Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 31311 nr. 278 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 31311 nr. 278 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2024
Inleiding
Op zelfstandigen die langdurig ziek worden komt veel af. Onder andere het risico op een forse teruggang in inkomen doordat ze hun werk langdurig niet of in mindere mate als gevolg van ziekte kunnen voortzetten. Arbeidsongeschiktheid is een risico dat zich niet bij iedereen voordoet, maar als hiervan sprake is, zijn de gevolgen groot. De meerderheid van de zelfstandigen is nu niet verzekerd. Een deel vindt een verzekering niet nodig of dekt het risico af op andere manier zoals met opgebouwd vermogen of het inkomen van een partner. Een ander deel is onverzekerd, omdat zij de kosten te hoog vinden of omdat zij geen verzekering kunnen afsluiten, bijvoorbeeld door (een combinatie van) hun leeftijd, medische aandoening of medische geschiedenis.
In het regeerprogramma is daarom opgenomen dat er voor zelfstandigen, net als voor werknemers, een verplichte (budgetneutrale) arbeidsongeschiktheidsverzekering komt die voor iedereen toegankelijk is. Zelfstandigen zijn hierdoor beter beschermd tegen verlies van inkomen bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Ook zorgt deze verzekering voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling, en tussen werknemers en zelfstandigen. Tot slot voorkomt het dat de kosten van arbeidsongeschiktheid door beroep op de bijstand op de samenleving als geheel worden afgewenteld. Mijn voorganger heeft, ook naar aanleiding van het Pensioenakkoord en de totstandkoming van het advies «Keuze voor zekerheid» in de Stichting van de Arbeid, het wetsvoorstel dat dit voornemen regelt – het wetsvoorstel Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Baz) – in juni van dit jaar in consultatie gebracht en uitgezet voor diverse adviezen en toetsen. Hierbij is specifiek gekeken naar een verzekering die qua vormgeving past bij de aard van het zelfstandig ondernemerschap. Zelfstandigenorganisaties en sociale partners zijn dan ook nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het voorstel.
De internetconsultatie is inmiddels gesloten en alle gevraagde uitvoeringstoetsen en adviezen zijn ontvangen. In deze brief geef ik uw Kamer een terugkoppeling van de internetconsultatie en vat ik de belangrijkste conclusies van de ontvangen toetsen en adviezen samen. Terwijl het kabinet deze uitkomsten en de gevolgen daarvan voor het wetsvoorstel nog weegt, vind ik het belangrijk om uw Kamer nauw te blijven betrekken in de verdere uitwerking van het voorstel.
Daarom informeer ik uw Kamer nu over deze uitkomsten en schets ik het vervolgproces dat ik voor mij zie.
Ook geef ik met deze brief uitvoering aan de motie van het lid Flach van de SGP-fractie, over een verkenning van de uitvoerbaarheid van een uitzondering voor de agrarische sector.1 Verder doe ik mijn toezegging aan het lid Van Houwelingen van de FvD-fractie gestand over het verslag doen van mijn gesprek met een afvaardiging van de cultuursector. Deze toezegging heb ik gedaan in het tweeminutendebat zzp van 25 september. Ten slotte geef ik in deze brief een korte stand van zaken van de vijf andere wetsvoorstellen die evenals de Baz onderdeel zijn van een breder pakket aan arbeidsmarkthervormende maatregelen: het wetsvoorstel re-integratie tweede spoor, het wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis, het wetsvoorstel hervorming arbeidsmarktinfrastructuur, het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers en het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden.
Internetconsultatie
Van 11 juni tot 23 juli jl. heeft het conceptwetsvoorstel Baz voor consultatie opengestaan. Op deze consultatie zijn in totaal 2.260 reacties binnengekomen, waarvan 1.755 openbare reacties. Het overgrote gedeelte van de reacties is van individuele personen en bedrijven. Een kleiner gedeelte is van landelijke (branche-)organisaties en belangenbehartigers.
Onder de reacties is enig begrip voor het voorstel omdat het niet hebben van een arbeidsongeschiktheidsverzekering een onaanvaardbaar risico met zich mee zou nemen voor de zelfstandigen. Maar het merendeel van de reacties is kritisch op het voornemen van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, dan wel op de uitwerking daarvan. Deze reacties bevatten bezwaren die gericht zijn op het gehele wetsvoorstel of op specifieke kenmerken van de verzekering. Zoals het verplichte karakter van de verzekering, gewenste uitzonderingen op de kring van verzekerden, de hoogte van de premie, het gekozen arbeidsongeschiktheidscriterium en de duur van de wachttijd. Zoals gebruikelijk zal bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel worden bekeken of de reacties aanleiding geven om het wetsvoorstel op punten te verduidelijken of te veranderen. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel zal op de internetconsultatie uitgebreid worden ingegaan.
Uitvoeringstoetsen en adviezen
Er zijn uitvoeringstoetsen en adviezen gevraagd aan de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV), de Sociale Verzekeringsbank, de Autoriteit Financiële Markten, Autoriteit Persoonsgegevens, Raad voor de Rechtspraak en het Adviescollege toetsing regeldruk. Ik ga op die toetsen en adviezen hieronder in.
De uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en UWV zijn kritisch over de uitvoerbaarheid, met als beoordeling respectievelijk «niet uitvoerbaar» en «niet uitvoerbaar, tenzij». In de kern zien de beoordelingen op de volgende punten:
• Onzekerheid over de grondslag winst uit onderneming. In de huidige vormgeving wordt voor het vaststellen van de verzekeringsplicht, het vaststellen van de verschuldigde premie en het vaststellen van de uitkering, aansluiting gezocht bij de zogeheten «winst uit onderneming».
De belastbare winst uit onderneming is de grondslag waarover zelfstandig ondernemers onder andere inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aan de Belastingdienst afdragen. De groep is dus in het algemeen al bekend met de Belastingdienst. Pas bij een definitieve aanslag inkomensheffing, die anderhalf tot vijf jaar na het begin van het belastingjaar wordt afgegeven, is er zekerheid over de verschuldigde inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Diezelfde onzekerheid geldt ook voor de uitvoering van de Baz. De gekozen grondslag leidt tot een periode van onzekerheid over de verzekerings- en premieplicht voor de zelfstandige. Beide organisaties vinden dat de gekozen grondslag «winst uit onderneming» daarmee te grote risico’s op terug- en nabetalingen met zich meebrengt. De Belastingdienst vindt dat het wetsvoorstel hierdoor een te groot beroep doet op het doenvermogen van zelfstandigen omdat het volgens de dienst een reëel risico geeft op onverwachte terugvorderingen en (problematische) schulden. UWV vindt de gekozen grondslag om dezelfde reden een ongewenste basis voor een verzekering en vindt de wijze van vaststelling van de verzekeringsplicht en de daarbij behorende zelfstandigenadministratie daarom niet uitvoerbaar.
• Legt druk op schaarse capaciteit. Beide organisaties geven aan dat de uitvoering van het wetsvoorstel veel capaciteit vraagt en dat inwerkingtreding op korte termijn niet realistisch is gezien de huidige capaciteitsvraagstukken bij beide organisaties. Het UWV geeft aan dat het wetsvoorstel niet uitvoerbaar is, omdat de benodigde (extra) verzekeringsartsencapaciteit niet in het huidige arbeidsongeschiktheidsstelsel kan worden geleverd. De Belastingdienst geeft aan dat het wetsvoorstel een groot beroep doet op schaarse capaciteit, in een tijd waarin tot 2028 verwacht wordt dat 45% van de werknemers van de dienst met pensioen zal gaan. Daarnaast geeft de Belastingdienst aan dat het wetsvoorstel een grote impact heeft op de beschikbare Informatievoorziening (IV-)capaciteit van de organisatie, die op dit moment al onder druk staat. Indien prioriteit wordt gegeven aan de uitvoering van de Baz gaat dat volgens de Belastingdienst onvermijdelijk ten koste van andere wettelijke taken van de organisatie, inclusief toezicht en dienstverlening aan burgers en bedrijven.
• Uitvoering van het wetsvoorstel is complex. Beide organisaties vinden de uitvoering van het wetsvoorstel complex door vooral de wisselingen in de verzekeringsplicht. Dat komt doordat iemand bijvoorbeeld het ene jaar ondernemer is, en het jaar daarop (tijdelijk) niet meer. Verder leidt ook de mogelijkheid van het zijn van gemoedsbezwaarde en het uitstappen van de publieke verzekering naar de private markt (opt-out) tot wisselingen in de verzekeringsplicht. Dit leidt tot mutaties in de systemen van UWV en Belastingdienst. Om uitvoering te geven aan de Baz, zullen er daarom gegevens moeten worden gedeeld tussen verschillende instanties, en moeten processen op elkaar aansluiten.
De Belastingdienst geeft aan dat er geen inwerkingtredingsdatum kan worden vastgesteld, nu het wetsvoorstel onuitvoerbaar is. UWV geeft aan dat invoering in elk geval niet kan voor 1 januari 2030 en mogelijk ook niet in de jaren erna als een wijziging van het (bredere) stelsel van arbeidsongeschiktheid uitblijft. De boodschap van beide uitvoeringstoetsen betekent dat ik de gesignaleerde knelpunten nader moet bestuderen. Daarbij verwacht ik wijzigingen in het conceptvoorstel aan te brengen voordat ik volgende stappen zet in het wetgevingsproces.
De ontvangen toetsen en adviezen van de Sociale Verzekeringsbank, de Autoriteit Financiële Markten, Autoriteit Persoonsgegevens, Raad voor de Rechtspraak en het Adviescollege toetsing regeldruk geven enkele aandachtspunten mee waarmee het wetsvoorstel verbeterd kan worden of kan worden aangevuld. De komende tijd bekijk ik of deze aandachtspunten leiden tot verduidelijking of aanpassingen in het wetsvoorstel.
Vervolgproces
Een verplichte verzekering voor zelfstandigen is geen geringe ambitie: het gaat om een verzekering voor meer dan een miljoen zelfstandig ondernemers die passend is voor deze groep. Dat legt ongeacht de exacte vormgeving een forse druk op al schaarse capaciteit bij uitvoerende instanties.
Voor deze opdracht staat dit kabinet. In overleg met sociale partners, zelfstandigenorganisaties en beoogd uitvoerders wordt al sinds 2020 gewerkt aan een uitvoerbare, betaalbare en uitlegbare verzekering. Het vormgeven van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen is zowel onderdeel van het pensioenakkoord als van een pakket aan maatregelen om de arbeidsmarkt te hervormen. In de zoektocht naar een verzekering die aan die criteria voldoet, hebben naast het kabinet zowel de uitvoerders, zelfstandigenorganisaties als de sociale partners het belang van de zelfstandigen in een gezonde arbeidsmarkt als uitgangspunt. Met dat gedeelde uitgangspunt zie ik genoeg aanknopingspunten om op korte termijn te verkennen hoe de gesignaleerde knelpunten kunnen worden ondervangen.
Met meer of minder vergaande aanpassingen aan het wetsvoorstel streef ik naar een uitvoerbare, betaalbare en uitlegbare verzekering. Om op zorgvuldige wijze opvolging te kunnen geven aan de ontvangen bezwaren en adviezen, verwacht ik het aangepaste wetsvoorstel op zijn vroegst in het derde kwartaal van volgend jaar bij uw Kamer in te dienen.
Herstel- en Veerkrachtplan (HVP)
De Baz maakt als hervorming onderdeel uit van het HVP. Hiervoor zijn twee mijlpalen opgenomen over de voortgang en implementatie van het wetsvoorstel. De eerste mijlpaal is dat de wetgeving, na aanname in het parlement, in het eerste kwartaal van 2025 in het Staatsblad is gepubliceerd. De tweede mijlpaal is dat uiterlijk in het eerste kwartaal van 2026 het parlement een brief ontvangt over de uitvoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Eerder is uw Kamer geïnformeerd dat gezien de stand van het wetgevingstraject het tijdig halen van de eerste mijlpaal niet langer realistisch is.2 Niet (tijdig of volledig) halen van de mijlpaal heeft financiële gevolgen in de vorm van een substantiële korting op de te ontvangen middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) (maximaal € 600 mln. per mijlpaal, dus in totaal mogelijk 1,2 mld. euro).3 Er bestaat de optie om het HVP te wijzigen, inclusief mijlpalen uit te stellen.
Om hier gebruik van te kunnen maken moet worden aangetoond dat de noodzaak tot wijziging voortkomt uit objectieve omstandigheden, er een beter alternatief is of de administratieve lasten worden verlaagd. De uiterlijke deadline voor het behalen van HVP-mijlpalen is 31 augustus 2026. Dit betekent dat bij een wijziging de mijlpalen voor die tijd moeten zijn behaald. Ook mag een wijziging niet tot een lager ambitieniveau leiden wat betreft het adresseren van de relevante landspecifieke aanbevelingen.4 De mogelijkheden voor het wijzigen van deze hervormingsmijlpalen zijn dus beperkt, waardoor het onzeker is of een korting kan worden voorkomen.
