31 322 Kinderopvang

Nr. 218 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 september 2013

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de ontwikkeling in het gebruik van kinderopvangtoeslag, de arbeidsparticipatie van ouders van jonge kinderen, het aanbod van kinderopvang en de gemiddelde uurprijs. Ik heb u in juni geïnformeerd over de cijfers over het eerste kwartaal van 2013 (bijlage bij Kamerstuk 31 322 nr. 214). De informatie in deze brief over het gebruik van kinderopvang is gebaseerd op het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt toegekend. Ouders die geen kinderopvangtoeslag ontvangen, vallen daarom buiten deze cijfers over het gebruik van kinderopvang.

Na een daling van 12%1 in het eerste kwartaal, laten de cijfers over het eerste halfjaar van 2013 een totale daling in het gebruik van kinderopvang zien van 13%. Deze daling kan worden uitgesplitst in een daling van 8% in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en een daling van 5% in het aantal uren per kind. De netto arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen is vergeleken met het vorige kwartaal nauwelijks gewijzigd. Het aantal kinderopvanglocaties is in het eerste halfjaar gedaald. De gemiddelde uurprijs is gestegen in de dagopvang en buitenschoolse opvang.

Gebruik kinderopvangtoeslag

Het aantal kinderen waarvoor ouders kinderopvangtoeslag ontvangen is in de het eerste halfjaar van 2013 met 8% gedaald. Tabel 1 laat de ontwikkeling zien van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag vanaf 2008.

Tabel 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag
 

2008

2009

2010

2011

2012

1e half jaar 2013 1

Gemiddeld aantal kinderen

(x 1.000)

600

696

715

738

709

654

Procentueel verschil t.o.v. voorgaand jaar

 

16%

3%

3%

– 4%

– 8%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW

X Noot
1

Dit betreft voorlopige cijfers. Aanvragen kunnen nog met terugwerkende kracht worden aangepast.

Tabel 2 geeft het gebruik van kinderopvangtoeslag weer naar verzamelinkomen. Bij de lage inkomens is een relatief grote daling te zien. Bij huishoudens met een inkomen tot 1,5 x modaal is het gebruik van kinderopvangtoeslag met meer dan 10% gedaald. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de daling in het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt ontvangen en in mindere mate door de daling in het aantal uren opvang per kind.

De daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag is het grootst bij inkomens boven 3 x modaal. Dit wordt veroorzaakt doordat huishoudens met een gezamenlijk inkomen boven de € 118.189 met ingang van 1 januari 2013 geen kinderopvangtoeslag meer ontvangen voor het eerste kind. Dit gaat om zo’n 30.000 kinderen, ca. 4% van het totaal aantal kinderen. Deze kinderen worden daardoor niet meer meegeteld in de cijfers over dit jaar, wat leidt tot een sterke daling in de tabel, maar dit hoeft niet te betekenen dat deze ouders geen gebruik meer maken van kinderopvang. Voor huishoudens met een inkomen tot € 118.189 is de totale daling in het eerste half jaar 9%, waarvan 4% komt door een daling in het aantal kinderen en 5% door een daling in het aantal uren per kind.

Tabel 2. aantal kinderen met KOT en uren per kind naar verzamelinkomen (relatieve mutatie in het eerste halfjaar van 2013 t.o.v. gemiddeld 2012).

Verzamelinkomen

Mutatie aantal kinderen

Mutatie uren

per kind

Totale mutatie

Negatief – tot 130% WML

– 12%

– 3%

– 15%

130% WML – modaal

– 9%

– 3%

– 12%

Modaal – 1,5 x modaal

– 8%

– 4%

– 12%

1,5 x modaal – 2 x modaal

– 1%

– 5%

– 6%

2 x modaal – 3 x modaal

1%

– 3%

– 2%

3 x modaal en hoger

– 35%

– 12%1

– 47%

Totaal

– 8%

– 5%

– 13%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW

X Noot
1

Cijfer is gecorrigeerd ten opzichte van brief over het eerste kwartaal (bijlage bij Kamerstuk 31 322 nr. 214).

Netto arbeidsparticipatie vrouwen en mannen

De netto arbeidsparticipatie van vrouwen is vergeleken met het vorige kwartaal nagenoeg constant gebleven. Het eerste kwartaal liet een daling zien ten opzichte van de cijfers over 2012. De cijfers over het eerste half jaar van 2013 bevestigen deze daling, maar de daling lijkt zich niet voort te zetten. De netto arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen (0–12 jaar) is nu 70,5%.

Tabel 3: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in%)

Netto arbeidsparticipatie

2008

2009

2010

2011

2012

1e kw 2013

2e kw 2013

Vrouwen 15–65

59,2

59,7

59,7

60,2

60,6

59,9

60,1

Vrouwen 25–35

79,2

79,1

79,2

78,4

77,9

76

75,8

Vrouwen 35–45

73,2

74,4

74,3

74

73,5

73,4

73,6

Moeders (lid van ouderpaar)

68

69,1

69,7

70,5

71

70,5

70,3

Alleenstaande moeder

63,3

63,3

63,8

64,6

63

60,9

61,1

Moeders met jonge kinderen (0–12 jaar)

69,4

70,4

70,6

71,1

71,5

70,4

70,5

Bron: CBS

Tabel 4 geeft de ontwikkeling weer in de netto arbeidsparticipatie van mannen en vaders met jonge kinderen. De netto arbeidsparticipatie van vaders laat een stabiel beeld zien vergeleken met het vorige kwartaal. Alleen de arbeidsparticipatie van – de overigens kleine groep – alleenstaande vaders is verder gedaald ten opzichte van het eerste kwartaal.

Tabel 4: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in%)

Netto arbeidsparticipatie

2009

2010

2011

2012

1e kw 2013

2e kw 2013

Mannen 15–65

75,9

74,5

74,2

73,7

72,1

72,2

Mannen 25–35

89,5

87,8

86,3

85,3

82,9

82,6

Mannen 35–45

92,0

90,7

90,0

88,9

86,9

86,2

Vaders (lid van ouderpaar)

92,4

91,7

91,8

91,4

90

90

Alleenstaande vader

80,9

79,8

80,5

79,3

77,4

76,5

Vaders met jonge kinderen (0–12 jaar)

94,2

93,3

93,4

93,2

91,2

91,1

Bron: CBS

Ontwikkeling arbeidsduur vrouwen met kinderen

De ontwikkeling in de arbeidsduur van vrouwen is redelijk constant. Een meerderheid van de vrouwen met een jongste kind in de leeftijd 0–3 of 4–11 is werkzaam in een baan van 24 uur of meer.

Tabel 5: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken
   

2011

2012

1e kw 2013

1e half jaar 2013

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 0–3 is, waarvan beide ouders, 15–64 jaar, werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

6,3

6,3

6,4

7,3

12–23 uur werkzaam

30,5

27,5

28,4

26,6

24 en meer uur werkzaam

63,4

66,2

65,2

66,1

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 4–11 is, waarvan beide ouders werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

9,5

9,4

9,7

8,9

12–23 uur werkzaam

42,3

40,2

38,2

38,8

24 en meer uur werkzaam

48,2

50,5

52,1

52,3

Bron: CBS

Aanbod kinderopvang

In tabel 6 is de ontwikkeling in het aantal kinderopvanglocaties (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang) weergegeven. De cijfers laten zien dat het aantal locaties licht is gedaald in 2013 in de dagopvang en buitenschoolse opvang. Het aantal gastouderlocaties is sinds begin 2013 relatief het meest gedaald. Deze cijfers geven de trend weer op landelijk niveau, regionaal kan het beeld anders zijn.

Tabel 6: aantal kinderopvang- en gastouderlocaties
 

jan-12

april-12

juli-12

okt-12

jan-13

april-13

juli-13

Dagopvang

5.862

5.966

6.013

6.096

6.220

6.196

6.149

BSO

6.735

6.744

6.720

6.776

6.682

6.606

6.510

Gastouders

48.887

47.159

46.191

46.578

45.155

43.996

42.634

Bron: DUO rapportage Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

Ontwikkeling gemiddelde uurprijs

De gemiddelde uurprijzen in de dagopvang en de buitenschoolse opvang is in het eerste half jaar van 2013 gestegen ten opzichte van 2012. De gemiddelde uurprijzen komen boven de maximum uurprijzen uit voor beide opvangvormen. Het procentuele verschil tussen de gemiddelde en maximum uurprijs ligt ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012.

Tabel 7: ontwikkeling gemiddelde uurprijs (in €)
 

2008

2009

2010

2011

2012

1e half jaar

2013

Gemiddelde uurprijzen voor maximering 1

           

Dagopvang2

5,81

5,97

6,16

6,32

6,45

6,54

Buitenschoolse opvang3

5,91

5,95

6,10

6,17

6,40

6,49

Maximum uurprijzen

           

Dagopvang

6,10

6,10

6,25

6,36

6,36

6,46

Buitenschoolse opvang

6,10

6,10

5,82

5,93

5,93

6,02

verschil gem -max %

         

Dagopvang

– 5,0

– 2,2

– 1,5

– 0,6

1,4

1,2

Buitenschoolse opvang

– 3,2

– 2,5

4,6

4,0

7,9

7,8

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW

X Noot
1

2013 is een voorlopige stand

X Noot
2

Exclusief gastouderopvang

X Noot
3

Exclusief gastouderopvang

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

De totale daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag in het eerste kwartaal is bijgesteld van 10% naar 12% na verwerking van mutaties met terugwerkende kracht en opschoning van het bestand.

Naar boven