31 322 Kinderopvang

Nr. 165 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 december 2011

In de brief van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december jl. wordt mij gevraagd om een reactie op de brief van een ouder getiteld «Kinderopvangtoeslag in relatie tot de WW».

In deze brief laat de ouder weten dat het niet duidelijk voor haar is of de overgangstermijn van drie maanden ook geldt voor ouders die in 2011 werkloos worden. De brievenschrijfster laat in haar brief weten dat de Belastingdienst haar via de Belastingtelefoon heeft gemeld dat in haar situatie recht bestaat op kinderopvangtoeslag tot 1 januari 2012. Dit is onjuiste informatie. Ouders die na 1 oktober 2011 werkloos worden, vallen onder de overgangstermijn van drie maanden bij werkloosheid. Mensen die werkloos worden in het laatste kwartaal van 2011 hebben daarmee dezelfde rechten als mensen die in 2012 werkloos worden. Voorheen was het zo dat bij werkloosheid het recht op kinderopvangtoeslag doorliep tot het einde van het jaar. Iemand die werkloos werd in januari profiteerde daardoor veel meer dan iemand die in december werkloos werd. Dat is nu dus anders. Het ministerie van Financiën heeft mij gemeld dat de instructies voor de medewerkers van de Belastingtelefoon op dit punt enkele weken geleden zijn aangepast.

Voorts wordt in de brief van de ouder gesteld dat een overgangstermijn van drie maanden te kort is, ondermeer door de opzegtermijn van twee maanden bij het kinderdagverblijf. Bij een overgangstermijn van drie maanden en een opzegtermijn van twee maanden, zal de ouder de kinderopvang na één maand van werkloosheid moeten opzeggen – tenzij na deze periode sprake is van een re-integratietraject via de gemeente of het UWV. Als sprake is van een traject naar werk, dan blijft het recht op kinderopvangtoeslag immers doorlopen. Is hiervan geen sprake, dan zal na de overgangstermijn van drie maanden naar alternatieven moeten worden gezocht voor de tijd waarvoor echt opvang nodig is. Ik heb uiteraard oog voor de vertrouwensrelatie die kinderen opbouwen met de leiding van de opvang en besef dat er, zij het in steeds mindere mate, nog wachtlijsten bestaan. Tegelijkertijd merk ik op dat de overgangstermijn bij werkloosheid een versoepeling is van de koppeling van kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren. Gedurende drie maanden staan er geen arbeidsuren tegenover de toeslag die ouders ontvangen.

De brievenschrijfster vraagt zich af of zij in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag tijdens een periode waarin zij zich oriënteert op de mogelijkheid om als zelfstandige aan de slag te gaan. De uren die een zelfstandige besteedt aan zijn of haar onderneming komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Indien een zelfstandige zich inschrijft bij de Kamer van Koophandel, en voorbereidingen treft die gerelateerd zijn aan de onderneming, kan de zelfstandige aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Ik wil benadrukken dat de koppeling van de kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren op jaarbasis geldt. Dat wil zeggen dat achteraf wordt gecontroleerd of de toeslag in verhouding staat tot het aantal gewerkte uren gedurende het hele jaar.

Ten slotte staat de brievenschrijfster stil bij de communicatie over de maatregelen in de kinderopvangtoeslag. In mijn brief «Kinderopvangtoeslag zelfstandigen» van 12 december 2011 (Kamerstuk 31 322, nr. 163) ga ik in op de communicatie-activiteiten die hebben plaatsgevonden en die de komende tijd nog zullen plaatsvinden. In deze brief kondig ik aan dat in januari alle toeslagontvangers per brief nog eens worden geïnformeerd over de koppeling van kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven