nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2009
In antwoord op de brief van de Vaste Commissie Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 28 april 2009 over het in werking treden van artikel 5a
Wet publieke gezondheid (2009Z07805/2009D21104) deel ik u het volgende mee.
Naar aanleiding van de bespreking van de Wpg heeft uw Kamer in meerderheid
ingestemd met het aannemen van het Amendement-Kant. Dit heeft tot gevolg dat
gemeenten verantwoordelijk worden voor de publieke gezondheidszorg ten behoeve
van personen boven de 65 jaar. Bij inwerkingtreding van de Wet publieke Gezondheid
(Wpg) op 1 december 2008 is besloten dat artikel 5a op een later moment
in werking zou treden.
De reden dat het artikel nog niet in werking is getreden heeft meerdere
redenen.
Ten eerste moeten gemeenten zich kunnen voorbereiden op hun nieuwe rol.
Zij hebben tijd en ruimte nodig om plannen te ontwikkelen en in gesprek te
gaan met de betrokken beleidsterreinen en partijen zoals bijvoorbeeld GGD,
AWBZ, verzekeraars, thuiszorg, GGZ, huisartsen, WMO, etc.
Ten tweede heb ik me willen beraden over het eventueel aanbrengen van
bepalingen via algemene maatregel van bestuur1
(AMvB).
Ik kies er voor gemeenten bij de uitvoering van dit artikel zo veel mogelijk
vrijheid te geven. Op het niveau van lokale overheden kan het beste worden
aangesloten bij de behoeften van de ouderen zelf. Bij de uitvoering van artikel
5a Wpg is het dan ook belangrijk dat de ouderen zelf centraal gesteld worden.
Op het gebied van ouderengezondheidszorg worden al veel activiteiten aangeboden
en ouderen maken vaak ook gebruik van bestaande (lokale) voorzieningen zowel
binnen de zorg (huisartsenzorg, thuiszorg) als daar buiten (maatschappelijke
ondersteuning). Het is dus niet zo zeer een kwestie van het ontwikkelen van
een nieuw aanbod als wel dat gemeenten bestaande voorzieningen
en structuren beter op elkaar moeten laten aansluiten, waarbij de gemeenten
vanuit een regierol de betreffende partijen beter met elkaar verbinden.
Het Rijk heeft hierbij een meer ondersteunende, faciliterende rol. Om
uitvoering te geven aan deze rol van het Rijk laat ik onder andere een quickscan
uitvoeren door Vilans. In de quickscan staat de vraag centraal welke voorzieningen
er reeds zijn in het kader van ouderengezondheidszorg en welke witte vlekken
er zijn. Met name de kwetsbare ouderen staan hierin centraal. De uitkomst
van dit onderzoek wil ik afwachten voordat ik de invulling van artikel 5a
Wpg definitief maak. Eind juni wordt een tussenevaluatie verwacht van de quickscan.
Het uiteindelijke rapport verschijnt eind augustus.
De hierboven geschetste verantwoordelijkheidsverdeling sluit aan bij het
algemeen ouderenbeleid zoals dat is uiteengezet in het Kabinetsstandpunt op
het rapport «Lang zullen we leven».
Het Kabinet zegt geen voorstander te zijn van «het verzwaren van de
bestuurlijke en politieke aansturing van het ouderenbeleid op rijksniveau».
Het bevorderen van integraliteit en samenhang zal vooral op lokaal niveau –
dicht bij de burger – moeten worden gerealiseerd.
Dat de uitvoering van artikel 5a Wpg met name een lokale aangelegenheid
is wordt ondersteund door de VNG en GGD Nederland.
Medio 2009 zal ik u uitvoerig berichten over de stand van zaken en u tevens
informeren over de datum van inwerkingtreding.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink