31 322 Kinderopvang

Nr. 73 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 april 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, d.d. 20 november 2009 inzake het door de Inspectie van het Onderwijs uitgebrachte onderzoekrapport: «Inspecteren is vooruitkijken - Inventarisatie van factoren die van invloed zijn op het uitvoeren van inspecties kinderopvang door GGD-en» (Kamerstuk 31 322, nr. 69). Bij brief van 12 april 2010 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

Blz.

   

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

1. Inleiding

2

 

2. Het onderzoekrapport «Inspecteren is vooruitkijken»

2

 

3. Beleidsconclusies

4

II

Reactie van de staatssecretaris

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) met als doel het bieden van inzichten die kunnen leiden tot verbetering van de uitvoering bij gemeenten en GGD-en nadat in 2007 was gebleken dat ongeveer een derde van de wettelijk verplichte inspecties niet werd uitgevoerd. De bedoeling van het rapport is handvatten te bieden om de praktische organisatie van de inspecties bij de GGD en de gemeenten te verbeteren.

De leden zijn van mening dat het erg belangrijk is dat de GGD-en de toezichthoudende taak naar behoren uitvoeren. Het gaat hier immers om toezicht op opvang van een kwetsbare groep, namelijk kleine kinderen. Toezicht op de uitvoering en vervolgens handhaving van de regels die we met elkaar hebben afgesproken, is dan ook van het grootste belang. Niet alleen moet de GGD het wettelijk aantal opgedragen inspecties op kinderopvang uitvoeren, de gemeenten moeten, mede op basis daarvan, kunnen handhaven. De leden onderschrijven met de staatssecretaris de conclusies en aanbevelingen van het onderzoekrapport door de IvhO over het toezicht door de GGD-en op de kinderopvang.

De leden hebben wel nog enkele vragen over de uitkomsten van het rapport en de reactie van staatssecretaris daarop.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie van de staatssecretaris inzake het onderzoeksrapport van de IvhO «Inspecteren is vooruitkijken – Inventarisatie van factoren die van invloed zijn op het uitvoeren van inspecties kinderopvang door GGD-en». De leden onderschrijven de mogelijkheden van de IvhO om tot verbetering van de uitvoering van het toezicht van kinderopvang te komen. Over dit onderzoek en de beleidsreactie hebben de leden echter nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en het onderzoeksrapport van de IvhO «Inspecteren is vooruitkijken». De leden hebben herhaaldelijk in debatten aangegeven zich zorgen te maken of de GGD in staat is om alle kinderopvangcentra, peuterspeelzalen en de gastouderadressen te controleren. Met de nieuwe wet kinderopvang en de harmonisatiewet kinderopvang en peuterspeelzalen krijgen de GGD-en een aanzienlijke taakverzwaring. De leden zijn van mening dat de kwaliteitseisen in de kinderopvang een groot goed zijn en dat het belangrijk is dat deze ook gehandhaafd worden, maar dan moeten de GGD-en wel voldoende capaciteit en ruimte hebben om deze taak uit te kunnen voeren. Helaas heeft de brief van de staatssecretaris en het onderzoeksrapport van de IvhO deze leden niet gerust gesteld.

2. Het onderzoekrapport «Inspecteren is vooruitkijken»

De leden van de CDA-fractie maken zich grote zorgen over de capaciteit bij de GGD nu het nieuwe stelsel van gastouderopvang is ingevoerd dat zorgt voor extra druk op de GGD-en. Kan de staatssecretaris nog een keer toelichten waarom zij, ook in het licht van de uitkomsten van dit rapport, van mening is dat er geen capaciteitsproblemen zullen ontstaan bij de GGD? Uit de belangrijkste conclusies blijkt immers dat er bovenal een cultuurverandering moet gaan ontstaan bij de GGD en gemeenten en dit is niet iets dat op korte termijn bewerkstelligd kan worden, ook niet met inzet van de tien miljoen euro aan extra middelen. Bovendien blijkt nu juist uit het rapport dat er een bovenmatig effect uitgaat van het inzetten van tijdelijke krachten en het feit dat het veel tijd vergt om een inspecteur op te leiden.

