoordelijkheid nemen. Dan moet ze wel degelijk willen ingrijpen in dat «hoe». Dat doen we nu. Het Freudenthal Instituut heeft het rekenonderwijs op een enorme afstand gezet. Laten we daarmee stoppen. Dit is ook de reden voor onze eis om de onderdelen cijferen, breuken, procenten en contextsommen gelijkwaardig te behandelen in de toets. Dit is een absolute eis van de PVV.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik heb eerst twee opmerkingen en zal daarna de vraag van de heer Van Meenen beantwoorden. In mijn eerste termijn heb ik ervoor gepleit dat jongeren recht hebben op goed rekenonderwijs. Daarover zijn we het eens. Ze hebben goed onderwijs nodig, omdat ze recht hebben op een goede baan en om zich goed in de maatschappij te kunnen verwoorden. Ze moeten zich niet alleen goed kunnen verwoorden, maar ze moeten snappen wat iets precies kost als ze ergens iets kopen. Ze moeten weten dat ze een goed abonnement afsluiten als ze een mobieltje aanschaffen Dit soort zaken zijn ontzettend belangrijk.

De heer Van Meenen wil natuurlijk een antwoord op zijn vraag. Dat zal ik hem geven. Het klopt dat ik heb gesproken met docente Charlotte9999. Dat is haar Twitternaam. Docente Charlotte9999 sprak ik bij de bijeenkomst over Charlie Hebdo. Zoals ik in mijn eerste termijn al heb verteld, wilde ik met heel veel docenten spreken. Ik wilde zo veel mogelijk docenten, waar ik ze ook ontmoette, vragen hoe ze staan in het rekenonderwijs, hoe het daarmee gaat en waarvoor ze staan.

De voorzitter: U hebt nog één minuut.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat minuutje heb ik niet eens nodig. Ik heb behoorlijk vertrouwelijk met haar gesproken, maar ze zet mijn woorden openlijk op Twitter. Prima, dat mag ze doen. Dat is haar goed recht. Ik heb in vertrouwen een aantal dingen tegen haar gezegd. Ze kiest ervoor om dat open en bloot te melden op Twitter. De hamvraag is natuurlijk wat ik met haar besproken heb. Ik heb haar gezegd dat ik grote zorgen heb over de taligheid van de rekentoets. Ze is docente Frans, dus ik dacht dat het goed was dit met haar te bespreken. Ze heeft immers notie van taal. Ik heb inderdaad met haar gesproken over mijn grote zorgen. Die heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken. Dat kan de heer Van Meenen in elk algemeen overleg teruglezen. Dus het klopt, ik heb mijn grote zorgen met haar besproken.

De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, ik heb net al met een aantal van uw collega's afgesproken dat we in deze termijn niet weer een hele trits interrupties gaan doen. Als u hierover nog iets hebt op te merken, kunt u dat straks in uw twee minuten spreektijd doen.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ongetwijfeld kunnen we straks concluderen dat de kruitdampen laag over het veld zijn blijven hangen en ruimschoots vermeerderd zijn. Dat zou een terechte conclusie zijn. Het doel, goed rekenonderwijs, dreigt voortdurend uit beeld te verdwijnen. In deze discussie draait het om twee manieren om goed onderwijs handen en voeten te geven. De eerste is de manier zoals die wordt voorgesteld: een beetje druk, stoom, kokend water wat moet leiden tot een goede centrale rekentoets. De tweede manier is de manier van inbedding in het curriculum: beginnen op de basisschool, doorgaan tot de onderbouw zodat het op een natuurlijke en organische manier wordt ingebed in de gehele onderwijspraktijk. Collega Van Meenen heeft deze manier perfect geschetst. Deze manier vergt wat meer tijd, maar de bedoeling is wel degelijk om goed onderwijs te realiseren. Er is geen verwrikken of verwringen aan.

De voorzitter: Nog één minuut.

De heer Bisschop (SGP): Dat is ruimschoots voldoende. Wat ik persoonlijk bespeur en betreur is dat de meerderheid heel krachtig en massief gelooft in de werking van centrale oekazes: je regelt het van bovenaf en dan komt het goed. Ik ben bang dat we in 2020 of al eerder moeten concluderen dat het rekenonderwijs niet...

De voorzitter: Ik onderbreek u, want de bel gaat. We gaan sneller dan verwacht stemmen. We zien elkaar hier zo snel mogelijk terug.

De heer Bisschop (SGP): Dan heb ik straks nog een halve minuut.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter: Ik verzoek iedereen weer te gaan zitten. Ik heropen de vergadering en geef de heer Bisschop het woord voor een vlammend betoog van 30 seconden.

De heer Bisschop (SGP): Ik weet niet of dat lukt, zo'n pitch speech, maar vooruit. Voordat de bel mij op onverbiddelijke wijze het woord ontnam, had ik nog een paar dingen willen zeggen. De fractie van de SGP heeft er geen vertrouwen in dat de dirigistische wijze leidt tot beter onderwijs. Wij pleiten voor de andere route, namelijk het inbedden in het curriculum en op die wijze toewerken naar een structurele aanpak van de verbetering van het rekenonderwijs.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Allereerst wil ik aangeven dat een vraag van mij uit de eerste termijn nog niet beantwoord is. Ik heb gevraagd of we inzicht kunnen krijgen welke scholen achterblijven op het gebied van rekenonderwijs. Wellicht kan hierop nog antwoord gegeven worden.

Ik denk even terug aan een bijeenkomst van 9 december jongstleden. Toen is het CvE bij ons geweest voor een technische briefing. Die briefing bestond uit twee delen. Het eerste deel ging over het centraal eindexamen, zoals we dat kennen. Het tweede deel ging over de rekentoets. Het CvE heeft de werkwijze van de gehele totstandkoming van de examens uitgelegd en de betrokkenheid van het veld daarbij. Bij het gedeelte over de gewone examens was iedereen helemaal voor. Iedereen had weliswaar een aantal constructieve vragen, maar uiteindelijk vond iedereen het een goede aanpak. In essentie dezelfde aanpak stelde het CvE voor voor de rekentoets. Toen was Leiden in last. Ik begrijp dat niet. Deze twee zaken, waarbij op een zorgvuldige manier referentieniveaus uiteindelijk vertaald worden in toetsen, lopen immers zo parallel. We hebben expliciet gevraagd of deze toets toetst wat hij moet toetsen. Daarop is uitgebreid in positieve zin geantwoord.

De ene praktijk kennen we al meer dan 30 jaar in dit land en iedereen zegt daarover dat het een heel goede praktijk is. Dat zegt men trouwens ook in het buitenland. Ik begrijp niet dat het zoveel tumult oplevert, nu we deze praktijk ook gaan toepassen bij rekenen. Maar goed, het is zo. Ik bedank de Staatssecretaris in ieder geval dat hij nog meer betrokkenheid van het veld wil bij de voortdurende verbetering van de rekentoets. Ik hoop dat dit het ontstane tumult grotendeels wegneemt.

De voorzitter: Wilt u afronden?

Mevrouw Straus (VVD): Alle randvoorwaarden om het gezamenlijke doel van goed rekenonderwijs in Nederland te bereiken, zijn op orde. Er is voldoende tijd geweest. Deze discussie loopt sinds 2007. Er zijn veel afspraken gemaakt over de manier waarop we dit gingen aanpakken, Er is ook veel extra geld in geïnvesteerd. Een vraag van scholen is vaak: wat schuift het dan?

De voorzitter: U hebt nog tien seconden.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ga afronden. Ik zie nog steeds dat de scholen de bal onvoldoende oppakken. Ik vraag ouders, leerlingen en docenten om op school te vragen waarom de bal niet wordt opgepakt. Ik heb het idee dat aan alle randvoorwaarden voldaan is. Wat mij betreft gaan de scholen hiermee gewoon aan de slag.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. In de politiek, maar ook in de samenleving is er een heel breed draagvlak om het niveau van rekenen en taal omhoog te brengen. Een middel om dat doel te bereiken, dreigt nu de gelederen open te breken. Ik had gehoopt, en die hoop heb ik tot gisteren gehouden, dat een inhoudelijk debat over de zin en onzin van toetsen mogelijk zou zijn. Laat ik vanuit mijn principe spreken: ik geloof niet dat je met meer toetsen of een strakkere toetsing het niveau omhoog brengt. Ik ben bang dat het uiteindelijk alleen maar gaat over het halen van toetsen. Je kunt van mening verschillen over de rol van een toets. Daarover had het gesprek moeten gaan.

In mijn eerste termijn heb ik aan mijn collega, mevrouw Jadnanansing, gevraagd wat het eerlijke verhaal is. Waarom gaat ze hiervoor? Moet ze dit vanuit coalitieverband doen? Ik ben enerzijds blij dat dit nu helder is en dat mevrouw Jadnanansing zegt: het klopt, ik had het liever niet gehad, maar ik heb het niet kunnen tegenhouden. Dat vind ik eerlijk en dat waardeer ik. Anderzijds is het heel spijtig, omdat je het volgens mij in de politieke winst- en verliesrekening niet moet duiden als een verlies voor de PvdA. Het is een verlies voor de leerlingen. Iedereen zegt dat we niet op deze manier moeten doorgaan met de rekentoets. Als we het toch doen, gaat iedereen zich voorbereiden. Ik ken de conclusie nu al. Als we straks andere politieke omstandigheden hebben, zal dit voorstel van de rekentoets uiteindelijk sneuvelen. Daarover maak ik me grote zorgen. Die zigzagkoers moeten we het onderwijs niet aandoen. Liever nu iets meer tijd nemen dan straks zigzaggen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Er staat een heel grote olifant in de Kamer en daar staat op «geen draagvlak». De Staatssecretaris en de PvdA weigeren echter om die olifant te zien. Ze kiezen onverstoorbaar voor een tunnelvisie. Ik ben van nature een optimist, maar vandaag heb ik tegen een muur staan praten. Ik doe een oproep om het prestige en de trots te vergeten en naar het onderwijs te luisteren. Mevrouw Jadnanansing kiest voor fractiediscipline, want ze wil dit niet. Dat heeft ze eigenlijk ook erkend in het debat over Charlie Hebdo. Daarvoor mag ze kiezen, maar laat ze het gewoon toegeven, want anders verliest ze al haar geloofwaardigheid.

Ik sluit me aan bij het verzoek om een vervolgdebat waarin we moties kunnen indienen. Wat mij betreft is de eerste ondertekenaar de heer Bisschop en daaronder kunnen we allemaal gaan staan. Ik kom zeker nog met een motie om rustig af te wachten tot april, tot we weten hoe het ervoor staat. Het is nu een blanco cheque die tot een bloedbad gaat leiden. Dus kom uit die loopgraaf.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik zal kort reageren op een aantal dingen die zijn gezegd. De bedoeling is om uiteindelijk toe te gaan naar een rekentoets waarvan redelijkerwijs gesteld mag worden dat leerlingen aan het einde van de middelbare school die kunnen halen, zoals bij heel veel andere eindexamens, bij Nederlands, Engels, natuurkunde, wiskunde, Duits, biologie en ga zo maar door. Het gaat dan om een toets die meetelt en waarop je ook kunt zakken. Daarover moeten we reëel zijn. Het is echter niet anders dan bij heel veel andere examens en toetsen. Als iets meetelt, dan telt het mee. We moeten dit in een zorgvuldig traject doen, waarbij we voldoende tijd nemen om toe te groeien naar een redelijk niveau. Dat betreft zowel de tijd die leerlingen nodig hebben als de tijd die de scholen nodig hebben. We hebben bovendien een noodventiel als er grote aantallen leerlingen niet aan de toets kunnen voldoen.

Wat mij betreft wachten we niet tot het voorjaar van 2016 om te bekijken hoe de vlag erbij hangt. Het is goed om nu al te kijken waar scholen staan. Welke scholen doen het goed en welke scholen doen het minder goed? Ik zie grote verschillen, ook in de resultaten op de eindtoets. Scholen die er hard aan werken, laten een belangrijke vooruitgang zien. Dat sterkt me in het vertrouwen dat je in staat bent de kinderen de rekentoets te laten halen als je werk maakt van kwalitatief goed onderwijs op je school. Het kan geen kwaad om te laten zien welke scholen hierin nog stappen moeten zetten. Al was het maar om daarin transparant te zijn in de richting van de ouders en leerlingen. Ook zij hebben een belangrijke stem om beter rekenonderwijs te eisen en de school te vragen er meer aan te doen als dat niet al gebeurt.

