31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 410 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 augustus 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 5 juni 2018 over het geactualiseerd sectorakkoord VO (Kamerstuk 31 289, nr. 369) en over de brief van 15 juni 2018 over het geactualiseerd bestuursakkoord primair onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 395).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 juni 2018 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 24 augustus 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het geactualiseerd bestuursakkoord po en sectorakkoord vo. Over beide actualisaties hebben de leden één algemene vraag en over de actualisatie van het bestuursakkoord po één specifieke vraag.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de bovengenoemde akkoorden met respectievelijk po en vo. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van D66-fractie hebben kennisgenomen van het geactualiseerde bestuursakkoord po en sectorakkoord vo. De leden van deze fractie hebben hierover kritische vragen en opmerkingen aan de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het geactualiseerde bestuursakkoord in het primair onderwijs en het geactualiseerde sectorakkoord in het voortgezet onderwijs. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het geactualiseerde bestuursakkoord po en sectorakkoord vo. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

2. Het geactualiseerd bestuursakkoord po en sectorakkoord vo

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie willen graag voor beide actualisaties weten welke sanctiemogelijkheden er zijn als (onderdelen van) de doelstellingen van het bestuursakkoord niet of niet volledig gehaald worden. Welke instrumenten heeft de Minister en welke is hij bereid te gebruiken om ervoor te zorgen dat afspraken en doelstellingen gehaald worden en publieksmiddelen doelmatig ingezet worden?

Over de actualisatie van het bestuursakkoord po hebben deze leden een specifieke vraag. Dat betreft het streven om elke leerling in groep drie tot en met acht minimaal twee uur bewegingsonderwijs van een bevoegde leerkracht te laten krijgen. De voornoemde leden zijn verbaasd over de maatregel om de lerarenbeurs om een bevoegdheid te halen opnieuw open te stellen omdat verschillende onderzoeken uitwijzen dat leerlingen juist minder uren bewegingsonderwijs hebben gekregen en er een flink verschil blijkt te bestaan tussen een vakleerkracht van de ALO1 en een bevoegde docent die de leergang bewegingsonderwijs heeft afgerond, de brede bevoegdheid van voor 2005 heeft of een tijdelijke brede bevoegdheid heeft. Welke overwegingen heeft de Minister doen besluiten om te denken dat hetzelfde blijven doen, een beter resultaat oplevert? Zij vragen hoeveel bewijs en wetenschappelijke rapporten de Minister nog nodig heeft voordat hij overtuigd kan raken dat de huidige afspraken onvoldoende werken.

De voornoemde leden vragen ook of de Minister bereid is om reeds andere routes te verkennen. Zo vinden deze leden dat er een maatschappelijk opgave is om kinderen voldoende goed bewegingsonderwijs te bieden en dan is een vakleerkracht van de ALO de onmisbare schakel. Deelt de Minister de mening dat de kwaliteit van bewegingsonderwijs dat gegeven wordt door een vakleerkracht van de ALO hoger is dan van een leerkracht met de oude brede bevoegdheid, met een nieuwe brede bevoegdheid of een tijdelijk brede bevoegdheid, zo vragen de voornoemde leden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de bevestiging dat conform de motie van het lid Rog2 bij nieuwe bestuurs- of sectorakkoorden voortaan ook de schoolleiders en leraren zullen worden betrokken.

Bestuursakkoord po

De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat naar aanleiding van het regeerakkoord 2017 de doelstelling rondom het zittenblijven van kleuters komt te vervallen. Deze leden hebben hier ook al in 2016 een motie3 over ingediend. Het uitgangspunt voor het al dan niet nog een extra jaartje kleuteren moet volgens deze leden enkel en alleen afhangen van de ontwikkeling van het desbetreffende kind en niet zijn ingegeven door een afgesproken doelstelling over het zittenblijven van kleuters.

Naar aanleiding van de tussenmeting eind 2017 is gebleken dat bij een aantal doelen onvoldoende voortgang is geboekt en het nodig is bij te sturen met aanvullende acties. Deze leden vragen de Minister in hoeverre de constateringen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) in de Staat van het Onderwijs 2016/20174 ook reden zijn geweest voor aanvullende acties op bijvoorbeeld het gebied kwaliteitszorg en het uitdagen van (hoog)begaafde kinderen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Sectorakkoord vo

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven of er op onderdelen van het sectorakkoord vo voldoende voortgang is geboekt, of dat het net als in het po noodzakelijk is om bij te sturen middels aanvullende acties.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Bestuursakkoord

De leden van de D66-fractie constateren dat in de tussenrapportage van december 20175 op zijn minst een gevarieerd beeld is van de prestaties die tot nu zijn geleverd binnen het bestuursakkoord. Op een aantal belangrijke doelstellingen is onvoldoende voortgang geboekt, dit wordt ook geconstateerd in de geactualiseerde akkoorden. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling van 80% bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39% van de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen aan het niet voldoen van deze afspraken. Beoordeelt de Minister de geactualiseerde doelstellingen als voldoende meetbaar zodat de middelen voor het bestuursakkoord over twee jaar getoetst kunnen worden op rechtmatigheid en doelmatigheid? Deze leden menen dat in de geactualiseerde akkoorden niet behaalde doelstellingen gehanteerd blijven en worden aangevuld met nauwelijks meetbare doelen, die vaak de focus leggen op proces, onderzoek en betere informatievoorziening. Terwijl de afgelopen jaren belangrijke doelstelling juist niet zijn gerealiseerd en actualisatie een kans is geweest om de doelstellingen en besteding van € 440 miljoen te verscherpen. Kan de Minister toelichten waarom er zoveel verschil zit tussen het bestuursakkoord en het sectorakkoord waar wel is gekozen voor meetbare gekoppelde indicatoren en ambitieuze streefwaarden aan de doelstellingen, zo vragen de voornoemde leden.

De voornoemde leden constateren dat de Minister in de tussenevaluatie aangeeft dat hij het van belang vindt om focus aan te brengen in de gemaakte afspraken.6 Op welke wijze is deze focus toegenomen in de actualisatie van het bestuursakkoord? Voornamelijk op lijn drie van professionele scholen wordt aangegeven dat er meer focus is aangebracht. Kan de Minister deze focus nader toelichten? Hoe draagt een overkoepelend aangrijpingspunt van een goed strategisch personeelsbeleid bij aan het lerarentekort en de werkdruk? Wat zijn concrete acties die hieronder vallen? Wanneer wordt de lijn drie van professionele scholen als succesvol ervaren in 2020? Waarom is er gekozen voor een onderzoek naar strategisch personeelsbeleid in plaats van directe pilots of meer actiegerichte doelstelling zoals in het sectorakkoord dat streeft naar een strategisch personeelsbeleid op elke school?

Wat zijn de doelstellingen op breed samengestelde teams, aangezien de doelstellingen van de functiemix met het nieuwe cao zijn komen te vervallen? Hoe gaat dit akkoord ervoor zorgen dat er betere groei-, en carrièremogelijkheden zijn voor leraren? Wat wordt er precies bedoeld met de verkenning naar benchmarking op gebied van strategisch personeelsbeleid, zo vragen de voornoemde leden.

Tripartite

De leden van de D66-fractie lezen dat het CNV in een reactie schrijft dat ze graag betrokken willen worden bij het bestuur-, en sectorakkoord zodat medewerkers in het onderwijs kunnen meebeslissen over de prioriteiten en medeverantwoordelijkheid dragen voor het akkoord. Deze leden vragen een reactie van de Minister hierop. Ziet de Minister in de toekomst een rol voor leraren-, en schoolleidersvertegenwoordiging bij het sluiten van akkoorden, omdat hij aangeeft dat het echte werk moet gebeuren op scholen en in de klas en het akkoord moet aansluiten bij het gesprek in de lerarenkamer?7 Zou deze vertegenwoordiging van de medewerkers kunnen bijdragen aan het draagvlak en daarmee de uitvoerbaarheid van de akkoorden? Zij vragen tot slot of de Minister het wenselijk vindt dat bij afspraken waar € 440 miljoen onderwijsgeld mee gemoeid gaat alleen de onderwijsbestuurders worden betrokken.

Verantwoording

De leden van de D66-fractie zijn blij dat Minister de afspraak uit het regeerakkoord om in jaarverslagen doelstellingen uit bestuurlijke afspraken inzichtelijk te maken, realiseert bij de

de verantwoording over de financiële middelen die worden uitgekeerd voor de akkoorden. Deze leden vinden het van groot belang dat deze middelen op de juiste plek terecht komen, namelijk in de klas. Deze leden vinden het dan ook opvallend dat er voor de afgelopen jaren beperkt inzicht is in de inspanningen die zijn geleverd voor de doelstellingen uit de akkoorden door de besturen en de besteding van de prestatiebox middelen. De Minister gaat gebruik maken van de bevoegdheid om schoolbesturen te verplichten specifieke onderwerpen te verantwoorden in het jaarverslag. Hoe wordt deze verantwoordingseis vormgegeven, zo vragen deze leden? Kan de Minister toelichten hoe de pilots zijn vormgegeven en wanneer de verantwoordingsverplicht ingaat voor alle besturen? Gaat de inspectie specifiek toezien op deze paragraaf? Wordt deze verantwoordingseis voor schoolbesturen ook ingezet op andere thema’s behalve de akkoorden en geldt het bijvoorbeeld voor de gehele besteding van prestatieboxmiddelen? Worden er specifieke bedragen gekoppeld aan elke ambitie of staat dit vrij aan de besturen, zo vragen de voornoemde leden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Algemeen

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het geactualiseerde bestuursakkoord primair onderwijs en het geactualiseerde sectorakkoord voortgezet onderwijs door zijn ambtsvoorganger is gesloten. Wat vindt de Minister van dergelijke akkoorden? Hebben scholen en besturen een dergelijk akkoord nodig om tot de in de akkoorden genoemde verbeteringen te komen? Tevens vragen zij of de Minister een risico ziet dat deze akkoorden een opmaat kunnen zijn voor prestatie- en rendementsdenken in het funderend onderwijs. Wat vindt de Minister van rendementsdenken in het onderwijs en in het bijzonder in het funderend onderwijs, zo vragen deze leden.

In de Kamerbrief over de tussenevaluatie8 van de genoemde akkoorden staat dat het vergroten van het eigenaarschap van de sectorafspraken bij schoolbesturen van belang is om tussen nu en 2020 de sectorale doelstellingen onderdeel te laten zijn van de doelstellingen van besturen en scholen. «We willen immers dat een akkoord geen papieren tijger is, en aansluit bij wat het onderwerp van gesprek is in de lerarenkamer», aldus de Minister. Welke acties zijn bij de actualisatie ondernomen, zodat het eigenaarschap in het onderwijsveld wordt vergroot en dat dit akkoord meer aansluit bij «het gesprek in de lerarenkamer».

Bestuursakkoord in het primair onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat segregatie in het onderwijs, kansengelijkheid en het lerarentekort grote opgaven zijn voor de komende jaren. Deze onderwerpen komen niet of beperkt naar voren bij deze actualisatie. Daarom vragen de voornoemde leden waarom de Minister geen mogelijkheid zag om het bestrijden van kansenongelijkheid en segregatie in het onderwijs onderdeel van deze actualisatie te laten zijn. De inspectie rapporteerde immers na het afsluiten van dit akkoord pas over de grote kansenongelijkheid en segregatie. Een actualisatie zou dus bij uitstek de mogelijkheid zijn om dit toe te voegen. Kon er bijvoorbeeld niet een extra lijn over dit onderwerp worden toegevoegd aan het akkoord? Want waarom staat er in het sectorakkoord van het voortgezet onderwijs wel dat in het licht van onder andere de toenemende kansenongelijkheid het akkoord is geactualiseerd (of dit ook daadwerkelijk is gebeurd, is een vraag waar deze leden later nog op terug willen komen), en kon dit in het primair onderwijs niet? Kan de Minister nader ingaan hoe dit akkoord bijdraagt aan het bestrijden van het lerarentekort, zo vragen deze leden.