Kan de staatssecretaris aangeven of er voor 2010 voldoende budget is voor de GGD-en om alle inspecties uit te voeren, nu uit het rapport blijkt dat volgens de gemeenten en GGD-en onvoldoende budget voor onder andere 2007 één van de belangrijkste redenen was voor het niet voldoende uitvoeren van de handhavende taken, zo vragen de leden.

De leden zijn benieuwd of de invoering van het risicogestuurd toezicht inderdaad zal leiden tot minder capaciteitsproblemen. Kan de staatssecretaris een toelichting geven op de ervaringen met en effecten van risicogestuurd toezicht tot nu toe?

De leden verbazen zich over de uitkomst van het rapport dat er per gemeente verschillen zijn in de duur en kosten van een inspectiebezoek. Deze leden zijn van mening dat het niet zo mag zijn dat kinderopvanginstellingen of gastouder(bureaus) in verschillende gemeenten onderhevig zijn aan inspectiebezoeken die te zeer verschillen. Dit zou voor elke gemeente min of meer gelijk moeten zijn, anders leidt dit tot rechtsongelijkheid die niet uit te leggen is. Graag ontvangen deze leden een reactie van de staatssecretaris.

Verder zijn de leden benieuwd wat het percentage gemeenten is dat de handhaving op orde heeft en welke gemeenten worden aangeschreven door de IvhO omdat zij achterblijven. Kan de staatssecretaris aangeven of het vooral om kleine of om grote gemeenten gaat die achterblijven? Is verder duidelijk wat de oorzaken zijn van het achterblijven van deze gemeenten?

Ten slotte vragen de leden of het mogelijk is informatie te delen over «best practices», zodat GGD-en en gemeenten van elkaar kunnen leren zonder het wiel zelf uit te hoeven vinden.

De leden van de PvdA-fractie lezen in het onderzoek van de IvhO dat de voornaamste conclusie is dat gemeenten en GGD-en in 2007 en 2008 onvoldoende budget beschikbaar hadden om adequate controles uit te voeren. De leden horen graag of de staatssecretaris van mening is dat met het beschikbare budget van tien miljoen euro (in 2009:11,9 miljoen euro) in het jaar 2010 de garantie gegeven kan worden dat GGD-en nu wel goede controles kunnen uitvoeren. Zeker in het licht van de extra inspectietaken die zijn gemoeid met de controle van de gastouders.

Veel van de aangedragen verbeterpunten van de IvhO liggen op het vlak van planning en voorbereiding tussen gemeenten en de GGD-en onderling. Een aangedragen verbeterpunt van het IvhO is de vraag naar een onderzoek om zicht te krijgen op hoe de verschillende GGD-en hun werk organiseren, in relatie tot de kosten die gemoeid zijn met de inspecties kinderopvang. De leden horen graag hoe de staatssecretaris tegen deze aanbeveling aankijkt en of zij voornemens is om dit onderzoek te laten uitvoeren. Een andere vraag van deze leden is, of er nu inderdaad echt sprake is van uniform toezicht door de GGD-en. De staatssecretaris zegt in de eerste alinea van haar beleidsreactie dat dit zo is, terwijl bij een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over het Wetsvoorstel OKE (Harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang2) in september 2009 de overkoepelende organisatie van GGD-en nog pleitte voor geüniformeerd toezicht. Blijkbaar waren er nog significante verschillen, zo constateren deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat de GGD-en pas in 2008 extra middelen hebben gekregen omdat de helft van alle GGD-en in 2007 aangaven te weinig middelen te hebben voor de uit te voeren inspecties. Pas eind 2008 hadden zij voldoende inspecteurs om ook voldoende inspecties uit te voeren. In hoeverre zijn deze extra middelen toereikend? Houdt het Rijk rekening met de toenemende groei van vraag naar kinderopvang? In hoeverre worden gemeenten geattendeerd op het feit dat ook zij rekening moeten houden met deze toenemende vraag naar kinderopvang? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat er voldoende inspecteurs zijn zo dat alle organisaties en gastouders ook daadwerkelijk gecontroleerd kunnen worden?

Voorts merken deze leden op dat de verschillen van prijzen en de duur van inspecties per GGD verschillen. Zij vragen of er geen uniforme regeling voor alle GGD-en kan worden gemaakt? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

3. Beleidsconclusies

De leden van de PvdA-fractie lezen in de beleidsreactie op het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht Kinderopvang 2007»3, waar de staatssecretaris naar refereert in haar beleidsbrief, dat in 2009 verder zal worden gegaan met het omzetten van de gemeentelijke registers in een geautomatiseerd systeem, de zogeheten Gemeenschappelijk Inspectie Ruimte (GIR). De leden delen de mening van de staatssecretaris dat een volledig gemeentelijk register het voor gemeenten eenvoudiger maakt om de kwaliteit van de kinderopvang te handhaven. De leden horen graag hoeveel gemeenten de gegevens al hebben omgezet naar het GIR.

Voorts merken deze leden op dat alle gemeenten, die de uitvoering van het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang op orde hebben, van de IvhO vóór 2010 bericht krijgen. Met gemeenten waarbij dit niet het geval is zal de IvhO gerichte afspraken maken. De leden horen graag bij hoeveel gemeenten dit nog niet op orde is. Voorts vragen de leden welke sancties hieraan verbonden zijn. Is er een deadline voor deze gemeenten? Hoeveel tijd krijgen zij nog voordat de zaken echt op orde moeten zijn, zo vragen deze leden.

Tot slot vragen de leden wanneer de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitwerking van de motie van het lid Kraneveldt-van der Veen4, waarin een verzoek aan de regering ligt besloten om in gesprek te gaan met de branche om tot de ontwikkeling te komen van een certificering of een keurmerk voor de kinderopvangbranche. De leden vragen het in de context van deze beleidsbrief omdat de leden van mening zijn dat certificering of een keurmerk op termijn de werkdruk bij de GGD en de IvhO en de toezichtsdruk bij de kinderopvangaanbieders kan verlagen. In dit kader horen de leden graag ook in hoeverre de regering al bezig is met het instellen van een onafhankelijke toezichthouder voor de kinderopvangbranche, zoals verwoord in de motie van de leden Koser Kaya en Kraneveldt-van der Veen5 .

De leden van de SP-fractie vragen of de staatssecretaris het met deze leden eens is dat toezicht en handhaving een belangrijke taak is van de gemeenten en GGD-en om de kwaliteit van kinderopvang te kunnen waarborgen. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom zij niet van plan is om het beschikbare geld voor toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang te oormerken? Deze leden zijn van mening dat in tijden dat de gemeenten enorme bezuinigingen op het gemeentefonds staan te wachten het niet verantwoord is om toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang te laten concurreren met stoeptegels en lantaarnpalen, maar dat dit geld geoormerkt moet zijn. Zeker gezien het feit dat in 2007 30% van de wettelijk verplichte jaarlijkse inspecties niet werden uitgevoerd. De leden vinden dit onwenselijk. Tevens blijkt uit het rapport dat er bij gemeenteambtenaren een gebrek is aan kennis over de financiering van toezicht en handhaving kinderopvang, hoe gaat de staatssecretaris dit verbeteren, zo vragen de leden.

Deze leden vragen tevens hoe de staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat alle gemeenten meer de regie in handen nemen en ervoor zorgen dat zij ook de wettelijke taak op toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang kunnen garanderen.

Kan de staatssecretaris garanderen dat voor 1 september 2010 alle gastouders zijn geïnspecteerd zodat zij ingeschreven kunnen worden in het register kinderopvang? En kan de staatssecretaris garanderen dat de gemeenten en GGD-en kunnen voldoen aan hun wettelijke taak om alle kinderopvangorganisaties en straks ook alle peuterspeelzalen te inspecteren, zo vragen de leden.

II Reactie van de Minister

Inleiding

Het verheugt mij te kunnen constateren dat de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de SP met belangstelling kennis hebben genomen van de brief van 20 november jl. en het rapport van de Inspectie van het Onderwijs: «Inspecteren is vooruitkijken - Inventarisatie van factoren die van invloed zijn op het uitvoeren van inspecties kinderopvang door GGD-en». Deze fracties onderschrijven de conclusies en aanbevelingen van het onderzoekrapport door de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) over het toezicht door de GGD-en op de kinderopvang. Wel vragen de fracties zich af of de GGD-en voldoende tijd en middelen hebben om hun taken uit te voeren.

2. Het onderzoekrapport «Inspecteren is vooruitkijken»

De leden van de CDA-fractie vragen of er door de invoering van het nieuwe gastouderopvangstelsel bij de GGD-en geen capaciteitsproblemen zullen ontstaan. Tevens vragen deze leden samen met de leden van de fracties van de PvdA en van de SP of er voor 2010 voldoende budget is om alle inspecties uit te voeren.

De implementatie van de gewijzigde Wet Kinderopvang zorgt voor een aanzienlijke uitbreiding van de taken van GGD’en en van gemeenten. Om deze uitbreiding mogelijk te maken heeft het ministerie van OCW voor de jaren 2010 en 2011 10 miljoen euro extra in het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Daarnaast zijn inhoudelijke afspraken gemaakt over de aanpak. In 2009 zijn daarover in een bestuurlijk overleg met de VNG, GGD Nederland en de Inspectie van het Onderwijs al afspraken gemaakt. Afgesproken is dat de richttijd voor een inspectie bij iedere gastouder één uur is. Kinderopvang- en bso-locaties die een voldoende scoren op de kernpunten van de inspectie in 2009 worden in 2010 niet geïnspecteerd. Ook worden bij alle andere kinderopvang- en bso-locaties inspecties op basis van het landelijk model voor risicogestuurd toezicht uitgevoerd. Dit betekent dat er op de meest essentiële punten onaangekondigd wordt gecontroleerd.

In het bestuurlijk overleg van 7 april jl. heb ik hierover met de VNG, GGD Nederland en de Inspectie nadere afspraken gemaakt. Geconstateerd is dat het aantal gastouders op dit moment nog laag is, zeker in relatie tot het verwachte aantal gastouders. Vervolgens is gesproken over de verschillende wijzen waarop bij grote aantallen gastouders toezicht kan worden gehouden wanneer in korte tijd zeer veel gastouders zich aanmelden voor inspectie. Indien deze situatie zich eind juni voordoet, hebben de partijen zich aan het volgende bestuurlijk gecommitteerd: de GGD toetst in 2010 in ieder geval alle gastouders op Toetsingskader A, oftewel op VOG, diploma/certificaat, EHBO-diploma en of de gastouder geen onder toezicht gestelde kinderen heeft c.q. uit de ouderlijke macht is ontheven. Toetsing op de opvanglocatie (deel B) zal vervolgens gespreid plaatsvinden over 2010 en 2011. Hierbij wordt onder meer getoetst op de veiligheid en geschiktheid van de opvanglocatie.

De VNG en GGD Nederland hebben bij de gekozen optie het voorbehoud gemaakt dat in juni overeenstemming zal worden bereikt over de daarvoor beschikbare middelen en de verdeling daarvan over verschillende gemeenten. Hiertoe zullen voor het bestuurlijk overleg van juni scenario’s worden voorbereid en uitgewisseld.

De leden van het CDA vragen naar de ervaringen tot nu toe met het risicogestuurd toezicht en de effecten hiervan.

In het huidige model van risicogestuurd toezicht staat het onaangekondigde toezicht op kernzaken en het toetsen in de praktijk (versus papieren controle) centraal. Deze controle levert een realistischer beeld op van de dagelijkse praktijk. Er wordt gecontroleerd op de groepsgrootte, op de pedagogische praktijk en of het maximaal aantal kinderen per leidster niet wordt overschreden. Deze vorm van toezicht wordt ingezet wanneer een kinderopvang- of bso-locatie tijdens de controle van het vorig jaar aan de eisen voldeed. Zowel voor de houder van een kinderopvang- of bso-locatie als voor de GGD-inspecteur betekent dit tijdwinst. De houder hoeft niet van te voren documenten bij elkaar te zoeken en op te sturen. En de inspecteur is geen tijd kwijt voor het maken van een afspraak; voor de GGD een tijdwinst van gemiddeld drie uur per kinderopvang- of bso-locatie. In eerste instantie is het model vooral gebaseerd op de inspectiehistorie van een kinderopvang- of bso-locatie. Het model zal gaan meegroeien met de ontwikkelingen in het veld.

De leden van het CDA vragen naar de mening van de bewindspersoon van de uitkomst in het rapport dat er per gemeente verschillen zijn in de duur en kosten van een inspectieonderzoek. De leden van de PvdA vragen in dit kader of zij voornemens is om onderzoek te laten doen, zoals de IvhO suggereert, naar de wijze waarop GGD-en hun werk organiseren in relatie tot de kosten. De leden van de SP vragen of er geen uniforme regeling voor alle GGD-en kan worden gemaakt?

Het toezicht door de GGD op de kinderopvang vindt landelijk uniform plaats. Daarnaast heeft iedere gemeente en GGD voor wat betreft de tijdsduur van de inspecties een eigen verantwoordelijkheid om de inspecties met voldoende kwaliteit en doelmatigheid uit te voeren. GGD-en en gemeenten verschillen tevens in de wijze waarop zij de kosten verrekenen. Zo berekenen sommige GGD-en hun tarief incrementeel (dat wil zeggen dat vaste kosten via het basispakket al gedekt zijn door de gemeente), terwijl andere GGD-en de integrale kosten berekenen. Verschillende wijzen van begroting door GGD-en, waarbij het onderdeel kinderopvang maar een zeer bescheiden post vormt, kan hiervan dus de oorzaak zijn. Uniformiteit in de wijze van begroten is niet noodzakelijk. Wel ben ik met de VNG en GGD Nederland van mening dat de relatie tussen gemeenten en GGD-en meer een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie zou moeten zijn, waarin transparante prijs- en prestatieafspraken worden gemaakt over de uitvoering van het toezicht op de kinderopvang door de GGD. Uit het onderzoekrapport «Inspecteren is vooruitkijken» blijkt immers dat daar waar er een professionele en zakelijke invulling is en een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie, de beste resultaten wordt behaald voor wat betreft de effectiviteit van het toezicht.

De leden van de CDA-fractie vragen welke gemeenten de IvhO zal aanschrijven, omdat zij achterblijven. Zijn dat grote of kleine gemeenten? Tevens vragen zij naar de oorzaken van dit achterblijven.

Op dit moment is de IvhO bezig met in kaart brengen van de gemeenten die achterblijven. Het betreft gemeenten die tekortkomen omdat:

  • ze niet handhaven, ondanks dat er door de GGD overtredingen zijn geconstateerd,

  • ze het gemeentelijk register kinderopvang niet op orde hebben

  • ze de wettelijke verplichte onderzoeken door de GGD te weinig (laten) uitvoeren;

De oorzaak ligt daarin dat veel gemeenten blijken weinig prioriteit te geven aan de handhaving van de kwaliteit van kinderopvang, ook is er sprake van een hoge mutatiegraad aan gemeenteambtenaren, die gepaard gaat met een onvoldoende borging van deskundigheid. De grootte van de gemeente bleek nauwelijks van invloed op het wel of niet achterblijven.

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of het mogelijk is informatie te delen over «best practices», zodat GGD-en en gemeenten van elkaar kunnen leren zonder het wiel zelf uit te hoeven vinden.

Het delen van informatie over «best practices» wordt in de praktijk al toegepast. Zo wordt in het project van de IvhO «achterblijvende gemeenten de informatie van goede gemeenten betrokken in het verbeterproces met gemeenten die achterblijven. De VNG doet dat eveneens. De VNG ondersteunt die gemeenten, waarvan duidelijk is dat de prestaties met betrekking tot het toezicht en vooral de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang, achterblijven.

De leden van de PvdA-fractie vragen, of er nu inderdaad echt sprake is van uniform toezicht door de GGD-en. Dit naar aanleiding van een rondetafelgesprek in september 2009 in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Ontwikkeling door kwaliteit en educatie (OKE) GGD Nederland nog pleitte voor geüniformeerd toezicht. Blijkbaar waren er nog significante verschillen, zo constateren deze leden.6

Het toezicht door de GGD vindt landelijk uniform plaats. Net als bij de kinderopvang zal na invoering van de Wet OKE het toezicht bij de peuterspeelzalen zoveel mogelijk uniform plaatsvinden. De GGD zal daartoe landelijk gestandaardiseerde toetsingskaders ontwikkelen, met concrete toetsingscriteria. De landelijke kwaliteitseisen voor het toezicht op de kinderopvang, zowel in de Wet kinderopvang als in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang worden zoveel mogelijk van toepassing op de peuterspeelzalen. Met inachtneming van de relevante verschillen, kan er op deze wijze zoveel mogelijk eenduidigheid in kwaliteit worden bereikt.

De leden van de SP-fractie vragen of het Rijk rekening houdt met de toenemende groei van vraag naar kinderopvang. Tevens vragen deze leden in hoeverre gemeenten worden geattendeerd op het feit dat ook zij rekening moeten houden met deze toenemende vraag naar kinderopvang?

Vanwege onder meer de uitbreiding van het aantal locaties in de kinderopvang is vanaf 2008 het budget voor gemeenten voor toezicht en handhaving kinderopvang verhoogd met € 3 mln. In totaal is er in 2009 voor het toezicht en de handhaving kinderopvang in het Gemeentefonds een bedrag van € 11,9 mln. beschikbaar. Voor 2010 en 2011 zijn er extra middelen vanwege een aanscherping van het toezicht op de gastouderopvang, maar ook vanwege de groei van het aantal locaties. De VNG heeft de gemeenten hierop actief via ledenbrieven en op gehouden regionale bijeenkomsten voor gemeenten geattendeerd.

3. Beleidsconclusies

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel gemeenten de gegevens van de gemeentelijke registers hebben omgezet naar het GIR.

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zorgt voor de omzetting van de gemeentelijke registers naar GIR 1.8. Dit gebeurt voor 1 mei 2010. Daarnaast zijn met de VNG afspraken gemaakt over de aansluiting van gemeenten op het landelijk register kinderopvang en over de vulling van dit register. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vulling van het landelijk register. Tussen 1 mei en 1 oktober worden gemeenten hierop aangesloten. Het landelijk register kinderopvang wordt openbaar toegankelijk via internet, zodat iedereen kan zien welke kinderopvangvoorziening geregistreerd is en dus recht geeft op kinderopvangtoeslag. Het register zal vanaf mei 2010 toegankelijk zijn voor iedereen.

De leden van de SP-fractie vragen bij hoeveel gemeenten de uitvoering van het toezicht en de handhaving van de kwaliteit nog niet op orde is. Voorts vragen deze leden welke sancties hieraan verbonden zijn, of er een deadline voor deze gemeenten is en hoeveel tijd gemeenten hebben voordat de zaken echt op orde moeten zijn.

Op dit moment is het onderzoek hiernaar nog gaande. Uit de door de IvhO uitgevoerde analyse van de gegevens uit 2008 blijkt dat begin 2010 165 gemeenten onvoldoende scoorden op het criterium «handhaven». Bij deze gemeenten wordt nu nader onderzoek uitgevoerd. Zowel de analyse als het opstellen van afspraken over de verbetertrajecten is maatwerk. Op dit moment worden met de eerste groep van gemeenten afspraken gemaakt over de opstelling van een dergelijk verbetertraject. In een dergelijke verbeterplan worden zowel een einddatum, als ijkmomenten (tussentijdse meting over de voortgang) opgenomen. Bij gemeenten die de uitvoering na afloop van het verbeterplan nog steeds niet op orde hebben, heeft de IvhO de mogelijkheid een onderzoek «Mogelijke ernstige tekortkomingen» te starten. Op basis van dit IvhO-onderzoek, kan de bewindspersoon besluiten tot het geven van een aanwijzing (bestuurlijke sanctie), waarin een termijn bepaald wordt waarbinnen de gemeente haar uitvoering conform de wet moet hebben georganiseerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitwerking van de motie van het lid Kraneveldt-van der Veen7, waarin een verzoek aan de regering ligt besloten om in gesprek te gaan met de branche om tot de ontwikkeling te komen van een certificering of een keurmerk voor de kinderopvangbranche. De leden vragen het in de context van deze beleidsbrief omdat de leden van mening zijn dat certificering of een keurmerk op termijn de werkdruk bij de GGD en de IvhO en de toezichtsdruk bij de kinderopvangaanbieders kan verlagen.

De kinderopvang kent het zogenaamde HKZ-certificaat. Dit certificaat is destijds met subsidie van het Rijk specifiek voor de kinderopvang ontwikkeld. Ongeveer een derde van de kinderopvangorganisaties is gecertificeerd. ITS heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor verminderd overheidstoezicht bij kinderopvangorganisaties die gecertificeerd zijn. Uitkomst van dat onderzoek was dat aangepast toezicht mogelijk is op basis van een risicomodel waarin naast het gecertificeerd zijn, de inspectiehistorie, eventuele klachten of signalen en andere factoren worden gewogen. Op verzoek van OCW heeft GGD Nederland zo’n model ontwikkeld. De eerste fase van het risicogestuurde toezicht is in september 2009 ingevoerd. Daarbij ligt de nadruk op de inspectiehistorie als aanleiding voor minder toezicht waar mogelijk.

In dit kader horen de leden graag ook in hoeverre de regering al bezig is met het instellen van een onafhankelijke toezichthouder voor de kinderopvangbranche, zoals verwoord in de motie van de leden Koser Kaya en Kraneveldt-van der Veen8 .

Vijf februari jl. heeft staatssecretaris Dijksma een brief aan de TK verzonden over de positie van ouders in de kinderopvang. Na een oriëntatie op de mogelijkheden is gebleken dat een op mededingingsleest geschoeide toezichthouder naar verwachting weinig effectief zal zijn. Er is daarom een keuze gemaakt voor de oprichting van een ter zake kundig adviesorgaan dat ondersteuning kan bieden aan oudercommissies bij het beoordelen of een stijging in prijs en/of contracturen reëel is. Dit adviesorgaan sluit beter aan op de kinderopvangmarkt. De gekozen oplossingsrichting pakt de kern van het probleem aan door capaciteitsverbetering en het vergroten van de transparantie van de markt. Ook zullen ouders een stevigere positie ten opzichte van ondernemers krijgen.

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de stelling dat toezicht en handhaving een belangrijke taak is van de gemeenten en GGD-en om de kwaliteit van kinderopvang te kunnen waarborgen. Deze leden vragen om uitleg waarom het beschikbare geld voor toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang niet wordt geoormerkt?

Uiteraard vind ik toezicht en handhaving een belangrijke taak van gemeenten en GGD-en om de kwaliteit van de kinderopvang te kunnen waarborgen. Daarvoor is het geen vereiste dat het geld voor toezicht en handhaving kinderopvang zal worden geoormerkt. In het coalitieakkoord uit 2007 is afgesproken dat de decentralisatie naar gemeenten sterk zal worden bevorderd. In dat kader heeft het toenmalige kabinet besloten het aantal doeluitkeringen met de helft te verminderen. Het toenmalige kabinet heeft aangegeven uit te gaan van een vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt. Vanwege deze redenen wordt het budget voor toezicht en handhaving niet geoormerkt.

Tevens blijkt uit het rapport dat er bij gemeenteambtenaren een gebrek is aan kennis over de financiering van toezicht en handhaving kinderopvang, hoe gaat de minister dit verbeteren, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen tevens hoe de minister ervoor gaat zorgen dat alle gemeenten meer de regie in handen nemen en ervoor zorgen dat zij ook de wettelijke taak op toezicht en handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang kunnen garanderen.

Mijn voorganger heeft in overleg met de VNG, GGD NL en de IvhO verschillende maatregelen genomen om te bewerkstelligen dat gemeenten zich actiever met het toezicht op en vooral de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang zouden gaan inzetten om gerichte verbeterafspraken (inclusief termijnen) met de gemeenten te maken die kunnen variëren naar de aard van de tekortkomingen en de herstelduur.

Met de gemeenten die achterblijven maakt de IvhO gerichte verbeterafspraken. Mijn voorgangster heeft de VNG gevraagd specifiek die gemeenten te ondersteunen, waarvan duidelijk is dat de prestaties met betrekking tot het toezicht en vooral de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang, achterblijven. De conclusies en de aanbevelingen uit de eerdere onderzoeken (waaronder het gebrek aan kennis van de gemeenteambtenaren) worden in de contacten van de IvhO en de VNG met de achterblijvende gemeenten meegenomen om tot een daadwerkelijke verbetering te komen.

De leden van de SP vragen of kan worden gegarandeerd dat voor 1 september 2010 alle gastouders zijn geïnspecteerd zodat zij ingeschreven kunnen worden in het register kinderopvang? Tevens vragen deze leden of de gemeenten en GGD-en kunnen voldoen aan hun wettelijke taak om alle kinderopvangorganisaties en straks ook alle peuterspeelzalen te inspecteren.

Gastouders moeten voor 1 september zijn aangemeld. Zij hoeven dan nog niet te zijn geïnspecteerd. Voor het antwoord op de laatste vraag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen over de beschikbare capaciteit en financiële middelen onder 2 («Het onderzoeksrapport Inspecteren is vooruit kijken»).


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Remkes, J.W. (VVD), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Vroonhoven-Kok, J.N. van (CDA), Dijk, J.J. van (CDA), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Leeuwen, H. van (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Bosma, M. (PVV), Pechtold, A. (D66), Langkamp, M.C. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Besselink, M. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Anker, E.W. (CU), Smits, M (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Yücel, K (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Atsma, J.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Uitslag, A.S. (CDA), Vietsch, C.A. (CDA), Schinkelshoek, J. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Timmer, A.J. (PvdA), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Jonker, C.W.A. (CDA), Fritsma, S.R. (PVV), Ham, B. van der (D66), Bommel, H. van (SP), Leijten, R.M. (SP), Bouchibti, S. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gerkens, A.M.V. (SP) en Broeke, J.H. Ten (VVD).

XNoot
2

Kamerstuk 31 989.

XNoot
3

Kamerstuk 31 322, nr. 59.

XNoot
4

Kamerstuk 31 874, nr. 32.

XNoot
5

Kamerstuk 31 874, nr. 40.

XNoot
6

Kamerstukken II, 31 989.

XNoot
7

Kamerstukken II, 31 874, nr. 32.

XNoot
8

Kamerstukken II, 31 874, nr. 40.

Naar boven