We gaan niet wachten tot het voorjaar van 2016. Ik wil bekijken wat we nu al voor de scholen kunnen doen met meer ondersteuning en eventueel een streng woord van de inspectie. We kunnen het niveau van de leerlingen die in het voorexamenjaar zitten, bekijken. Overigens mogen de leerlingen de toets al in het voorexamenjaar voor de eerste keer doen. Sommigen zullen de toets misschien dan al halen. Dat is perfect, dan hebben ze die alvast afgerond. Als ze het niveau niet halen, is het goed om inzicht te krijgen en te bekijken welke elementen de leerlingen nog niet voldoende beheersen. We kunnen dan met de scholen bekijken of ze het komende anderhalf jaar – ik kijk ook nadrukkelijk naar de zomermaanden – extra dingen kunnen doen om de leerlingen een stapje verder te helpen. Dat is op de zomerscholen met veel succes gedaan bij andere vakken. Waarom zou je dit niet bij rekenen kunnen doen om de leerlingen bij te spijkeren? Ik ga daarover het gesprek aan met leerlingenorganisaties zoals het LAKS, en de vo-sector.

Uiteindelijk moet de toets een plek krijgen in het curriculum van scholen. De tegenstelling die de heer Bisschop schetst, van bovenaf opgelegd of komend van onderaf, is vals en gaat hierbij niet op. We zijn zeven jaar geleden helder geweest over het eindniveau dat alle leerlingen uiteindelijk moeten bereiken. De scholen hebben veel ruimte om invulling aan het rekenonderwijs te geven. Ze kunnen ervoor kiezen om het in wiskunde te vlechten, of om het mee te nemen in een aantal andere vakken. Er is wel degelijk ruimte om het van onderaf te doen.

Ik wil ervoor waken dat scholen naar elkaar wijzen. Dat zie ik te vaak in het onderwijs. Het vo zegt dat het niet de achterstanden kan inlopen die ontstaan zijn doordat het basisonderwijs steken heeft laten vallen. Het basisonderwijs zegt dat het het rekenonderwijs niet op orde kan brengen zolang de pabo geen studenten heeft die goed kunnen rekenen. De pabo wijst vervolgens weer naar het vo en zegt dat het onbegonnen werk is zolang ze leerlingen krijgt met een havo- of vwo-diploma die niet kunnen rekenen. Dan zijn we rondjes aan het draaien en komt er nooit een einde aan het probleem. Dat kunnen we ons niet veroorloven. We moeten bekijken hoe we de zittende leerlingen en docenten kunnen ondersteunen met nascholingsaanbod en methoden om ervoor te zorgen dat het onderwijs nu al beter wordt.

De heer Rog (CDA): Op dit moment haalt ruim 50% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs de toets niet. Die halen een onvoldoende. De Staatssecretaris wil hen helpen door maximaal 5% van de leerlingen een onvoldoende voor de toets te laten halen. Kan hij aangeven waarom hij op een percentage van 5 komt? Waarom is het niet 4% of 10%?

Staatssecretaris Dekker: De commissie-Steur heeft daar zorgvuldig naar gekeken. De heer Rog zegt dat 50% van de leerlingen een voldoende haalt. Als we kijken hoeveel kinderen er nu een 5 halen, of een 4,5 wat afgerond ook een 5 is, neemt dat percentage al enorm toe. Daarom maak ik me er niet vreselijk veel zorgen over. Het zijn oude cijfers van een jaar terug. We hebben nog een jaar. Dat loopt nu. In dit voorjaar zijn we weer een stapje verder. Als we de stijgende lijn volhouden, zullen de percentages alleen maar verder omhooggaan. Dan hebben we nog een heel jaar voordat het moment komt waarop leerlingen het moeten doen. Over die 5% is goed nagedacht door de commissie-Steur, samen met alle betrokkenen. Er zijn gesprekken geweest met het veld. Die 5% zorgt voor een goede balans. Aan de ene kant heb je een noodremprocedure. Aan de andere kant moet je reëel zijn en telt het cijfer echt mee als je daartoe besluit. Het kan gebeuren dat een enkele leerling niet slaagt voor een vak, zoals dat nu ook het geval is bij Nederlands, Engels, biologie of aardrijkskunde. Bij de rekentoets ligt de lat heel laag, namelijk op 4,5. Er is in 2016 geen vak dat zo mild wordt beoordeeld als de rekentoets. Na verloop van tijd komt daar verandering in. Het is dus niet onredelijk om nu een eerste stap te zetten.

De heer Rog (CDA): Er is dus geen enkel kwalitatief argument waarom maximaal 5% extra van de leerlingen mag zakken voor het examen. Ik vind het belangrijk om dat hier te markeren. De Staatssecretaris zegt dus het volgende: We weten dat heel veel leerlingen de toets niet halen. We willen dat voorkomen door ineens een 4,5 als voldoende te beschouwen en we hebben nog een extra vangnet, namelijk dat niet meer dan 5% een onvoldoende heeft. Argumenten zijn er niet. Op deze manier weten we de collateral damage van ons beleid, dus van PvdA, VVD en PVV, binnen de perken houden.

Ik vind dit een buitengewoon bijzondere argumentatie.

Staatssecretaris Dekker: De heer Rog doet heel erg verbaasd en doet alsof ik gezegd zou hebben dat een 4,5 een voldoende is. Dat is niet het geval. Een 4,5 is een onvoldoende. Het cijfer gaat op een gegeven moment meetellen. Als je te laag scoort, moet je tot de conclusie komen dat je niet het vereiste rekenniveau hebt gehaald om een volgende stap te zetten en je diploma te halen. Dat doen we bij andere vakken ook. Er zijn vakken waarvoor je een 5 mag halen, maar dan moet je die 5 compenseren. Dat is hierbij niet het geval. Het cijfer telt minder zwaar dan alle andere vakken op het eindexamen, maar het is wel een eerste belangrijke stap op weg naar een rekentoets die echt gaat meetellen. Ik heb dit ook gespiegeld naar een aantal criticasters, voor een deel uit het onderwijs zelf, zoals de VO-raad. Die adviseren het helemaal niet mee te tellen en kinderen met een 3, 2 of 1 gerust een diploma te laten halen. Daarbij leg ik me niet neer. Ik verwacht eigenlijk dat de heer Rog dat ook niet zou doen.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik heb nog een vraag te beantwoorden van de heer Van Meenen, die nog een keer terugkwam op het verschil tussen het vo en mbo. Hij vroeg waarom we hebben gekozen voor één toets voor het vo en mbo. Die keuze komt voort uit het advies van de commissie-Bosker om de toetsen meer naar elkaar toe te laten groeien, omdat er voorheen zonder reden grote verschillen zaten tussen de toetsen in het vo en mbo. De commissie heeft geconstateerd dat dit niet terecht is. Aan het eind van de opleiding verwachten we namelijk dezelfde vaardigheden van deze studenten. Het ligt dus voor de hand om in de referentieniveaus hetzelfde eindniveau van vo- en mbo-leerlingen te verwachten. Dat wordt nog eens versterkt door het feit dat het mbo een onderhoudsopgave heeft. Het mbo hoeft dus geen nieuwe dingen te leren maar moet het niveau bijhouden. Het ligt dus voor de hand dat je hetzelfde referentieniveau hanteert. Welke beroepsopleiding je ook in het mbo volgt, of je nu bakker, botenbouwer of verpleegkundige wordt, je moet kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, breukrekenen, percentages uitrekenen et cetera. Je moet dezelfde vaardigheden beheersen. Op sommige mbo-scholen worden deze vaardigheden door één algemene rekendocent geleerd. Ik beluister echter bij de studenten dat ze het veel interessanter vinden als ze worden gedoceerd in relatie tot de vakopleiding waarvoor ze belangstelling hebben. De manier waarop de leraar het overbrengt, kan dus verschillen, maar het referentieniveau blijft hetzelfde.