De voornoemde leden constateren dat uit de Staat van het Onderwijs9 blijkt dat het aandeel werknemers met een tijdelijke of flexibele aanstelling de afgelopen jaren is gestegen. Dat draagt niet bij aan de kwaliteit van het onderwijs, want leerlingen zijn gebaat bij een vast gezicht voor de klas. Is onderdeel van het strategisch personeelsbeleid, zoals in de akkoorden staat vermeld, ook het streven om zoveel mogelijk vaste krachten aan te nemen? Is het ook onderdeel van het strategisch personeelsbeleid dat er elk jaar functioneringsgesprekken plaatsvinden? Hoe staat het met het onderzoek naar het strategisch personeelsbeleid dat wordt uitgevoerd, zo vragen deze leden.

De voornoemde leden steunen de afspraak dat alle lesuren bewegingsonderwijs zullen worden gegeven door bevoegde leerkrachten. Deze leden vragen hoeveel het kost om alle lesuren door een bevoegde leerkrachtkracht te laten geven. Wat zouden de kosten zijn als dit drie uur per week is, zo vragen deze leden.

De leden van deze fractie lezen dat de doelstelling over een implementatie- investeringsplan voor onderwijs en ICT niet volledig is gehaald, maar dat dit wel heeft geleid tot meer bewustwording en gedachtevorming over ICT. Waaruit blijkt deze bewustwording en gedachtevorming, zo vragen deze leden.

Sectorakkoord in het voortgezet onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het sectorakkoord in het licht van onder andere de toenemende kansenongelijkheid is geactualiseerd. Deze leden vragen waar dit uit blijkt. Welke doelstellingen en indicatoren zijn vanwege de toenemende kansenongelijkheid bij de actualisatie toegevoegd, zo vragen deze leden.

De voornoemde leden ondersteunen de doelstelling dat geen enkel kind langer dan drie maanden zonder passend onderwijs thuiszit. Denkt de Minister dat hij deze doelstelling per 2020 gaat halen? Indien dit niet het geval is vragen deze leden hoe dit komt.

De leden constateren dat uit de Staat van het Onderwijs blijkt dat het aandeel werknemers met een tijdelijke of flexibele aanstelling de afgelopen jaren is gestegen. Dat draagt niet bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Maakt het streven om zoveel mogelijk vaste krachten aan te nemen onderdeel uit van de doelstelling over duurzame inzetbaarheid van leraren en schoolleiders of komt dit ergens anders in dit akkoord terug? Is ook onderdeel van het strategisch personeelsbeleid dat er elk jaar wordt gesproken over het functioneren van docenten, zo vragen deze leden.

De leden lezen dat de invulling van Vensters vo en de naleving Code Goed Bestuur in het akkoord zijn opgenomen als indicatoren, maar het is deze leden onduidelijk wat hierbij precies het doel is. Is de doelstelling dat alle schoolbesturen hieraan voldoen, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Geactualiseerd bestuursakkoord primair onderwijs

Uitdagingen voor het primair onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom het terugdringen van de werkdruk en het lerarentekort niet specifiek zijn opgenomen in het geactualiseerde bestuursakkoord po. In de toelichting op het geactualiseerde akkoord staat dat het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de PO-Raad zoveel mogelijk samen optrekken in de aanpak van onder andere het lerarentekort en in het verminderen van de werkdruk op scholen. De Onderwijsraad geeft in haar brandbrief van 28 mei jl. aan dat de maatregelen om de tekorten tegen te gaan vooralsnog onvoldoende effect hebben. Deelt de Minister de mening dat het zeer onwenselijk is dat het lerarentekort en de daarmee samenhangend hoge werkdruk in het onderwijs niet opgenomen zijn in het geactualiseerde bestuursakkoord po? Is hij bereid alsnog hierover in gesprek te gaan met de PO-Raad om deze urgente problemen ook op te nemen in het geactualiseerde bestuursakkoord en daadwerkelijk tot oplossingen te komen, zo vragen de voornoemde leden

Lijn 3: Professionele scholen

De leden van de SP-fractie merken op dat de percentages die het aandeel leraren aangeeft dat de algemeen didactische vaardigheden en differentiatie vaardigheden beheersen, nog niet op het streefniveau zijn. Dat de percentages achterblijven, en in sommige gevallen zelfs erg laag zijn, geeft aan dat er stappen genomen moeten worden ter verbetering van de beheersing van deze vaardigheden om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan en om de daling van het onderwijsniveau een halt toe te roepen, aldus de voornoemde leden. Waarom hebben de Minister en de PO-Raad ervoor gekozen om deze indicatoren te schrappen? Acht de Minister het wenselijk dat er door de Kamer geen zicht meer gehouden kan worden op de kwaliteit van individuele leraren als deze indicatoren komen te vervallen? Tot slot vragen zij waarom er geen sprake kan zijn van zowel monitoring van de ambitie op het gebied van strategisch personeelsbeleid als indicatoren op het niveau van de individuele leraar.

Lijn 4: Doorgaande ontwikkellijnen

De leden van de SP-fractie merken op dat er al eerder afspraken zijn gemaakt met betrekking tot bewegingsonderwijs, maar zonder resultaat. Zij vragen waarom het nu wel zou lukken. Hoe wordt de voortgang in de gaten gehouden en door wie? Wat is hierbij de rol van de inspectie? Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven? En waarom gelden deze afspraken niet voor de klassen een en twee? Deelt de Minister de mening dat het juist van belang is om bij de allerjongste kinderen te beginnen met het verbeteren en aanleren van beweegvaardigheden? Zij ontvangen graag een toelichting hierop.

Geactualiseerd sectorakkoord voortgezet onderwijs

Vereenvoudiging bekostiging per 1 januari 2021

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het voorstel voor het vereenvoudigen van de bekostiging van vo-scholen al naar de Kamer kan toesturen, aangezien dit blijkbaar al is uitgewerkt. Daarnaast zijn zij erg benieuwd naar de herverdeeleffecten die daarmee gepaard gaan. Kan de Minister de mate van herverdeeleffecten en de gevolgen daarvan voor scholen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Ambitie 6. Toekomstbestendigheid organiseren: koppeling van onderwijs- en personeelsontwikkeling

Betekent de uitwerking van de bijbehorende indicatoren, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat de huidige indicatoren, waaronder het beheersen van algemene didactische en differentiatie vaardigheden, komen te vervallen? Zo ja, acht de Minister dit wenselijk en waarom kan er geen sprake zijn van zowel de huidige en nieuwe indicatoren? Is het daarnaast niet verstandig om de indicatoren die gaan over personeelsontwikkeling gelijk te trekken tussen po en vo, zodat er enige vorm van vergelijkbaarheid blijft bestaan, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag.

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Het geactualiseerd bestuursakkoord po en sectorakkoord vo

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie willen graag voor beide actualisaties weten welke sanctiemogelijkheden er zijn als (onderdelen van) de doelstellingen van het bestuursakkoord niet of niet volledig gehaald worden. Welke instrumenten heeft de Minister en welke is hij bereid te gebruiken om ervoor te zorgen dat afspraken en doelstellingen gehaald worden en publieksmiddelen doelmatig ingezet worden?

Er zijn op het niveau van een individueel bestuur geen specifieke sanctiemogelijkheden in relatie tot het behalen van de doelstellingen van het bestuursakkoord. Alle schoolbesturen ontvangen middelen via de prestatiebox, die zij met bestedingsvrijheid kunnen inzetten. De bijzondere bekostiging op grond van deze regeling wordt verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging. Op sectorniveau kan OCW bij onvoldoende voortgang op één of meer van de actielijnen, wel besluiten om de prestatieboxmiddelen niet meer toe te kennen of onder andere en/of striktere voorwaarden beschikbaar te stellen. Dit laatste kan betekenen dat de afspraken, aanpak en daaraan gekoppeld de inzet van de middelen inhoudelijk worden heroverwogen en/of dat de middelen onder striktere voorwaarden worden toegekend. In het bestuursakkoord uit 2014 is aangegeven dat in 2020 bepaald wordt welk deel van de prestatieboxmiddelen aan de reguliere lumpsum wordt toegevoegd.

Over de actualisatie van het bestuursakkoord po hebben deze leden een specifieke vraag. Dat betreft het streven om elke leerling in groep drie tot en met acht minimaal twee uur bewegingsonderwijs van een bevoegde leerkracht te laten krijgen. De voornoemde leden zijn verbaasd over de maatregel om de lerarenbeurs om een bevoegdheid te halen opnieuw open te stellen omdat verschillende onderzoeken uitwijzen dat leerlingen juist minder uren bewegingsonderwijs hebben gekregen en er een flink verschil blijkt te bestaan tussen een vakleerkracht van de ALO10 en een bevoegde docent die de leergang bewegingsonderwijs heeft afgerond, de brede bevoegdheid van voor 2005 heeft of een tijdelijke brede bevoegdheid heeft. Welke overwegingen heeft de Minister doen besluiten om te denken dat hetzelfde blijven doen, een beter resultaat oplevert?

Ik sluit mij aan bij de ambitie om sport en bewegen voor kinderen te stimuleren en met recht is dit ook een belangrijk element in het onlangs gesloten – en door OCW en de PO-Raad mede ondertekende – Sportakkoord. Ik sluit me tevens aan bij de wens van de leden van de VVD-fractie dat er meer en beter bewegingsonderwijs wordt gerealiseerd. Uit de monitor die is uitgevoerd naar de bestuursafspraken blijkt echter dat er nog steeds lessen bewegingsonderwijs onbevoegd worden gegeven. Dat vind ik een zeer onwenselijke situatie. Het is dus van belang dat alle mogelijkheden worden aangegrepen om ervoor te zorgen dat bewegingsonderwijs wordt gegeven door een bevoegde leerkracht. Dat kan een vakleerkracht zijn, maar ook een groepsleerkracht met een brede bevoegdheid. Ook deze opleiding is van goede kwaliteit. De lerarenbeurs bewegingsonderwijs is in voorgaande jaren volledig uitgeput. Hierdoor geven jaarlijks 1.100 aanvullende leerkrachten bevoegd bewegingsonderwijs, waar eerst geen, of zelfs onbevoegde gymlessen werden gegeven.

Zij vragen hoeveel bewijs en wetenschappelijke rapporten de Minister nog nodig heeft voordat hij overtuigd kan raken dat de huidige afspraken onvoldoende werken.

Uit de monitor van het bestuursakkoord die is uitgevoerd over 2017 blijkt dat scholen belemmeringen ervaren om meer bewegingsonderwijs te realiseren: hieruit blijkt bijvoorbeeld dat te weinig bevoegde leerkrachten voorhanden zijn (32%), dat onvoldoende accommodatie beschikbaar is of dat deze te ver weg gelegen is (45%), of dat men hier binnen de schoolbegroting geen middelen voor kan vrijmaken. Door beurzen beschikbaar te stellen voor het behalen van de bevoegdheid, inzichtelijk te maken waar zich knelpunten bevinden in de accommodatie, én door aanvullende middelen beschikbaar te stellen binnen het gesloten werkdrukakkoord, werken we er met scholen aan om de genoemde belemmeringen weg te nemen.

De voornoemde leden vragen ook of de Minister bereid is om reeds andere routes te verkennen. Zo vinden deze leden dat er een maatschappelijk opgave is om kinderen voldoende goed bewegingsonderwijs te bieden en dan is een vakleerkracht van de ALO de onmisbare schakel. Deelt de Minister de mening dat de kwaliteit van bewegingsonderwijs dat gegeven wordt door een vakleerkracht van de ALO hoger is dan van een leerkracht met de oude brede bevoegdheid, met een nieuwe brede bevoegdheid of een tijdelijk brede bevoegdheid, zo vragen de voornoemde leden.

Zowel vakleerkrachten als bevoegde groepsleerkrachten kunnen worden ingezet om bewegingsonderwijs te geven. Ik onderschrijf de opvatting niet zonder meer dat een vakleerkracht bewegingsonderwijs altijd, en op elke school de beste oplossing is. Allereerst valt dit niet op elke school te realiseren omdat dit in de formatie moet passen. Daarnaast bieden groepsleerkrachten voldoende kwaliteit: 94% van de bevoegde leerkrachten wordt door hun schoolleider als voldoende of goed beoordeeld.11 12 Dit genuanceerde beeld wor dt ook onderschreven door de conclusies in het peilingsonderzoek bewegingsonderwijs van de Inspectie.13 Vakleerkrachten bezitten vaak wel aanvullende kennis en vaardigheden als het gaat om leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de bevestiging dat conform de motie van het lid Rog14 bij nieuwe bestuurs- of sectorakkoorden voortaan ook de schoolleiders en leraren zullen worden betrokken.

Wanneer er in de toekomst sprake zal zijn van nieuwe bestuurs- en/of sectorakkoorden dan zullen schoolleiders en leraren hierbij worden betrokken. Dit in lijn met de motie van het Kamerlid Rog hierover.

Bestuursakkoord po

De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat naar aanleiding van het regeerakkoord 2017 de doelstelling rondom het zittenblijven van kleuters komt te vervallen. Deze leden hebben hier ook al in 2016 een motie15 over ingediend. Het uitgangspunt voor het al dan niet nog een extra jaartje kleuteren moet volgens deze leden enkel en alleen afhangen van de ontwikkeling van het desbetreffende kind en niet zijn ingegeven door een afgesproken doelstelling over het zittenblijven van kleuters.

Naar aanleiding van de tussenmeting eind 2017 is gebleken dat bij een aantal doelen onvoldoende voortgang is geboekt en het nodig is bij te sturen met aanvullende acties. Deze leden vragen de Minister in hoeverre de constateringen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna inspectie) in de Staat van het Onderwijs 2016/201716 ook reden zijn geweest voor aanvullende acties op bijvoorbeeld het gebied kwaliteitszorg en het uitdagen van (hoog)begaafde kinderen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Bij de actualisatie is uitgegaan van de doelen uit het bestuursakkoord 2014. Er heeft bijstelling plaatsgevonden voor zover deze doelen niet zijn gehaald of indicatoren niet langer bruikbaar bleken. In een aantal gevallen is naar aanleiding daarvan gekozen voor aanvullende acties. Dat geldt onder meer voor kwaliteitszorg.

De constateringen van de inspectie bevestigen dat de doelen die de sector zich in 2014 heeft gesteld op deze terreinen onverminderd relevant zijn. Bij de aanbieding van de actualisatie is dan ook aangegeven dat het primair onderwijs nog voor een aantal andere forse actuele uitdagingen staat, zoals het terugdringen van de werkdruk en het lerarentekort. Dat geldt ook voor de opgaven met betrekking tot het prestatieniveau, de kansenongelijkheid en segregatie die de Inspectie van het Onderwijs noemt. Hoewel deze thema’s geen onderdeel uit maken van het bestuursakkoord dat in 2014 is gesloten, zijn ze uiteraard met nadruk relevant voor de ontwikkeling van de sector. Ook ten aanzien van deze en andere thema’s die niet in het bestuursakkoord zijn opgenomen trekken OCW en de PO-Raad zoveel mogelijk samen op, bijvoorbeeld in de aanpak van het lerarentekort en in het verminderen van de werkdruk op scholen.

Los van doelen in het sectorakkoord heeft onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen mijn aandacht. In het regeerakkoord heeft het kabinet 15 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het meer en beter uitdagen van (hoog)begaafde leerlingen. Hiervoor wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt die na de zomer gepubliceerd wordt. In de subsidieregeling is aandacht voor het verbeteren van het aanbod evenals het verspreiden van kennis, goede voorbeelden en ervaringen over (hoog)begaafdheid.

Sectorakkoord vo

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aan te geven of er op onderdelen van het sectorakkoord vo voldoende voortgang is geboekt, of dat het net als in het po noodzakelijk is om bij te sturen middels aanvullende acties.

Voor de voortgang op de onderdelen van sectorakkoord VO verwijs ik naar de tussenevaluatie die uw Kamer in december 2017 heeft ontvangen. De punten waar nog steeds, of extra aandacht aan moet worden besteed, hebben de VO-raad en ik opgenomen in de actualisatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Bestuursakkoord

De leden van de D66-fractie constateren dat in de tussenrapportage van december 201717 op zijn minst een gevarieerd beeld is van de prestaties die tot nu zijn geleverd binnen het bestuursakkoord. Op een aantal belangrijke doelstellingen is onvoldoende voortgang geboekt, dit wordt ook geconstateerd in de geactualiseerde akkoorden. Zo is er weinig vooruitgang in de doelstelling om twee lesuren bewegingsonderwijs te bieden, is er geen enkele ontwikkeling geweest in het aandeel basisschoolbesturen dat voldoende kwaliteitszorg op basis van een zelfevaluatie heeft en is dus de doelstelling van 80% bij lange na niet gehaald, wordt Vensters slechts door 39% van de scholen ingevuld, blijft het aantal masteropgeleide leraren achter op de ambitie en is er niet meer gedifferentieerd onderwijs. Deze leden vragen de Minister of er consequenties hangen aan het niet voldoen van deze afspraken. Beoordeelt de Minister de geactualiseerde doelstellingen als voldoende meetbaar zodat de middelen voor het bestuursakkoord over twee jaar getoetst kunnen worden op rechtmatigheid en doelmatigheid?

Zoals aangegeven in antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie, verantwoorden schoolbesturen zich jaarlijks in het jaarverslag over de gerealiseerde doelstellingen en de inzet daarvoor van prestatiebox en lumpsum, ook richting de medezeggenschapsraad, ouders en andere betrokkenen. De inzet van al het onderwijsgeld, inclusief de prestatieboxmiddelen, moet rechtmatig plaatsvinden. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening bevat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de middelen. Wat betreft de doelmatigheid is in het bestuursakkoord dat in 2014 is gesloten, aangegeven dat bij onvoldoende voortgang op één of meer van de actielijnen, OCW kan besluiten om de prestatieboxmiddelen niet meer toe te kennen of onder andere en/of striktere voorwaarden beschikbaar te stellen. Bij voldoende realisatie van de doelen, wordt in 2020 vastgelegd welk deel van de prestatieboxmiddelen aan de reguliere lumpsum wordt toegevoegd.

Deze leden menen dat in de geactualiseerde akkoorden niet behaalde doelstellingen gehanteerd blijven en worden aangevuld met nauwelijks meetbare doelen, die vaak de focus leggen op proces, onderzoek en betere informatievoorziening. Terwijl de afgelopen jaren belangrijke doelstelling juist niet zijn gerealiseerd en actualisatie een kans is geweest om de doelstellingen en besteding van € 440 miljoen te verscherpen. Kan de Minister toelichten waarom er zoveel verschil zit tussen het bestuursakkoord en het sectorakkoord waar wel is gekozen voor meetbare gekoppelde indicatoren en ambitieuze streefwaarden aan de doelstellingen, zo vragen de voornoemde leden.

In de kern is er geen verschil tussen de actualisatie van het bestuursakkoord en de actualisatie van het sectorakkoord. Echter, de actualisatie van het bestuursakkoord bevat de wijzigingen en niet een totaaloverzicht van indicatoren. Dit is bij het sectorakkoord wel het geval. Daarnaast zijn de indicatoren die blijven staan niet geschrapt. Hoewel dus beide actualisaties er verschillend uitzien, zijn er inhoudelijk gezien geen grote verschillen.

De voornoemde leden constateren dat de Minister in de tussenevaluatie aangeeft dat hij het van belang vindt om focus aan te brengen in de gemaakte afspraken.18 Op welke wijze is deze focus toegenomen in de actualisatie van het bestuursakkoord? Voornamelijk op lijn drie van professionele scholen wordt aangegeven dat er meer focus is aangebracht. Kan de Minister deze focus nader toelichten? Hoe draagt een overkoepelend aangrijpingspunt van een goed strategisch personeelsbeleid bij aan het lerarentekort en de werkdruk? Wat zijn concrete acties die hieronder vallen? Wanneer wordt de lijn drie van professionele scholen als succesvol ervaren in 2020? Waarom is er gekozen voor een onderzoek naar strategisch personeelsbeleid in plaats van directe pilots of meer actiegerichte doelstelling zoals in het sectorakkoord dat streeft naar een strategisch personeelsbeleid op elke school?

Wat zijn de doelstellingen op breed samengestelde teams, aangezien de doelstellingen van de functiemix met het nieuwe cao zijn komen te vervallen? Hoe gaat dit akkoord ervoor zorgen dat er betere groei-, en carrièremogelijkheden zijn voor leraren? Wat wordt er precies bedoeld met de verkenning naar benchmarking op gebied van strategisch personeelsbeleid, zo vragen de voornoemde leden.

De ambities uit het sectorakkoord blijven staan. We gaan ons echter niet langer richten op het individuele niveau van de leraar, met uitzondering van de begeleiding van de startende leraar. Er vindt een verschuiving plaats naar doelstellingen die gericht zijn op verbetering van het strategisch personeelsbeleid door besturen en schoolleiders. Deze beweging sluit aan bij het vernieuwde toezicht door de inspectie en past beter bij de stelselverantwoordelijkheid van OCW.

De visie van het schoolbestuur wordt nu meer centraal gesteld en daarmee de dialoog die daarover gevoerd wordt tussen bestuur, schoolleider en leraren. De ambitie van mij en die van de PO-Raad is om het personeelsbeleid van schoolbesturen verder te verbeteren. Verder moeten alle starters in 2020 een planmatige begeleiding krijgen. Goed personeelsbeleid zorgt voor een aantrekkelijk werkklimaat voor het onderwijspersoneel. Dat leidt over het algemeen tot een hogere arbeidstevredenheid en een lager ziekteverzuim en daarmee een lagere werkdruk en minder beroep op vervanging. Er worden geen doelstellingen vastgesteld voor de samenstelling van teams. Schoolbesturen en scholen zijn zeer divers en zij bepalen zelf welk personeel het beste past bij hun onderwijsvisie. In mijn reactie op de nieuwe cao po heb ik al aangegeven dat ik positief ben over de aangescherpte functieprofielen in de nieuwe cao. Ik ga er vanuit dat die in de praktijk leiden tot meer functiedifferentiatie. Voor aantrekkelijke carrièrepaden voor leraren in de sector po is dit van grote waarde. Een van de onderzoeksvragen in het eerder genoemde onderzoek dat ik samen met de PO-Raad aan het opzetten ben, gaat over de mogelijkheid om versterking van strategisch personeelsbeleid in kaart te brengen en of deze gebruikt kunnen worden om van elkaar te leren.

Tripartite

De leden van de D66-fractie lezen dat het CNV in een reactie schrijft dat ze graag betrokken willen worden bij het bestuur-, en sectorakkoord zodat medewerkers in het onderwijs kunnen meebeslissen over de prioriteiten en medeverantwoordelijkheid dragen voor het akkoord. Deze leden vragen een reactie van de Minister hierop. Ziet de Minister in de toekomst een rol voor leraren-, en schoolleidersvertegenwoordiging bij het sluiten van akkoorden, omdat hij aangeeft dat het echte werk moet gebeuren op scholen en in de klas en het akkoord moet aansluiten bij het gesprek in de lerarenkamer?19 Zou deze vertegenwoordiging van de medewerkers kunnen bijdragen aan het draagvlak en daarmee de uitvoerbaarheid van de akkoorden? Zij vragen tot slot of de Minister het wenselijk vindt dat bij afspraken waar € 440 miljoen onderwijsgeld mee gemoeid gaat alleen de onderwijsbestuurders worden betrokken.

Allereerst wil ik aangeven dat ik het waardeer dat de vakbonden verantwoordelijkheid willen nemen voor toekomstbestendig en uitdagend kwalitatief onderwijs. Dit is belangrijk omdat het funderend onderwijs voor een aantal forse actuele uitdagingen staat die een gezamenlijke aanpak vereisen, zoals het lerarentekort en de leerlingendaling. Waar het de actualisatie van de sectorakkoorden betreft ben ik echter van mening dat het niet voor de hand liggend was om de bonden te betrekken, nu het een actualisatie van de bestaande akkoorden betrof tussen OCW en de sectorraden. Er is niet gesproken of onderhandeld over nieuwe akkoorden. De ambities zijn gelijk gebleven. Ik sluit echter niet uit dat dat vakbonden betrokken zullen worden bij de uitwerking van specifieke onderdelen van de sectorakkoorden. Het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid in het primair onderwijs is hiervan een voorbeeld. Wanneer er in de toekomst sprake is van nieuwe akkoorden, zullen de vakbonden worden betrokken, in lijn met de motie van het Kamerlid Rog hierover.

Verantwoording

De leden van de D66-fractie zijn blij dat Minister de afspraak uit het regeerakkoord om in jaarverslagen doelstellingen uit bestuurlijke afspraken inzichtelijk te maken, realiseert bij de verantwoording over de financiële middelen die worden uitgekeerd voor de akkoorden. Deze leden vinden het van groot belang dat deze middelen op de juiste plek terecht komen, namelijk in de klas. Deze leden vinden het dan ook opvallend dat er voor de afgelopen jaren beperkt inzicht is in de inspanningen die zijn geleverd voor de doelstellingen uit de akkoorden door de besturen en de besteding van de prestatiebox middelen. De Minister gaat gebruik maken van de bevoegdheid om schoolbesturen te verplichten specifieke onderwerpen te verantwoorden in het jaarverslag. Hoe wordt deze verantwoordingseis vormgegeven, zo vragen deze leden? Kan de Minister toelichten hoe de pilots zijn vormgegeven en wanneer de verantwoordingsverplicht ingaat voor alle besturen? Gaat de inspectie specifiek toezien op deze paragraaf? Wordt deze verantwoordingseis voor schoolbesturen ook ingezet op andere thema’s behalve de akkoorden en geldt het bijvoorbeeld voor de gehele besteding van prestatieboxmiddelen? Worden er specifieke bedragen gekoppeld aan elke ambitie of staat dit vrij aan de besturen, zo vragen de voornoemde leden.

OCW doet via een pilot samen met schoolbesturen ervaring op over de wijze waarop de verantwoordingseisen in de praktijk het beste kunnen worden vormgegeven. Momenteel voert het Ministerie van OCW gesprekken met schoolbesturen, de PO-Raad en VO-raad over o.a. de volgende punten: welke vragen moeten wij aan de schoolbesturen stellen om bruikbare informatie te krijgen, welke eisen wij moeten stellen ten aanzien van format en welke uitvoeringsconsequenties zijn verbonden aan deze actie. Uiteindelijk is het doel van de pilot om een goed doordachte sectorbrede uitvraag te maken die in de toekomst de verantwoording van beleidsprioriteiten via het jaarverslag versterkt. Voor de prioriteiten werkdruk in het primair onderwijs en techniek in het vmbo wordt al voor verslagjaar 2018 gebruik gemaakt van deze wijze van verantwoorden voor alle besturen. De verantwoordingseis wordt dus inderdaad breder ingezet dan de besteding van de prestatieboxmiddelen (inzet werkdrukmiddelen po en techniekonderwijs vmbo).

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Algemeen

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het geactualiseerde bestuursakkoord primair onderwijs en het geactualiseerde sectorakkoord voortgezet onderwijs door zijn ambtsvoorganger is gesloten. Wat vindt de Minister van dergelijke akkoorden? Hebben scholen en besturen een dergelijk akkoord nodig om tot de in de akkoorden genoemde verbeteringen te komen? Tevens vragen zij of de Minister een risico ziet dat deze akkoorden een opmaat kunnen zijn voor prestatie- en rendementsdenken in het funderend onderwijs. Wat vindt de Minister van rendementsdenken in het onderwijs en in het bijzonder in het funderend onderwijs, zo vragen deze leden.

De akkoorden zijn gesloten met de PO-Raad en de VO-raad. Zij vertegenwoordigen de schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs. De akkoorden zijn ook door de vertegenwoordigende organisaties voorgelegd aan de leden, waardoor en breed draagvlak voor de akkoorden bestaat. Zo dragen de akkoorden bij aan een gezamenlijke aanpak om te komen tot goed toekomstgericht onderwijs.

Uitgangspunt bij de akkoorden is dat er uitdagend en toekomstgericht onderwijs wordt gegeven, dat inspeelt op de talenten van leerlingen. Maar daarbij is ook nadrukkelijke aandacht voor een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming.

In de Kamerbrief over de tussenevaluatie20 van de genoemde akkoorden staat dat het vergroten van het eigenaarschap van de sectorafspraken bij schoolbesturen van belang is om tussen nu en 2020 de sectorale doelstellingen onderdeel te laten zijn van de doelstellingen van besturen en scholen. «We willen immers dat een akkoord geen papieren tijger is, en aansluit bij wat het onderwerp van gesprek is in de lerarenkamer», aldus de Minister. Welke acties zijn bij de actualisatie ondernomen, zodat het eigenaarschap in het onderwijsveld wordt vergroot en dat dit akkoord meer aansluit bij «het gesprek in de lerarenkamer».

De akkoorden zijn gesloten met de sectororganisaties en zijn voorgelegd aan de leden. Het uitgangspunt is dat de leden, d.w.z.de schoolbesturen, de maatregelen uit de akkoorden verwerken in het hun strategisch beleid. De bestuurders kunnen dan in dialoog met de schoolleider en het schoolteam zorgen voor de implementatie van de maatregelen. Wel kunnen er maatregelen in de akkoorden staan waaraan een deel van de besturen of scholen minder prioriteit wil geven. Dat kan berusten op specifieke omstandigheden waarin scholen of besturen verkeren, of op een verschil in inzicht. Daarom wordt de besturen gevraagd in het jaarverslag te verantwoorden hoe de middelen uit de prestatiebox zijn besteed. Dit jaarverslag wordt vervolgens besproken met de raad van toezicht en de medezeggenschap.