Wijzigingsverzoeken moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie en de Ecofinraad. Ik ga met de Europese Commissie in gesprek over mogelijke oplossingen binnen de kaders van de HVF. Daarbij is de inzet van het kabinet richting de Europese Commissie om de mijlpalen voor de Baz in het HVP mee te laten lopen in latere betaalverzoeken. De Minister van Financiën en ik houden uw Kamer op de hoogte van de gesprekken hierover met de Europese Commissie.
Verkenning uitzondering agrarische sector
De motie van het lid Flach (SGP) verzoekt de regering te verkennen of de agrarische sector kan worden uitgezonderd van de kring van verzekerden en de uitvoerbaarheid daarvan na te gaan.5
Voor deze verkenning heb ik naar de juridische aandachtspunten voor een dergelijke uitzondering gekeken. Daarnaast heb ik de Belastingdienst gevraagd en bereid gevonden om te onderzoeken op welke manier de agrarische sector zou kunnen worden uitgezonderd. Ik deel met u de resultaten van deze verkenning, zonder oordeel over de beleidsmatige wenselijkheid van een dergelijke uitzondering.
Rechtvaardiging van een eventuele uitzondering
De kring van verzekerden voor het wetsvoorstel bestaat uit zelfstandigen die winst uit onderneming genieten. In welke sector deze zelfstandige werkzaam is, is op dit moment niet van betekenis voor de vraag of diegene onder de kring van verzekerden valt. Om voor zelfstandigen in de agrarische sector een uitzondering te maken moet er, mede in het licht van de doelstellingen van het wetsvoorstel, een rechtvaardiging zijn voor het onderscheid dat voor deze groep wordt gemaakt ten opzichte van andere groepen zelfstandigen die wel onder de kring van verzekerden vallen.
Als onderscheidende kenmerken niet of onvoldoende kunnen worden gevonden, schept dit een precedent voor andere sectoren die een uitzondering vragen. Als dit zou leiden tot het uitzonderen van meer groepen, zet dat de uitvoerbaarheid en stabiliteit van het stelsel onder druk.
In deze technische verkenning is verder niet gekeken of er, mede in het licht van de doelstellingen van het wetsvoorstel, een rechtvaardiging bestaat om de agrarische sector te onderscheiden van andere groepen zelfstandigen die in het huidige wetsvoorstel onder de kring van verzekerden vallen.
Wel heeft de Stichting van de Arbeid in het advies «Keuze voor zekerheid» specifieke kenmerken voor de agrarische sector6 benoemd en kennen verschillende EU-landen, zoals Frankrijk7 en Slovenië8, een eigen regime voor werkenden in de agrarische sector. Hiermee is een rechtvaardiging voor een uitzondering in het licht van dit wetsvoorstel niet zonder meer gegeven; een vergelijking tussen verschillende socialezekerheidsstelsels valt niet altijd even goed te maken.
Uitvoeringstechnische mogelijkheden
De agrarische sector is door de Belastingdienst in de aangifte inkomstenbelasting te onderkennen. Zelfstandig ondernemers in de agrarische sector hebben binnen de aangifte inkomstenbelasting te maken met specifiek voor de doelgroep geldende fiscale regelingen zoals de landbouwvrijstelling en bosbouwvrijstelling. In de aangifte inkomstenbelasting wordt daarom gevraagd of de ondernemer agrarische activiteiten verricht. Als daarop bevestigend wordt geantwoord, komen de voor de doelgroep relevante inkomensvragen beschikbaar. Deze specifieke positie geeft de mogelijkheid om de agrarische sector af te bakenen. De kans op misbruik indien er een uitzondering voor de agrarische sector komt wordt door de Belastingdienst als beperkt gezien. De gegevensset in de aangifte inkomstenbelasting is voor de agrarische sector dermate afwijkend dat deze niet geschikt is voor zelfstandige ondernemers buiten de agrarische sector.
Wel zou dit tot een mogelijk te ruime afbakening van de doelgroep kunnen leiden; bijvoorbeeld bij agrarische ondernemers waarvan de onderneming niet alleen een agrarische component heeft – zoals een zorgboerderij – en die ook worden uitgezonderd van de verzekeringsplicht. Deze te ruime afbakening kan een rechtvaardiging voor een onderscheid voor de agrarische sector bemoeilijken, omdat bedrijven zonder een agrarische component wel verplicht verzekerd worden.
Zoals hierboven onder het kopje «uitvoeringstoetsen en adviezen» toegelicht geven de uitvoeringsorganisaties aan dat de huidige uitzonderingen op de verzekeringsplicht de uitvoering van het wetsvoorstel complex en foutgevoelig maakt. Het toevoegen van een extra uitzondering maakt de uitvoering complexer. Daarnaast bestaat het risico dat de maatschappelijke druk om meer uitzonderingen toe te staan groter wordt, al dan niet doordat er meer bezwaarschriften binnenkomen ten aanzien van de verzekeringsplicht omdat andere doelgroepen zich zullen beroepen op het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
De precieze uitvoeringsgevolgen van het bovenstaande zijn op voorhand niet aan te geven. Alleen bij een formele uitvoeringstoets kan dit volledig in kaart worden gebracht.
Gesprek met een vertegenwoordiging van de cultuursector
Conform de toezegging aan het lid Van Houwelingen (FvD) ben ik 16 oktober 2024 in gesprek gegaan met vertegenwoordigers uit de culturele en creatieve sector. Vertegenwoordigers van de Creatieve Coalitie, het Platform ACCT, de Kunstenbond en de organisaties NCP, VVTP, NAPA en AFN waren bij dit gesprek aanwezig. In het gesprek werd benadrukt dat de creatieve en culturele sector een zeer diverse sector is.
De sector gaf aan zich ernstige zorgen te maken omdat er sprake is van een opeenstapeling aan maatregelen: over de voorgenomen btw-verhoging, over het opheffen van het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid en over het wetsvoorstel Baz. Daarbij is relevant dat deze sector aangaf dat ze vaak te maken heeft met kortlopende projectfinanciering, een gebrek aan een gezonde markt en de naderende gevolgen van de korting op het gemeentefonds.
De sectorpartijen gaven aan dat er veel onzekerheid over voorgenomen handhaving en wet- en regelgeving bij opdrachtgevers is en dat zzp’ers daardoor opdrachten verliezen. Er is behoefte aan sectorspecifieke voorbeelden en meer duidelijkheid hoe sectorspecifieke kenmerken doorwerken. Er wordt nu een groot grijs gebied ervaren. De sector gaf aan behoefte te hebben aan een overzicht van wat er op hen afkomt, regie en zicht op de impact. Niet alleen in termen van geld, maar ook in handelingsperspectief. Daarbij zijn volgens de sector alle partijen aan zet: overheid, zzp’ers, en opdrachtgevers. Voorlichting zou kunnen helpen bij voorkomen van onzekerheid hoe je je tot elkaar moet verhouden en onterechte vrees voorkomen. Daarom is de publiekscommunicatie «zzp ja of nee» opgezet, waarin werkgevers en werkenden meer informatie krijgen om te bepalen of bij een bepaalde opdracht sprake is van een arbeidsovereenkomst of dat een zelfstandige kan worden ingehuurd. Hierin zijn ook sectorspecifieke voorbeelden opgenomen. Deze communicatie wordt voortgezet en komende periode verder uitgebreid. Ook vinden er regelmatig bijeenkomsten (webinars, presentaties) en gesprekken plaats waarin SZW en de Belastingdienst toelichting geven aan diverse branches en sectoren over de wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium. De sectororganisaties betwisten niet dat ze schijnzelfstandigheid moeten aanpakken en flexibilisering verminderen. Ik heb ook in het gesprek aangegeven dat het vinden van de balans tijd nodig heeft en dat transities pijn kunnen doen, maar dat de stappen die we zetten wel noodzakelijk zijn.
Ik heb naar aanleiding van het bovenstaande aangegeven graag de komende periode op werkbezoek te gaan bij de culturele sector. De bestaande contacten met de sectorpartijen en de andere Ministeries (OCW, Financiën) worden ook voortgezet.
Stand van zaken van andere maatregelen die de arbeidsmarkt hervormen
Wijziging van de re-integratieverplichtingen in het tweede ziektejaar
Onderdeel van het pakket om de arbeidsmarkt te hervormen is ook het wetsvoorstel tot wijziging van de re-integratieverplichtingen in het tweede ziektejaar van werknemers bij kleine en middelgrote werkgevers.
Dat wetsvoorstel beoogt werkgevers eerder duidelijkheid te geven over de re-integratie van langdurig zieke werknemers, waarbij de re-integratie zich in het tweede ziektejaar in principe richt op het tweede spoor (bij een andere werkgever). Door het vorige kabinet is het voornemen geuit om de Baz en het wetsvoorstel re-integratie tweede spoor in één wetsvoorstel aan uw Kamer aan te bieden.9
Wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis
Een ander wetsvoorstel uit het reeds genoemde pakket aan maatregelen ter hervorming van de arbeidsmarkt is het Wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis (Wpc). De Wpc is afgelopen mei opengesteld voor internetconsultatie. Parallel hieraan zijn onder andere met UVW (de beoogde uitvoerder) intensieve gesprekken gevoerd over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. De internetconsultatie en de gevoerde gesprekken zullen tot verdere uitwerking leiden met als doel de uitvoerbaarheid verder te verbeteren. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2025 uitvoeringstoetsen zullen worden aangevraagd en dat het wetsvoorstel in de tweede helft van 2025 bij uw Kamer ingediend kan worden.
Wetsvoorstel Hervorming Arbeidsmarktinfrastructuur
Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur worden een aantal maatregelen genomen om de dienstverlening rondom werk en scholing te verbeteren. Om de ondersteuningsbehoefte van mensen en werkgevers meer centraal te zetten wordt de publieke en private dienstverlening in een arbeidsmarktregio via 1 loket toegankelijk: het Werkcentrum. Voor de benodigde wettelijke grondslagen en het borgen van deze samenwerking dienen de Wet SUWI en het Besluit SUWI te worden gewijzigd. Het wetsvoorstel voor eerstgenoemde wijziging zal dit jaar nog in internetconsultatie worden gebracht.
Wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers en wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden
Op 6 november jl. heeft de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies uitgebracht over de wetsvoorstellen Meer zekerheid flexwerkers en Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar). Beide wetsvoorstellen zijn beoordeeld met een dictum B. Dit betekent dat de Afdeling advisering van de Raad van State een aantal opmerkingen heeft bij de wetsvoorstellen en adviseert daarmee rekening te houden voordat de wetsvoorstellen bij uw Kamer worden ingediend. De adviezen worden momenteel bestudeerd. Het wetsvoorstel Vbar maakt als hervorming ook onderdeel uit van het HVP. Uw Kamer wordt op een later moment geïnformeerd over het vervolg van deze wetsvoorstellen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
De Commissie heeft discretionaire bevoegdheid voor het bepalen van de korting. Op basis van de kortingsmethodologie en precedenten in de toepassing ervan zullen belangrijke mijlpalen als nieuwe wetgeving naar verwachting tot 600 miljoen kosten. Daaropvolgende mijlpalen die zien op de stand van de uitvoering kosten naar verwachting minder. Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/08/30/bijlage-1-grafische-weergave-kortingsmethodologie.
Het betreft: LSA.2019.2.1, LSA.2020.2.2 en LSA.2022.3.1: «Adequate sociale bescherming voor zelfstandigen zonder personeel bevorderen».
In dat advies wordt vermeld: «Het feit dat agrarische ondernemers levende producten produceren en verkopen betekent dat het uitvallen van de ondernemer door ziekte of arbeidsongeschiktheid per definitie direct moet worden opgevangen. De agrarische sector heeft hiervoor arrangementen georganiseerd die zorgdragen voor directe continuering van de bedrijfsvoering waarmee het agrarische bedrijf in materiele zin geen «inkomensverlies» heeft. Op basis van de arrangementen die gebruikelijk zijn in de agrarische sector, is niet voor 100% van de agrarische ondernemers het risico op langdurige arbeidsongeschiktheid afgedekt. De arrangementen bieden veelal een goede dekking voor het inkomensverlies bij ziekte voor de eerste twee jaar. Voor de langere termijn zal een groot deel van de agrarische ondernemers via bedrijfsoverdracht of bedrijfsbeëindiging het inkomensrisico kunnen afdekken.».
Hierbij is gekeken naar de relevante gegevens, zoals opgenomen in het Mutual Information System on Social Protection (MISSOC).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31311-278.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.