De heer Van Meenen (D66): Volgens mij zitten er twee inconsequenties in het betoog van de Minister. De eerste is dat de referentieniveaus in het vo en mbo hetzelfde moeten zijn. Als dit kabinet zijn beleid voortzet, bereiken immers alleen die leerlingen het mbo die al aan het referentieniveau voldaan hebben. En dat gaan we dan nog eens op dezelfde manier toetsen in het mbo. Dat is voor mij onbegrijpelijk. We nemen gewoon twee keer dezelfde toets af. Misschien in de hoop dat er dan wel leerlingen voor zakken? Ik weet het niet. De tweede inconsequentie is dat de verschillen die in het onderwijs voor die botenbouwer, verpleegster en bakker tot uitdrukking komen, doordat de vakdocent het rekenonderwijs geeft, op geen enkele manier in de toetsing tot uiting komen. Daardoor is er een grote discrepantie tussen de manier waarop de studenten de rekenvaardigheden leren en de manier waarop die getoetst worden. Met andere woorden: je bent botenbouwer en je krijgt tijdens een toets een vraag in de trant van: je hebt een patiënt en die moet je een injectie geven; in welke verhouding moeten de medicijnen tot elkaar staan; of andersom.

Minister Bussemaker: De onderhoudsplicht is bedoeld om de kennis niet te laten verslappen. Kennis verdwijnt weer als je examen hebt gedaan en er daarna niets meer mee doet. We hebben hier regelmatig debatten over laaggeletterdheid. Dat is een belangrijk thema, zowel voor de Kamer als voor mij. Wat voor taal geldt, geldt ook voor rekenen. We weten allemaal dat kennis kan wegzakken als je die niet gebruikt. Laaggeletterden zijn geen mensen die nooit de taal hebben geleerd. Het zijn voor een deel mensen die wel kennis hadden, maar die deze kennis in de loop van de tijd zijn kwijtgeraakt. Het is dus van heel groot belang dat je de kennis die je in het vo hebt opgedaan, blijft onderhouden op het mbo. We proberen te luisteren naar wat de mensen die in het onderwijs werken, aangegeven en we hebben hun gevraagd hoe ze dat doen. Het antwoord was: door niet zelf te bedenken hoe het moet, maar door het aan deskundigen te vragen. We hebben het dus gevraagd aan de commissie-Bosker. Die geeft aan dat het wenselijk is dat de referentieniveaus hetzelfde zijn. Binnen dat kader proberen we dan zo veel mogelijk al die jaren de belangstelling van de leerlingen te blijven wekken voor het rekenen door het te verbinden met de beroepspraktijk. Dat betekent dat de leerlingen in de tijd naar de toets toe meer met hun beroepspraktijk bezig zijn dan met iets abstracts als optellen en aftrekken. Dat de toets uiteindelijk voor iedereen geldt, is niet zo heel raar.

De voorzitter: Kort. Ik wil heel graag afronden.

De heer Van Meenen (D66): Dat begrijp ik. Dat wil ik ook. Leerlingen hebben hun algemene rekenvaardigheden in het vo laten zien als het aan de Minister en de Staatssecretaris ligt. De Minister zegt terecht dat het onderhoud dan op het mbo is. Dat onderhoud zit juist in het vak dat ze gaan doen. Datgene wat relevant is van de rekenvaardigheden, zullen ze onderhouden omdat het voortdurend in hun vak van ze gevraagd wordt. Waarom moet het dan met een algemene toets over alle vaardigheden worden afgesloten?

De voorzitter: Uw vraag is helder.

Minister Bussemaker: Ik verval in herhaling. Dat doen we, omdat de commissie-Bosker, de deskundigen uit het onderwijs die we hierbij betrokken hebben, heeft geconstateerd dat de toetsen zonder reden, dus niet gelegitimeerd, uit elkaar gingen lopen. Het is goed voor leerlingen die al iets op het vmbo geleerd hebben, dat het mbo daar zo veel mogelijk bij aansluit en niet iets heel anders doet, waardoor je enorme verschillen krijgt. Ik zeg er eerlijk bij dat het een uitdaging is, maar in het onderwijs zijn we altijd bezig te bekijken hoe we dingen verder kunnen verbeteren. De uitdaging is hoe we binnen het algemene kader uiteindelijk de relatie met de beroepspraktijk verder kunnen vormgeven, maar wel op deze manier en niet omgekeerd.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de kant van de regering en aan het einde van dit AO. Er is een VAO aangevraagd met de heer Van Meenen als eerste spreker. Er zijn verder geen toezeggingen gedaan. Dank u wel.

Sluitingstijd 14.54 uur.

Naar boven