31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Nr. 17 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 oktober 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief d.d. 7 juni jl. van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de derde voortgangsrapportage doorlopende leerlijnen taal en rekenen (Kamerstuk 31 332, nr. 16).

Bij brief van 25 oktober 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

3

1.

Inleiding

3

 

Doorlopende toetslijn taal en rekenen

4

2.

Invoering van de referentieniveaus

4

2.1

Referentieniveaus in het po en so

4

 

Eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem in het po en so

5

 

Afbakening van overdracht leerling-gegevens

5

2.2

Examinering en referentieniveaus in het vo en mbo

5

 

Rekentoets: herkansingen en afnamemoment in het vo

6

 

De uitslagregel in mbo-4

6

2.3

Invoeringstraject in het vo en mbo

6

 

– Aandacht voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie

6

 

– Evaluatie en monitoring

7

 

– Mogelijkheden voor bijsturing

7

 

Prestaties in het vo en het mbo

7

 

Evaluatie eerste prestaties

7

3.

Voorbereidingen van scholen bij de invoering van referentieniveaus

8

3.1

Voorbereidingen in het so

8

3.2

Voorbereidingen in het vo

8

 

Schoolbreed taal- en rekenbeleid

8

4.

Ondersteuning van leraar en school

8

4.1

Deskundigheidsbevordering leraren

8

4.2

Ondersteuning door educatieve organisaties

8

     

II

Reactie van de minister

9

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsrapportage inzake de implementatie van het referentiekader taal en rekenen. Deze leden onderschrijven de aanscherping van de slaag-/zakregeling in het voortgezet onderwijs (vo), de invoering van de centrale eindtoets en de invoering van een leerlingvolgsysteem. Voorts zijn deze leden content met de stappen die de minister zet om de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs te verbeteren. De leden onderschrijven graag het standpunt van de Onderwijsraad, zoals verwoord in haar advies «Een stevige basis voor iedere leerling»2: «Referentieniveaus zijn een middel om de kwaliteit van het onderwijs in de basisvaardigheden te verbeteren en doorlopende leerlijnen te bevorderen.» Door het invoeren van referentieniveaus taal en rekenen kunnen de ambities die het kabinet heeft uitgesproken in drie actieplannen worden verwezenlijkt en kunnen de prestaties in het gehele basis-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs stijgen. Zoals de minister terecht in haar brief stelt, moeten scholen in vooral het voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) stevig de schouders onder het versterken van het taal- en rekenonderwijs zetten. De leden van deze fractie zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige voortgangsrapportage. Zij achten het van groot belang dat alle jongeren op school zoveel mogelijk worden voorbereid op de reken- en taalvaardigheid die zij in hun latere leven nodig hebben om volwaardig te kunnen functioneren in de maatschappij. Zij zien de referentieniveaus niet als een lat die hoger is komen te liggen opdat er een strengere selectie kan plaatsvinden, maar als een stimulans opdat alle jongeren hun reken- en taalvaardigheid beter gaan ontwikkelen, inclusief de jongeren die meer dan gemiddeld moeite hebben met taal en / of rekenen. Deelt de minister deze benadering, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige voortgangsrapportage inzake de implementatie van het referentiekader taal en rekenen. De leden van deze fractie zijn positief over de stappen die worden gezet, met name op het gebied van centrale toetsing in het primair onderwijs, het speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, alsmede de aanscherping van de exameneisen in het voortgezet onderwijs.

De leden van de CDA-fractie merken op in hun reactie op de voortgangsbrief dat over de invoering van de referentieniveaus vorig jaar uitvoerig gediscussieerd is in de Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen3. De leden hebben toen aangegeven achter dit wetsvoorstel te staan. Niet alleen zorgt het voor een goede waarborg van de kwaliteit van de kerntaken van onderwijs: rekenen en taal, maar tevens maakt het duidelijk wat elke leerling op een bepaald moment moet kennen en kunnen. De afgelopen jaren was er veel kritiek van de ontvangende partijen in het onderwijs over het niveau van taal en rekenen bij de bij hen instromende leerlingen. Dat moet met de volledige invoering van de referentieniveaus verleden tijd zijn. Dit herstelt het vertrouwen tussen de diverse onderwijssoorten.

Bij de behandeling hebben deze leden tevens aangegeven blij te zijn dat er ambitie zit in de referentieniveaus, waarmee alleen al door de invoering ervan de prestaties van de leerlingen omhoog moeten gaan om het gewenste niveau te halen. Op deze plek willen de leden van deze fractie nogmaals het belang herhalen van het goed beheersen van de kernvaardigheden taal en rekenen. Een goede beheersing hiervan is niet alleen van belang bij taal en rekenen, maar ook nodig voor sociale vaardigheden. Zonder een goede taalbeheersing is het immers veel lastiger om vol vertrouwen sociale contacten te leggen en te onderhouden. Ook zijn de leden verheugd te lezen dat scholen voorafgaande aan de invoering van de referentieniveaus al veel meer tijd aan rekenen en taal zijn gaan besteden. Dit is des te belangrijker omdat vaak blijkt dat taalsterke en rekensterke scholen het goed doen bij taal en rekenen omdat zij onder andere voldoende tijd aan deze vakken besteden, deze tijd nuttig besteden en de prestaties van hun leerlingen goed volgen. Voorts willen de leden van voornoemde fractie de scholen een compliment uitdelen dat zij op zo’n goede wijze bezig zijn de omslag naar het werken met de referentieniveaus te maken. Hieruit blijkt eens te meer de brede steun voor de referentieniveaus en het belang dat ook scholen hieraan hechten. Over de brief van de minister hebben deze leden nog enkele vragen. Voorts vragen de leden de minister om de in deze brief genoemde Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) voor te hangen in de Kamer.

De leden van de SP-fractie merken op het goed te vinden dat er in het onderwijs veel aandacht is voor rekenen en taal. Er is in de brief van de minister veel aandacht voor toetsen. De leden merken op dat met toetsen de kwaliteit van het onderwijs niet verbetert, hooguit wordt deze gemeten. De leden hebben enkele vragen over de voortgangsrapportage implementatie referentiekader taal en rekenen.

Doorlopende toetslijn taal en rekenen

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister een nadere toelichting kan geven waarom in het voortgezet onderwijs een diagnostische toets nodig is om het niveau van de leerling te bepalen, aangezien dit niveau toch ook blijkt uit het leerlingvolgsysteem.

Kan de minister nog eens toelichten wat een diagnostische toets precies inhoudt en waarom zij van mening is dat zij hiermee niet ingrijpt in de ruimte van scholen, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie merken op dat er veel verplichte toetsen bijkomen in het po, so, vo en mbo. Hoe voorkomt de minister dat met de vele verplichtingen de ruimte die een school heeft om zelf het onderwijs in te richten, ernstig wordt verkleind, willen de leden weten.

2. Invoering van de referentieniveaus

2.1 Referentieniveaus in het po en so

De leden van de SP-fractie merken op dat sinds augustus basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs verplicht zijn om hun onderwijs te verzorgen op basis van de referentieniveaus. Zijn ondertussen alle scholen hiermee aan de slag gegaan? Wat zijn de praktijkervaringen hiermee? Hoe wordt deze verplichting beoordeeld door schoolleiders en leraren? Ook moet per leerling een onderwijskundig rapport worden opgesteld met gegevens over de score van een leerling ten opzichte van de referentieniveaus. Hoe beoordelen docenten het werken met deze onderwijskundige rapporten? Hoeveel tijd is een docent hier gemiddeld aan kwijt? Hoe beoordelen scholen in het voortgezet onderwijs de rapporten? Hoe volgt de minister de ervaringen en voortgang van deze nieuwe verplichtingen, zo vragen de leden.

Eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem in het po en so

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de eindtoets vanaf 2013 wordt afgenomen in het reguliere primair onderwijs en vanaf 2015 in het speciaal onderwijs. De minister merkt daarbij op dat leerlingen niet kunnen slagen of zakken voor deze eindtoets. Het wordt wat haar betreft geen criterium voor toelating tot het voortgezet onderwijs, maar een indicatie voor doorverwijzing naar het voortgezet onderwijs. Kan de minister nader toelichten hoe zij kennelijk wil voorkomen dat scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen in de toekomst kunnen gaan weigeren op grond van een teleurstellend resultaat op de eindtoets, zo vragen de leden.

Afbakening van overdracht leerling-gegevens

De leden van de VVD-fractie wijzen op de passage in de brief van de minister waarin staat dat zij per AMvB zal aangeven welke gegevens een school in het overdrachtsdossier mag opnemen. Gezamenlijk met de Wet bescherming persoonsgegevens wordt zo een kader geschapen waarbinnen scholen keuzes kunnen maken over welke gegevens daadwerkelijk tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs worden uitgewisseld. Graag vernemen de leden of de gekozen constructie, inclusief mogelijke regionale verschillen van gegevensverwerking, niet de gewenste uniformiteit van de uit te wisselen informatie in de weg zal staan.

De leden van de PVV-fractie vragen of de minister kan garanderen dat, indien scholen verschillende leerlingvolgsystemen gebruiken, een efficiënte overdracht van gegevens zal plaatsvinden.

De leden van de CDA-fractie zijn tevreden over het gezamenlijke advies van de diverse sectorraden en de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS) over het leerlingdossier. Dit is heel belangrijk voor de door deze leden altijd bepleitte «warme» overdracht. Voor het leerlingdossier en de overdracht moeten goede afspraken worden gemaakt zodat de leerling en zijn ouders weten hoe lang gegevens worden bewaard en met wie deze gegevens worden gedeeld. Uit vorige onderzoeken bleek dat scholen hier nogal wisselend mee omgingen. Hoe staat dat nu, zo vragen de leden. De leden zijn het eens met het wettelijk regelen van alleen het hoogstnodige, maar zij willen niet dat hierdoor onderscheid gaat ontstaan op fundamentele zaken zoals hiervoor genoemd, te weten: hoe lang gegevens worden bewaard en met wie deze gedeeld worden.

2.2 Examinering en referentieniveaus in het vo en mbo

De leden van de PvdA-fractie onderkennen dat, zoals rekenvaardigheid en wiskundig inzicht niet helemaal met elkaar overeenkomen, ook taalvaardigheid niet de enige vaardigheid is die wordt getoetst bij het schoolvak Nederlands. Is het de bedoeling van de minister dat taalzwakke leerlingen ook binnen het vak Nederlands zelf compensatie kunnen vinden? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan de verschillende positionering van de toetsing van de rekenvaardigheid en de taalvaardigheid, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het voortgezet onderwijs de exameneisen in rap tempo veranderen. Er is sprake van stapelen van maatregelen. Ziet de minister dit ook, zo willen deze leden weten. Hoe wordt de effectiviteit van afzonderlijke maatregelen gemeten? Is de minister voornemens om de komende jaren nog meer te sleutelen aan de exameneisen in het voortgezet onderwijs, vragen de leden van voornoemde fractie.

Rekentoets: herkansingen en afnamemoment in het vo

Graag vernemen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de rekentoets van het wiskunde-examen verschilt. Voorts willen de leden graag weten waarom de herkansing voor de rekentoets losstaat van de herkansingen bij het centraal examen, aangezien de rekentoets wel meetelt in de zogenaamde «kernvakkenregel»?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de rekentoets in het laatste of voorlaatste jaar van het voortgezet onderwijs moet worden afgelegd en dat deze toets éénmaal herkanst mag worden. De leden begrijpen dat de afname van de rekentoets voor scholen organiseerbaar moet blijven en dat een veelheid aan herkansingsmogelijkheden kan ontaarden in een onmogelijke opgave voor de onderwijspraktijk. De leden vragen of het de bedoeling kan zijn dat een scholier die in het voorexamenjaar ook bij de herkansing niet beter scoort dan een 4 daarmee straks meteen kansloos is voor het examen en eigenlijk net zo goed de opleiding kan staken. Welke oplossing staat de minister bij zulke voorspelbare probleemgevallen voor ogen?

De uitslagregel in mbo-4

De leden van de PVV-fractie merken op dat de minister voorstelt om in het belang van een goede doorstroom naar het hoger beroepsonderwijs studenten van mbo-4 vanaf 2015–2016 toe te staan slechts één onvoldoende (ten minste een vijf) te halen voor Nederlands, Engels en rekenen. De leden van deze fractie vragen of een leerling met een vijf voor een vak dat relevant is voor de vervolgopleiding op het hoger beroepsonderwijs drempelloos kan instromen, bijvoorbeeld met een onvoldoende voor rekenen naar een economische opleiding. Indien dit het geval is, vindt de minister dit wenselijk? Zo nee, wat zijn de mogelijkheden om dergelijke situaties te voorkomen, zo vragen deze leden.

2.3 Invoeringstraject in het vo en mbo

De leden van de PvdA-fractie merken op dat vanaf het schooljaar 2013–2014 in het voortgezet onderwijs de examens Nederlands zijn afgestemd op de referentieniveaus en dat de centraal ontwikkelde rekentoets wordt toegevoegd aan het eindexamen. Hoe wordt de huidige populatie scholieren geïnformeerd en voorbereid op deze wijzigingen in de examenregeling? Er klinken vanuit het onderwijsveld tegenstrijdige geluiden over de vaardigheden die voor de reken- en taalvaardigheid moeten worden getoetst. Wanneer komt er volledige duidelijkheid hierover, zodat de scholieren precies kunnen weten wat hen boven het hoofd hangt? Hoeveel trekt de minister ervoor uit dat de besluitvorming in dezen wordt omgezet in voorbeeldexamens, syllabi en toetswijzers die bruikbaar zijn in de onderwijspraktijk op de scholen, zo vragen de leden van deze fractie.

– Aandacht voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat niet iedere leerling die met dyscalculie te kampen heeft, de pas naar het hoger onderwijs hoeft te worden afgesneden. Sommige rekenzwakke jongeren kunnen immers met goed gevolg een hbo-opleiding doorlopen die slechts een gering beroep doet op hun beperkte rekenvaardigheid. Kan de minister melden of en hoe het protocol dyscalculie, dat naar verwachting in 2012 verschijnt, recht gaat doen aan dit gegeven, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de aandacht voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie. Kan de minister toch de twijfel bij de leden weghalen dat dit voldoende is? Het kan immers niet de bedoeling zijn dat deze leerlingen zwaar worden getroffen door deze maatregelen, zo stellen de leden.

– Evaluatie en monitoring

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister het denkbaar noemt dat zorgleerlingen of leerlingen met achterstanden in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs ondanks extra onderwijsinspanningen de voor hen bedoelde niveaus niet halen. Hoe gaat de minister voorkómen dat de betreffende leerlingen als kansloos worden vermalen in ons onderwijsbestel, zonder dat recht wordt gedaan aan de talenten die zij wel degelijk hebben, zo vragen deze leden.

– Mogelijkheden voor bijsturing

De leden van de VVD-fractie merken op dat de mogelijkheid tot het tijdelijk bieden van een extra herkansingsmogelijkheid voor de rekentoets een optie is die de minister in haar brief openhoudt. Wat verstaat de minister in dezen onder «tijdelijk» en wat verstaat zij onder «passende maatregelen», zo vragen de leden van de voornoemde fractie.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister de mogelijkheid openhoudt dat zij de invoering in het voortgezet onderwijs en in het mbo bijstuurt, indien mocht blijken dat (te) veel leerlingen, ondanks de extra onderwijsinspanningen, hun basisvaardigheden niet op de voor hen bedoelde referentieniveaus beheersen. Geldt iets dergelijks tevens, als mocht blijken dat de toetsen vatbaar zijn voor kritiek en in onvoldoende mate gericht zijn op de basisvaardigheden, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie zijn blij met mogelijkheid dat de minister kan besluiten de pilotfase te verlengen indien blijkt dat het invoeringsjaar niet haalbaar is. Bestaat voor scholen die nu al goed bezig zijn en het wel redden de mogelijkheid om dit toch in geplande schooljaar in te voeren?

De leden van de SP-fractie stellen dat, wanneer veel leerlingen niet het gewenste niveau van de rekentoets behalen, de minister de pilotfase kan verlengen of de mogelijkheid kan geven voor extra herkansingen. Wat is voor de minister een reden tot uitstel? Hoeveel procent van de leerlingen moet aan het gewenste niveau voldoen van het betreffende onderwijsniveau, zo vragen de leden. Ook willen zij weten wat de gewenste tussenstappen zijn, zodat bij de beoogde invoeringsdatum het niveau op orde is. Kan de minister dit aangeven per onderwijsniveau, zo vragen de leden.

Prestaties in het vo en het mbo

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot prestaties van vwo-leerlingen, aangezien de dit niet terugvinden in de brief van de minister.

Door de invoering van de vereisten voor de cijfers voor de kernvakken zullen naar verwachting meer leerlingen zakken voor hun eindexamen. Kan de minister een inschatting maken van het percentage dat voor haar acceptabel is? Uit de brief blijkt dat vmbo en mbo3 en mbo2 -leerlingen tot nu toe de meeste moeite hebben om het benodigde referentieniveau te halen. Gaat de minister extra maatregelen treffen om deze scholen en leerlingen extra te ondersteunen, zo willen deze leden weten.

Evaluatie eerste prestaties

De leden van de SP-fractie merken op dat uit de tweede «meting taal en rekenen» uit 2011 blijkt dat in geen enkele onderwijssector op geen enkel onderdeel het beoogde referentieniveau voor 100% wordt behaald. Niet zelden ligt het percentage zelfs onder de 50%. Legt de minister de verantwoordelijkheid hiervoor niet te veel bij de scholen wanneer zij schrijft dat scholen in het vo en mbo stevig moeten inzetten op de versterking van het taal- en rekenonderwijs? Welke consequenties heeft dit voor de invoering van de referentieniveaus, zo vragen deze leden.

3. Voorbereidingen van scholen bij de invoering van referentieniveaus

3.1 Voorbereidingen in het so

De leden van de SP-fractie willen weten hoe met de referentieniveaus in het (v)so ingespeeld wordt op het maatwerk dat nodig is in dit type onderwijs. Wat is het nut van generieke referentieniveaus in het speciaal onderwijs waar een grote diversiteit aan leerlingen is?

Wat is de reactie van de minister op de VO-Raad die stelt dat de verscherpte eindexameneisen naar verwachting bij zullen dragen aan de uitval van zorgleerlingen, zo vragen deze leden.

3.2 Voorbereidingen in het vo

Schoolbreed taal- en rekenbeleid

De leden van de VVD-fractie danken het College voor Examens voor haar advies over de motie van de Kamerleden Van Dijk (CDA) en Van Dijk (SP)4. In zijn conclusies stelt het College voor Examens dat de consequenties van schoolbreed taalbeleid niet opwegen tegen de behaalde winst bij spelling en grammatica. Daarom heeft het College alternatieve «sturingsmogelijkheden» onderzocht. De leden van deze fractie zijn blij met de acties die de minister onderneemt naar aanleiding van de door het College gedane suggesties. Graag vernemen de leden wanneer de minister de Kamer zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken inzake schoolbreed taalbeleid.

De leden van de CDA-fractie stellen een vraag over het niet uitvoeren van de aangenomen motie-Van Dijk (CDA) en Van Dijk (SP). De strekking van deze motie was dat scholen aandacht voor taal en rekenen schoolbreed moeten invoeren; immers ook voor aardrijkskunde heb je Nederlands nodig. Op welke manier wordt deze schoolbrede invoering geborgd, zonder deze motie, vragen de leden. Kan de minister uiteenzetten hoe scholen hiermee tot een aantal jaren geleden mee omgingen, aangezien het toen nog wel eens voorkwam dat een leerling bijvoorbeeld een halve punt aftrek kreeg voor onjuist taalgebruik.

4. Ondersteuning van leraar en school

4.1 Deskundigheidsbevordering leraren

De leden van de PVV-fractie merken op dat kennis met betrekking tot taal en rekenen aan het einde van de lerarenopleidingen landelijk wordt getoetst. De leden vernemen graag welke organisatie verantwoordelijk wordt voor deze toetsing.

4.2 Ondersteuning door educatieve organisaties

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat het belang van de reken- en taalvaardigheid er niet mee is gediend als dit op de scholen voor voortgezet onderwijs een exclusieve verantwoordelijkheid wordt van de secties wiskunde en Nederlands. Het betreft immers vakoverstijgende vaardigheden die integraal onderdeel moeten vormen van het schoolbeleid. Nu wil de minister met de VO-Raad, de AOC-Raad, de vakinhoudelijke verenigingen, de stichting voor de beroepsgerichte vakken in het vmbo, Cito, SLO en het Steunpunt taal en rekenen in gesprek gaan over schoolbreed taal- en rekenbeleid. Welke voortgang heeft de minister inmiddels hiermee geboekt? Hoe gaat zij voorkomen dat dit allemaal blijft steken bij een overleg in de leemlagen van het onderwijsveld dat geheel voorbijgaat aan de man of vrouw die als professional voor de klas staat? Heeft de minister ook al de organisatie voor rekenonderwijs (NVORWO), de organisatie van wiskundedocenten (NVvW) en het sectiebestuur Nederlands van de vereniging Levende Talen geraadpleegd over het invoeringstraject? Welke knelpunten hebben deze organisaties daarbij geïdentificeerd?

De leden van voornoemde fractie juichen toe dat de lerarenopleidingen vanaf de cohort 2011–2012 de kennisbases taal en rekenen voor de pabo en de kennisbases voor de tweedegraads lerarenopleidingen zullen invoeren. Kan de minister melden of er wat dit betreft ook ontwikkelingen in gang zijn gezet voor de kennisbases voor de universitaire lerarenopleidingen, inclusief de educatieve minors, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie merken op dat het Cito eind 2011 een leerlingvolgsysteem oplevert dat speciaal bedoeld is voor de specifieke doelgroepen van het speciaal onderwijs. Deze leden vragen of de minister van plan is scholen verplicht gebruik te laten maken van dit specifieke leerlingvolgsysteem. Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Hartelijk dank voor de reactie van de leden van de fracties VVD, CDA, PVV, PvdA en SP op mijn brief van 7 juni jl. (Kamerstuk 31 332, nr. 16).

Het verheugt mij te kunnen vaststellen dat er grote overeenstemming is over de ambitie om het onderwijs in taal en rekenen te verbeteren. Op basis van de vragen en opmerkingen van de leden van uw Kamer constateer ik ook dat grote delen van het beleid op instemming kunnen rekenen.

Graag wil ik in het kader van dit schriftelijk overleg reageren op de vragen en opmerkingen naar aanleiding van mijn brief. Ik volg hierbij grotendeels het stramien van het verslag.

1. Inleiding

Ik deel de benadering van de leden van de PvdA-fractie dat de referentieniveaus een stimulans zijn voor de ontwikkeling van reken- en taalvaardigheid. Referentieniveaus zijn een instrument met meerdere positieve effecten. Zij maken het mogelijk te laten zien waar de leerling staat, wat hij al weet en wat hij nog moet leren. Daarmee wordt het beter mogelijk maatwerk te leveren, ook voor zorgleerlingen.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister om de in de brief genoemde Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) voor te hangen in de Kamer.

De bedoelde AMvB’s hebben betrekking op de overdracht van leer- en begeleidingsgegevens van leerlingen en de examinering in het voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo).

Uw Kamer heeft de AMvB over examinering in vo en mbo reeds in concept ontvangen als bijlage bij de derde voortgangsrapportage van 7 juni. De inhoudelijke informatie die in de AMvB over overdracht van leer- en begeleidingsgegevens wordt opgenomen, volgt op een later moment. Hiermee voldoe ik aan eerdere toezeggingen die ik aan uw Kamer heb gedaan bij het algemeen overleg van 9 december 2009 over doorlopende leerlijnen taal en rekenen en de behandeling van het wetsvoorstel referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in het voorjaar van 2010.

Verder zal de AMvB gericht op de overdracht van leer- en begeleidingsgegevens van leerlingen worden nagehangen op grond van artikel 42, tweede lid, van de WPO en artikel 43, tweede lid, van de WEC (zoals deze artikelen worden gewijzigd bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel, zie Kamerstukken II 2010/2011, 32 176, nr. A). Daarnaast zal de AMvB gericht op de examinering in vo en mbo worden nagehangen op grond van artikel 29, vierde lid, van de WVO.

Ik ben van mening dat ik hiermee uw Kamer voldoende gelegenheid bied om inhoudelijk te reageren op de besluiten die ik neem.

Met betrekking tot de doorlopende toetslijn taal en rekenen vragen de leden van de CDA-fractie of de minister kan toelichten wat een diagnostische toets precies inhoudt en waarom in het voortgezet onderwijs een diagnostische toets nodig is om het niveau van de leerling te bepalen, aangezien dit niveau toch ook blijkt uit het leerlingvolgsysteem.

Deze vraag heeft betrekking op het actieplan «Beter Presteren» (vo), maar er is zeker samenhang met mijn beleid rondom taal en rekenen. De diagnostische toets, zoals ik die in het actieplan heb aangekondigd, wordt afgenomen aan het eind van de onderbouw. Het voornemen is dat de toets gedetailleerde informatie geeft waar een leerling staat, waarin een leerling uitblinkt en waar eventuele knelpunten liggen, op een wijze die het voor docenten goed mogelijk maakt hierop in hun onderwijs in te spelen.

De meerwaarde van een diagnostische toets zoals die is voorzien aan het eind van de onderbouw van het voortgezet onderwijs, is dat vanwege het uniforme karakter leerlingprestaties tussen scholen kunnen worden vergeleken. Dit stelt scholen in staat om hun prestaties af te zetten tegen die van scholen in dezelfde regio of met een vergelijkbare leerlingpopulatie. Bovendien is het mogelijk om stelselinformatie te genereren. Daarnaast kan de overheid sterker sturen op de inhoud en kwaliteit van de toets, omdat er sprake is van een centraal ontwikkelde toets.

Het doel van het leerlingvolgsysteem (LVS) is om systematisch leervorderingen in kaart te brengen. Het legt vooral de nadruk op acties die je als leraar en school onderneemt naar aanleiding van de informatie uit het LVS. Op deze wijze wordt een cultuur van opbrengstgericht werken gestimuleerd.

De leden van de CDA- en SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat met de (diagnostische) toetsen die er bijkomen de ruimte die een school heeft om zelf het onderwijs in te richten, ernstig wordt verkleind.

Voor de meeste scholen komen er geen extra toetsen bij en houden de scholen de ruimte om het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven. De toetsen die nu geformaliseerd worden, zijn grotendeels gemeengoed in het systeem van toetsen, leerlingvolgsystemen en de eindtoetsen en examens.

2. Invoering van de referentieniveaus

2.1 Referentieniveaus in het po en so

De leden van de SP-fractie merken op dat sinds augustus basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs verplicht zijn om hun onderwijs te verzorgen op basis van de referentieniveaus. Zij vragen of alle scholen hiermee aan de slag zijn gegaan en wat de praktijkervaringen zijn.

De scholen werken volop met de leerdomeinen van de referentieniveaus. Voor een deel omdat de referentieniveaus goed aansluiten bij het bestaande aanbod. De beschikbare onderwijsmethoden voldoen in grote lijnen aan de referentieniveaus. Voor een ander deel komt dit voort uit het grote draagvlak5 in het onderwijs voor de referentieniveaus en de mogelijkheden die ze bieden om prestaties van leerlingen te benoemen en te vergelijken.

De Inspectie van het Onderwijs volgt de implementatie van de referentieniveaus op de scholen. Zij zegt in het laatste Onderwijsverslag 2009–20106 dat een derde van de basisscholen voorbereidingen heeft getroffen voor het werken met referentieniveaus (scholing, screenen methodes enz.). Scholen formuleren doelen en leggen ambities vast. 82% van de scholen wil in het schooljaar 2010–2011 activiteiten ten behoeve van het werken met referentieniveaus ontplooien.

In het speciaal onderwijs heeft de inspectie niet expliciet hier naar gekeken, maar verwacht mag worden dat de percentages niet veel zullen uiteenlopen.

De leden van dezelfde fractie merken op dat per leerling een onderwijskundig rapport moet worden opgesteld met gegevens over de score van een leerling ten opzichte van de referentieniveaus. Hoe beoordelen docenten het werken met deze onderwijskundige rapporten? Hoeveel tijd is een docent gemiddeld hieraan kwijt? Hoe beoordelen scholen in het voortgezet onderwijs de rapporten?

Scholen voor primair onderwijs dienen al van iedere leerling een onderwijskundig rapport op te stellen ten behoeve van de ontvangende school in het voortgezet onderwijs. Hoeveel tijd hiermee gemoeid is en hoe docenten de rapporten beoordelen, is niet bekend. Als de toetsen zijn aangepast op de referentieniveaus zullen de scholen in het onderwijskundig rapport ook moeten aangeven in welke mate hun leerlingen de referentieniveaus beheersen. Deze verplichting leidt niet tot grotere administratieve lasten voor de scholen, omdat zij immers nu ook toetsen afnemen en toetsgegevens verwerken in het onderwijskundig rapport. Verdere uitwerking van het onderwijskundig rapport wordt geregeld bij de regelgeving van de eindtoets.

Voor de aanwending van het onderwijskundig rapport sluit ik aan bij het advies wat hierover door de PO-Raad en VO-raad is opgesteld.7

Eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem in het po en so

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de eindtoets vanaf 2013 wordt afgenomen in het reguliere primair onderwijs en vanaf 2015 in het speciaal onderwijs. Terecht voegen zij daaraan toe dat ik benadruk dat leerlingen niet kunnen slagen of zakken voor deze eindtoets. Het wordt wat mij betreft geen criterium voor toelating tot het voortgezet onderwijs, maar een indicatie voor doorverwijzing naar het voortgezet onderwijs. Om te voorkomen dat scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen weigeren op grond van het resultaat op de eindtoets wordt, ook al in de huidige praktijk, als volgt gewerkt. De meeste scholen formuleren al voordat de eindtoets is afgenomen, een advies voor de leerlingen over welke schoolsoort in het voortgezet onderwijs de meest geschikte zou zijn. Dit advies is gebaseerd op de resultaten die de leerling heeft behaald gedurende de schoolloopbaan, maar ook op de bredere kennis die de school van de leerling heeft. Op basis van dit schooladvies vindt de (voorlopige) inschrijving van leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs plaats. Als de uitkomst van de eindtoets sterk afwijkt van het schooladvies, vindt een gesprek plaats tussen de (speciale) basisschool of school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet (speciaal) onderwijs, de leerling en de ouders. Het doel van dit gesprek is het plaatsen van de leerling in een schoolsoort die het beste past bij zijn of haar mogelijkheden en wensen. Aan deze praktijk zal weinig veranderen.

Afbakening van overdracht leerling-gegevens

De leden van de VVD-fractie reageren op de aangekondigde AMvB over de gegevensoverdracht. Naast een beschreven gegevensset kunnen scholen daarbij aanvullende keuzes maken over welke gegevens tussen het primair onderwijs en het voortgezet (speciaal) onderwijs worden uitgewisseld. De leden vragen zich af of de gekozen constructie, de gewenste uniformiteit van de uit te wisselen informatie in de weg zal staan.

Ik ben niet bevreesd voor het verliezen van de gewenste uniformiteit. De referentieniveaus dragen in belangrijke mate bij aan de uniformiteit van gegevensoverdracht omdat ze een duidelijke beschrijving van de leerlingprestaties mogelijk maken. De overstap van een leerling is hierbij gebaat.

De aangekondigde AMvB zal specificeren welke leer- en begeleidingsgegevens door scholen onderling mogen worden uitgewisseld. Uiteraard is de Wet bescherming persoonsgegevens hierop van toepassing.

De leden van de PVV-fractie vragen of de minister kan garanderen dat, indien scholen verschillende leerlingvolgsystemen gebruiken, een efficiënte overdracht van gegevens zal plaatsvinden.

Het onderwijsveld ontwikkelt – in het door mij ondersteunde project «ELD Overstapservice onderwijs» – samen met de verschillende leveranciers van schoolinformatiesystemen de gegevensstandaarden en infrastructuur die een veilige en efficiënte overdracht van gegevens tussen de verschillende systemen van scholen mogelijk maken.

De leden van de CDA-fractie benadrukken dat over het leerlingdossier en de overdracht van informatie goede afspraken moeten worden gemaakt, zodat de leerling en de ouders weten hoe lang gegevens worden bewaard en met wie deze gegevens worden gedeeld. Ik onderschrijf dit uitgangspunt. Voor het leerlingdossier geldt dan ook de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarin is de bewaartermijn en het inzage- en correctierecht geregeld. Daarnaast hebben de besturenorganisaties in het onderwijs het «modelprivacyreglement verwerking leerlinggegevens» opgesteld als hulpmiddel voor scholen.

2.2 Examinering en referentieniveaus in het vo en mbo

De leden van de PvdA-fractie vragen of het de bedoeling van de minister is dat taalzwakke leerlingen ook binnen het vak Nederlands compensatie kunnen vinden en waarom rekenvaardigheid wel afzonderlijk wordt getoetst. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de rekentoets van het wiskunde-examen verschilt.

Binnen het schoolvak Nederlands vormt taalvaardigheid, zoals dat is onderverdeeld in leesvaardigheid, schrijfvaardigheid en mondelinge taalvaardigheid, verreweg de hoofdmoot. Andere onderdelen zoals literatuur hebben een sterke relatie met taalvaardigheid en zijn bovendien te gering van omvang om een zwakke taalvaardigheid te kunnen compenseren.

De afzonderlijke positionering van rekenvaardigheid is vooral gelegen in het specifieke karakter ervan. Rekenen is niet (altijd) hetzelfde als wiskunde. De verschillen tussen de rekentoets en het wiskunde-examen zijn het duidelijkst zichtbaar in de programma’s vmbo-t, havo en vwo. Binnen deze programma’s worden in het wiskunde-examen onderwerpen getoetst als statistiek, kansrekening (m.n. wiskunde a) functies, meetkunde (m.n. wiskunde b). Kennis en vaardigheden van rekenen zijn hier en daar nodig als voorkennis, maar worden niet expliciet getoetst. Rekenvaardigheid toevoegen aan de wiskundeprogramma’s zou vooral in het vmbo-t en havo en vwo de eigenheid van de wiskundeprogramma’s onder druk zetten. In het vmbo, met name in de lagere leerwegen, is de overlap groter. Een afzonderlijke rekentoets maakt het echter mogelijk om de rekenvaardigheden van alle vo-leerlingen expliciet te toetsen.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister de opvatting deelt dat er bij het examenbeleid sprake is van stapeling van maatregelen, of er nog meer maatregelen te verwachten zijn en hoe de effectiviteit van de diverse maatregelen wordt gemeten.

Ik ben van mening dat de wijzigingen in de exameneisen noodzakelijk, ambitieus en uitvoerbaar zijn. Op dit moment ben ik niet voornemens de exameneisen te veranderen, maar indien nodig sluit ik veranderingen niet uit. Door middel van een monitor ga ik na wat de diverse effecten zijn.

Rekentoets: herkansingen en afnamemoment in het vo

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom de herkansing voor de rekentoets losstaat van de herkansingen bij het centraal examen.

Bij de rekentoets is sprake van een eenmalige, centrale toets. Bij de overige eindexamenonderdelen is het eindcijfer het gemiddelde van het school- en centraal examen, waarmee zowel sprake is van meerdere toetsmomenten als van schooleigen toetsen. Er zijn voor een leerling daarbij dus meer mogelijkheden om de kennis- en vaardigheden aan te tonen. Het cijfer voor de centrale rekentoets is echter het eindcijfer. Het is daarom billijk dat leerlingen voor de rekentoets de mogelijkheid voor een herkansing krijgen, zonder daarmee het herkansingsrecht voor een centraal examen te verspelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het zo kan zijn dat een scholier die in het voorexamenjaar ook bij de herkansing niet beter scoort dan een 4 daarmee straks meteen kansloos is voor het examen en eigenlijk net zo goed de opleiding kan staken.

Vooropgesteld moet worden dat de mogelijkheid een examenonderdeel in het voorlaatste jaar af te sluiten bedoeld is voor leerlingen die bovengemiddeld presteren. Een school doet er dan ook verstandig aan zwakke rekenaars pas in het laatste jaar de toets te laten doen. Deze leerlingen hebben dan immers meer tijd om zich voor te bereiden. De school loopt een nog groter risico als het de zwakkere leerling bovendien in het voorlaatste jaar toelaat tot de herkansing. Deze werkwijze is te ontraden, maar niet uit te sluiten. In eventueel voorkomende gevallen dat ook na de herkansing niet tenminste een 4,5 wordt gescoord (afgerond is dat een vijf) is het verstandig de opleiding te vervolgen en examen te doen in de overige onderdelen. Via het staatsexamens of het vavo kan een gezakte leerling immers vrijstelling krijgen voor vakken waarvoor een voldoende is behaald. Daarbij geldt overigens wel dat de VAVO-instelling kan bepalen dat ook die vakken opnieuw moeten worden gevolgd. Die situatie zal zich met name voordoen wanneer een leerling voor afgeronde vakken een laag centraal examencijfer heeft behaald. Met een hoger CE-cijfer hebben leerlingen immers meer kansen om te voldoen aan de eis dat het gemiddelde centraal examencijfer voldoende is. Deze eis geldt voor alle leerlingen die in 2012 hun opleiding afronden.

De uitslagregel in mbo-4

De leden van de PVV-fractie merken op dat de minister voorstelt om in het belang van een goede doorstroom naar het hoger beroepsonderwijs studenten van mbo-4 vanaf 2015–2016 toe te staan slechts één onvoldoende (ten minste een vijf) te behalen voor Nederlands, Engels en rekenen. De leden van deze fractie vragen of een leerling met een vijf voor een vak dat relevant is voor de vervolgopleiding op het hoger beroepsonderwijs drempelloos kan instromen, bijvoorbeeld met een onvoldoende voor rekenen naar een economische opleiding.

Van een drempelloze instroom in het hoger beroepsonderwijs is geen sprake; om te worden toegelaten tot het hoger beroepsonderwijs moeten studenten beschikken over minimaal een vwo- havo- of mbo-4-diploma. Mijn beleid tot versterking van de basisvaardigheden in het mbo is gericht op alle mbo-studenten; ik maak daarbij geen onderscheid naar het type vervolgopleiding of het soort beroep dat de student na diplomering wil gaan uitoefenen. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap, «Kwaliteit in verscheidenheid» is het voornemen aangekondigd dat bij wet mogelijk wordt gemaakt dat hogescholen ook aan studenten met een mbo-achtergrond, nadere vooropleidingseisen kunnen stellen. Dit wordt nader uitgewerkt in de wetgeving ten behoeve van de implementatie van de genoemde strategische agenda.

2.3 Invoeringstraject in het vo en mbo

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de huidige populatie scholieren wordt geïnformeerd en voorbereid op deze wijzigingen in de examenregeling?

Over de aanscherpingen van de exameneisen vo, die ik in 2008 heb aangekondigd en in januari 2009 met uw Kamer heb besproken, heb ik de scholen op 23 oktober 2009 en 5 oktober 2010 per brief geïnformeerd. Recent heb ik bovendien diverse partijen, waaronder de VO-raad en het CvE, gevraagd hier nogmaals aandacht aan te besteden (zie bijvoorbeeld examenblad.nl).

Dit najaar zal ik in een brief de scholen opnieuw, ten overvloede op hoofdlijnen informeren over de wijzigingen in de examens. Verder voorzien het College voor Examens (CvE), SLO en het Steunpunt taal en rekenen scholen nu al van die informatie die nodig is om zich adequaat voor te bereiden. SLO en de Landelijke Pedagogische Centra hebben in opdracht van OCW al veel materiaal gepubliceerd, waaronder uitwerkingen van de referentieniveaus, die door scholen gebruikt kunnen worden. Los van deze en andere ondersteuning is het aan de scholen om zich op de hoogte te stellen van wet- en regelgeving, waaronder wet- en regelgeving die samenhangt met de referentieniveaus en waarin de niveaus inhoudelijk zijn beschreven, examenprogramma’s en syllabi of toetswijzers. Via het examenreglement en programma van toetsing en afsluiting (PTA) informeert de school de leerlingen.

De examenprogramma’s, syllabi en toetswijzers geven duidelijkheid over de vaardigheden die voor de reken- en taalvaardigheid moeten worden getoetst. Voor een deel zijn deze documenten al (in concept) gepubliceerd, voor een deel zal dit het komende schooljaar gebeuren.

– Aandacht voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie

De leden van de PvdA-fractie vragen of het protocol dyscalculie, dat naar verwachting in 2012 verschijnt, recht doet aan het gegeven dat leerlingen met dyscalculie niet de pas naar het hoger onderwijs zou moeten worden afgesneden.

Er is al een protocol dyscalculie voor het primair onderwijs en het speciaal onderwijs. Het protocol dyscalculie voor het vo en mbo wordt op dit moment in nauwe samenwerking met het betrokken onderwijsveld ontwikkeld. Het gegeven dat een leerling dyscalculie heeft, betekent niet dat de pas naar het hoger onderwijs per definitie is afgesloten. Wel kan dit betekenen dat sommige studies minder voor de hand liggen. De begeleiding van een leerling met dyscalculie in de keuze van de vervolgopleiding is in dit verband van belang en zal in het protocol ook zeker aandacht krijgen.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of voldoende gedaan wordt voor leerlingen met dyslexie en dyscalculie, kan ik zeggen dat er veel aandacht is voor dyslexie en dyscalculie bij de invoering van de referentieniveaus. Ik heb, met het oog op de vraag of de ingezette beleidsmaatregelen voldoende effect sorteren, de onderwijsinspectie gevraagd nader onderzoek te doen naar de vormgeving van het schoolbeleid op het gebied van dyslexie en dyscalculie en het gebruik van faciliteiten bij onderwijs en examens.

– Evaluatie en monitoring

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister het denkbaar noemt dat zorgleerlingen of leerlingen met achterstanden in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs ondanks extra onderwijsinspanningen de voor hen bedoelde niveaus niet halen. Daardoor zou geen recht worden gedaan aan de talenten van deze leerlingen.

Er is terecht veel aandacht voor zorgleerlingen in het onderwijs, het beleid is erop gericht om hen te ondersteunen en te begeleiden, waarbij «eruit halen wat erin zit» uitgangspunt is. Als blijkt dat een leerling het gewenste niveau desondanks niet lijkt te halen, zal worden ingezet op het voor deze leerling maximaal haalbare. Passend onderwijs kan een bijdrage leveren aan het voorkomen dat leerlingen die extra zorg nodig hebben onzichtbaar zijn en het onderwijs zonder passende opleiding of kwalificatie verlaten.

– Mogelijkheden voor bijsturing

Verschillende fracties willen graag meer informatie over de mogelijkheden voor bijsturing. Zo vraagt de VVD-fractie wat ik precies versta onder een tijdelijke extra herkansingsmogelijkheid en onder passende maatregelen. De PvdA-fractie vraagt zich af of bijsturing ook in kan houden dat de toetsen bijgesteld kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de maatregelen voor bijsturing voor alle scholen zullen gelden of dat ook uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor scholen die al goed bezig zijn. De SP-fractie en CDA-fractie vragen naar mijn beeld bij minimale slaagpercentages op de taal- en rekenexamens. Tot slot vraagt de SP-fractie naar tussenstappen en maatregelen ter bijsturing voor leerlingen waarvan uit metingen blijkt dat ze slechter presteren.

In de voortgangsrapportage heb ik aangegeven dat ik verschillende mogelijkheden tot mijn beschikking heb voor eventuele bijsturing van het implementatieproces. Uw vragen over het inzetten van deze mogelijkheden wil ik graag beantwoorden op het moment dat ik daadwerkelijk van deze mogelijkheden gebruik zou gaan maken. De feitelijke bevindingen in de komende pilotjaren zijn voor mij leidend, ik wil hierop niet vooruitlopen. Ik monitor de pilotfase jaarlijks, aan de hand van evaluaties bij leerlingen en docenten. Bij mijn conclusies betrek ik zowel de leerlingprestaties op de pilotexamens taal en rekenen als de ervaringen bij het implementatieproces binnen de scholen. Ik informeer u over mijn bevindingen in de jaarlijkse voortgangsrapportages, waarvan u de eerstvolgende in het najaar van 2012 zult ontvangen.

De huidige inzet waarmee de scholen de intensivering van het taal- en rekenonderwijs vorm geven, geven mij vertrouwen in de effecten hiervan op toekomstige leerlingresultaten.

Prestaties in het vo en het mbo

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de prestaties van vwo-leerlingen.

Voor Nederlandse taal geldt het niveau 4F voor vwo-leerlingen. Er is besloten om geen diagnostische toets 4F te maken, omdat de deelnemende populatie te klein is en de kosten daarmee onevenredig hoog worden. Wel wordt op dit moment nagegaan in hoeverre de centrale examens Nederlands voldoen aan het niveau 4F. Ik zal de Kamer in een volgende voortgangsrapportage hierover informeren. In het kader van de monitor zijn geen rekentoetsen afgenomen onder 6 vwo-leerlingen. Dat is wel het geval geweest bij een proef met de rekentoets. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de verantwoording van de monitor. Uit deze monitor blijkt dat vwo-leerlingen in het algemeen weinig problemen hebben met de 3F rekentoetsen.8

Evaluatie eerste prestaties

Naar aanleiding van de uitkomsten van de tweede «meting taal en rekenen» uit 2011 vragen de leden van de SP-fractie of de minister de verantwoordelijkheid voor het stevig inzetten op de versterking van het taal- en rekenonderwijs door scholen in het vo en mbo niet te veel bij de scholen legt?

Om de prestaties van leerlingen en studenten op de kernvakken te verbeteren is inzet van de instellingen van belang. Ik vind niet dat ik hiermee de verantwoordelijkheid teveel bij de scholen leg. In het vo en in het mbo zijn de meeste scholen al bezig hun taal- en rekenonderwijs te verbeteren en ik neem verschillende maatregelen om ervoor te zorgen dat leraren en scholen voldoende ondersteund worden bij het versterken van het taal- en rekenonderwijs.

Sinds enige jaren gaat een substantieel bedrag naar de scholen ter ondersteuning van de ambitie om taal- en rekenprestaties te verbeteren. In 2010 is bijvoorbeeld een totaalbedrag van circa € 160 miljoen naar de scholen gegaan, namelijk voor po € 46, vo € 56 en mbo € 58 miljoen. Zoals aangegeven in de begroting van 2012 stel ik ook de komende jaren middelen van dezelfde orde ter beschikking voor een kwaliteitsimpuls, namelijk € 144 miljoen in 2011, € 153 miljoen in 2012 en € 154 miljoen in 2013. Bij deze kwaliteitsimpuls horen de intensivering van het taal- en rekenonderwijs, de invoering van centraal ontwikkelde examens taal en rekenen in het mbo en de aanpassing van toetsen en examens en de invoering van een tussentijdse toets in het vo.

Zoals eerder in paragraaf 2.3 al aangegeven, is daarnaast gezorgd voor ondersteunend materiaal, zoals aanpassing van toetsen en examens door CvE en SLO. Verder heb ik het mogelijk gemaakt dat de steunpunten taal en rekenen de scholen ondersteunen bij de invoering. Scholen maken veel gebruik van dit ondersteuningsaanbod. Bij de invoering van de referentieniveaus worden scholen ook ondersteund door verschillende educatieve partijen en er is ondersteuning bij leerlingen met dyslexie en dyscalculie. Daarnaast is in de lerarenopleidingen de afgelopen jaren een zwaarder accent op de basisvaardigheden komen te liggen, waardoor aankomende leraren beter toegerust zijn om taal en rekenen te doceren dan in het verleden het geval was. Scholen staan voor een grote uitdaging, maar ze staan er niet alleen voor.

3. Voorbereidingen van scholen bij de invoering van referentieniveaus

3.1 Voorbereidingen in het so

De leden van de SP-fractie vragen hoe met de referentieniveaus in het (v)so wordt ingespeeld op het maatwerk dat nodig is in dit type onderwijs. Zij vragen zich af wat het nut is van generieke referentieniveaus in het speciaal onderwijs waar een grote diversiteit aan leerlingen is.

Daarover kan ik zeggen dat de referentieniveaus niet gelden voor de zeer moeilijk lerende leerlingen of leerlingen met een meervoudige handicap. Voor de overige leerlingen worden de referentieniveaus uitgewerkt naar de verschillende doelgroepen. Die uitwerking is gerelateerd aan de instroomeisen van het voortgezet onderwijs en er wordt rekening gehouden met de verschillende beperkingen. Spreekvaardigheid heeft voor een dove leerling een andere betekenis dan voor een horende.

Net als voor het reguliere basisonderwijs geldt ook voor het speciaal onderwijs dat scholen moeten kunnen laten zien waar de leerling staat ten opzichte van de referentieniveaus. Daarin kunnen dus net als in het reguliere onderwijs verschillen zijn. De ene leerling haalt met gemak 1S, terwijl de andere leerling zich halverwege de ladder richting 1F bevindt.

De inschatting van de VO-raad, dat de verscherpte eindexameneisen naar verwachting zullen bijdragen aan de uitval van zorgleerlingen, deel ik niet. Bij de invoering is veel aandacht voor zorgleerlingen. Mijn inschatting is dat zorgleerlingen juist gebaat zijn bij de beoogde kwaliteitsslag in zowel het onderwijs als in de specifieke ondersteuning voor de individuele leerling. Vanzelfsprekend zal ik dit goed monitoren en indien nodig aanvullende maatregelen treffen.

3.2 Voorbereidingen in het vo

Schoolbreed taal- en rekenbeleid

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de minister de Kamer zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken inzake schoolbreed taalbeleid. De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de invoering van schoolbreed taalbeleid wordt geborgd. Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie hoe geborgd wordt dat de maatregelen landen bij de professionals in het onderwijs.

Ik zal de Kamer dit najaar informeren over nadere stappen. Om de maatregelen in de klas te laten landen betrek ik juist ook de vakdocenten zelf hierbij, bijvoorbeeld door inschakeling van de vakverenigingen. Voorts zijn vakdocenten gebaat bij goed (les)materiaal.

De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe scholen tot een aantal jaren geleden omgingen met schoolbreed taalbeleid, aangezien het toen nog wel eens voorkwam dat een leerling bijvoorbeeld een halve punt aftrek kreeg voor onjuist taalgebruik.

Het is zo, dat de school zelf mag bepalen of in schooleigen toetsen of examens puntaftrek wordt gegeven bij onjuist taalgebruik. Deskundigen zijn het erover eens dat het onwenselijk is om punten af te trekken bij toetsen die niet gaan over de Nederlandse taal en onder tijdsdruk worden gemaakt. Een school doet er daarom verstandig aan om sancties te hanteren (waarbij ook sprake kan zijn van het ongecorrigeerd retourneren van werk met de opdracht het te herzien) in die situaties waarin een leerling de tijd heeft het eigen werk in een rustig moment na te lopen op taalfouten. Bij de centrale examens is puntaftrek bij andere vakken dan het Nederlands niet toegestaan.

4. Ondersteuning van leraar en school

4.1 Deskundigheidsbevordering leraren

De leden van de PVV-fractie vragen welke organisatie verantwoordelijk wordt voor de landelijke toetsing aan het einde van de lerarenopleidingen.

De kennistoetsen taal en rekenen voor de pabo worden op dit moment ontwikkeld door de lerarenopleidingen gezamenlijk onder regie van de HBO-raad. De lerarenopleidingen werken aan digitale toetsitembanken, die extern gelegitimeerd worden. Uitgangspunt is dat de lerarenopleidingen zelf verantwoordelijk blijven voor de toetsing. Er wordt door de lerarenopleidingen gezocht naar een goede samenwerkingsvorm, waarbij een valide en betrouwbaar proces vooropstaat. Daarvoor trekken de lerarenopleidingen ook externe deskundigen aan. De staatssecretaris van OCW is met de NVAO en de HBO-raad in gesprek over een mogelijke rol van de NVAO in de externe legitimering van deze toetsitembanken en controle op de werkwijze van de op te richten organisatie.

4.2 Ondersteuning door educatieve organisaties

Dit najaar zal ik, zoals hierboven gemeld, de Kamer informeren over de voortgang in de gesprekken over schoolbreed taal- en rekenbeleid met de VO-Raad, de AOC-Raad, de vakinhoudelijke verenigingen, de stichting voor de beroepsgerichte vakken in het vmbo, Cito, SLO en het Steunpunt taal en rekenen.

Om de voortgang te stimuleren betrek ik juist ook de vakdocenten zelf, bijvoorbeeld door inschakeling van de vakverenigingen. Voorts zijn vakdocenten gebaat bij goed (les)materiaal.

Ook met de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken-Wiskunde Onderwijs (NVORWO), de Nederlandse vereniging voor Wiskundeleraren (NVvW) en het sectiebestuur Nederlands van de Vereniging Levende Talen vindt regelmatig overleg plaats. De NVORWO is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de totstandkoming van het protocol dyscalculie. NVORWO levert zo een bijdrage aan de bevordering van kennis van rekenproblemen in het vo en mbo. De NVvW heeft al in een vroeg stadium gesignaleerd dat leerlingen die geen wiskunde als eindexamenvak kiezen een rekenprogramma ontberen. De NvVW heeft samen met het Freudenthal Instituut een dergelijk programma ontwikkeld. De Vereniging Levende Talen is blij met de aandacht voor de Nederlandse taal. Zij stelt dat het huidige taalonderwijs benaderd wordt vanuit het aanleren van vaardigheden (leesvaardigheid, mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid). Zij juicht het toe dat het referentiekader Nederlandse taal ook deze opzet kent en betreurt het dat de aandacht voor taal zich soms verengt tot spelling en grammatica.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er ook ontwikkelingen in gang zijn gezet voor de kennisbases voor de universitaire lerarenopleidingen, inclusief de educatieve minors.

De kennisbases op de hbo-lerarenopleidingen zijn ontwikkeld om eenduidig het eindniveau van de studenten aan lerarenopleidingen vast te stellen. Dit zorgt ook voor transparantie en onderling vergelijkbaar niveau tussen lerarenopleidingen. De kennisbases taal en rekenen worden ontwikkeld en ingevoerd op de pabo’s, op de tweedegraads lerarenopleidingen en de eerstegraads lerarenopleidingen Nederlands en Wiskunde in het hbo worden de kennisbasis Nederlands en wiskunde ingevoerd. In de overige opleidingen wordt dus geen kennisbasis taal en rekenen-wiskunde ingevoerd, aangezien in deze opleidingen geen leraren worden opgeleid die taal en rekenen-wiskunde onderwijs geven. De universitaire lerarenopleidingen en de educatieve minor kennen een andere opbouw dan de hbo-lerarenopleidingen. Toelating tot de universitaire lerarenopleidingen en de educatieve minor gebeurt op basis van een vakinhoudelijke bachelor, waarbij een student de benodigde vakkennis heeft opgedaan. Voor de educatieve minor bestaat een verwantschapstabel waarin beschreven is in welk schoolvak aan vmbo-tl en de eerste drie leerjaren van havo en vwo lesgegeven mag worden wanneer binnen een specifieke bacheloropleiding een educatieve minor is gevolgd.

Voor de opleidingen voor leraar Nederlands en Wiskunde is doorstroom vanuit relevante wetenschappelijke, vakspecifieke bachelors mogelijk. Met de verwantschapstabel is gewaarborgd dat de student na zijn vakbachelor goed kan doorstromen naar een vakmaster in betreffend vak en vervolgens naar de Universitaire lerarenopleiding. Naar mijn mening is daarmee de vakinhoudelijke component voor deze universitaire lerarenopleidingen voldoende geborgd.

De leden van de PVV-fractie vragen of de minister van plan is scholen te verplichten gebruik te maken van het leerlingvolgsysteem dat door Cito wordt ontwikkeld en dat speciaal bedoeld is voor de specifieke doelgroepen van het speciaal onderwijs.

Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel kwaliteit (v)so voor het so (per 1-8-2012) en voor het vso (per 1-8-2013) worden de scholen voor (v)so verplicht een voortgangsregistratie bij te houden. Met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel m.b.t. de invoering van een centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem (LOVS) in het primair onderwijs, zullen aan die voortgangsregistratie nadere eisen worden gesteld. Alhoewel het door Cito ontwikkelde systeem specifiek ontwikkeld is voor het speciaal onderwijs, zal ik het (v)so niet verplichten om dit systeem te gebruiken. Scholen zijn – vanuit de gedachte van vrije marktwerking – vrij een ander systeem te kiezen zolang dit aan de voorwaarden voldoet.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Miltenburg, A. van (VVD), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL), Liefde, B.C. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Schouten, C.J. (CU), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Lodders, W.J.H. (VVD) en Rouwe, S. de (CDA).

X Noot
2

Bijlage bij de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 juni jl. inzake de Beleidsreactie advies Onderwijsraad «Een stevige basis voor iedere leerling».

X Noot
3

Kamerstukdossier 32 290.

X Noot
4

Kamerstuk 32 290, nr. 19.

X Noot
5

Opiniepeiling basisvaardigheden en opbrengstgericht werken in PO: http://www.researchned.nl/

X Noot
6

www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/brochures/2011/04/21/

onderwijsverslag-2009–2010.html

X Noot
7

Effectief Schakelen: verbeteren van de informatieoverdracht tussen PO en VO (http://www.poraad.nl/scrivo/asset.php?id=906841)

X Noot
8

Zie http://www.cito.nl/onderzoek%20en%20wetenschap/onderzoek/wet_onderzoek/publicaties/taal_en_rekenen.aspx

Naar boven