Deze benadering werkt niet overal goed. De Onderwijsraad concludeert in haar advies Een krachtige rol voor schoolleiders, dat de dialoog tussen schoolleiders en besturen niet altijd goed verloopt. Ook geeft de Onderwijsraad aan dat de schoolleiders vaak te weinig zijn betrokken bij het strategisch onderwijsbeleid. In een beleidvormingsproces met schoolleiders en schoolbestuurders wordt een plan uitgewerkt om de positie van schoolleiders te versterken.

Bestuursakkoord in het primair onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat segregatie in het onderwijs, kansengelijkheid en het lerarentekort grote opgaven zijn voor de komende jaren. Deze onderwerpen komen niet of beperkt naar voren bij deze actualisatie. Daarom vragen de voornoemde leden waarom de Minister geen mogelijkheid zag om het bestrijden van kansenongelijkheid en segregatie in het onderwijs onderdeel van deze actualisatie te laten zijn. De inspectie rapporteerde immers na het afsluiten van dit akkoord pas over de grote kansenongelijkheid en segregatie. Een actualisatie zou dus bij uitstek de mogelijkheid zijn om dit toe te voegen. Kon er bijvoorbeeld niet een extra lijn over dit onderwerp worden toegevoegd aan het akkoord? Want waarom staat er in het sectorakkoord van het voortgezet onderwijs wel dat in het licht van onder andere de toenemende kansenongelijkheid het akkoord is geactualiseerd (of dit ook daadwerkelijk is gebeurd, is een vraag waar deze leden later nog op terug willen komen), en kon dit in het primair onderwijs niet? Kan de Minister nader ingaan hoe dit akkoord bijdraagt aan het bestrijden van het lerarentekort, zo vragen deze leden.

Bij de actualisatie is uitgegaan van de doelen uit het bestuursakkoord 2014. De constateringen van de Onderwijsinspectie in de Staat van het Onderwijs hebben dan ook geen bepalende invloed gehad op de actualisatie va het bestuursakkoord. Bij de aanbieding van de actualisatie is aangegeven dat het primair onderwijs nog voor een aantal andere forse actuele uitdagingen staat, zoals het terugdringen van de werkdruk en het lerarentekort. Dat geldt ook voor de opgaven met betrekking tot het prestatieniveau, de kansenongelijkheid en segregatie die de inspectie noemt. Hoewel deze thema’s geen onderdeel uit maken van het bestuursakkoord dat in 2014 is gesloten, zijn ze uiteraard met nadruk relevant voor de ontwikkeling van de sector. Ook ten aanzien van deze en andere thema’s die niet in het bestuursakkoord zijn opgenomen trekken OCW en de PO-Raad zoveel mogelijk samen op, bijvoorbeeld in de aanpak van het lerarentekort en in het verminderen van de werkdruk op scholen.

Lijn drie uit het bestuursakkoord gaat over professionele scholen. Een professionele school is een aantrekkelijke werkplek voor leraren. De verwachting is dat de ambities onder deze lijn, zoals het versterken van het personeelsbeleid en het verbeteren van de begeleiding van startende leraren, een positieve invloed hebben op het aantrekken van nieuwe leraren en het behouden van huidige leraren. Bovendien is er een apart plan van aanpak voor het tegengaan van het lerarentekort.

De voornoemde leden constateren dat uit de Staat van het Onderwijs21 blijkt dat het aandeel werknemers met een tijdelijke of flexibele aanstelling de afgelopen jaren is gestegen. Dat draagt niet bij aan de kwaliteit van het onderwijs, want leerlingen zijn gebaat bij een vast gezicht voor de klas. Is onderdeel van het strategisch personeelsbeleid, zoals in de akkoorden staat vermeld, ook het streven om zoveel mogelijk vaste krachten aan te nemen? Is het ook onderdeel van het strategisch personeelsbeleid dat er elk jaar functioneringsgesprekken plaatsvinden? Hoe staat het met het onderzoek naar het strategisch personeelsbeleid dat wordt uitgevoerd, zo vragen deze leden.

Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aannamebeleid van het onderwijspersoneel. Ik ga daar geen normen voor opstellen. Overigens is de arbeidsmarkt voor leraren de afgelopen jaren met name in het primair onderwijs flink veranderd. Scholen nemen nu veel meer leraren aan in vaste dienst dan een aantal jaar geleden. In 2013 had 38 procent van de pabo-gediplomeerden een reguliere baan in het onderwijs. Nu is dat ongeveer 68 procent. Het aandeel afgestudeerden dat is aangewezen op invalwerk is daarmee ook sterk gedaald. Het aandeel afgestudeerden met een kort-tijdelijk contract duidelijk is afgenomen, en dat met een langdurig contract is gestegen. Had in 2013 nog 80 procent van de pabo-afgestudeerden een flexibel contract of een tijdelijk contract zonder uitzicht op een vaste baan, in 2016 is dat bijna gehalveerd (43 procent).22 Door de krapte op de arbeidsmarkt is de verwachting dat het aandeel pabo-afgestudeerden met een flexibel contract de komende jaren verder zal dalen.

Samen met de PO-Raad vind ik het belangrijk dat schoolleiders jaarlijks minimaal één keer per jaar in gesprek gaan met hun personeel om het functioneren te bespreken. Dit is ook vastgelegd in de cao. Niet alleen een gesprek om afspraken te maken over het takenpakket, maar bijvoorbeeld ook over opleidings- en loopbaanwensen van leraren. Een toekomstgericht functioneringsgesprek waarin verbetering centraal staat. Het gaat dus niet alleen om de kwantiteit van de gesprekken maar vooral ook om de kwaliteit. Samen met de PO-Raad worden op dit moment voorbereidingen getroffen om het onderzoek naar strategisch personeelsbeleid aan te besteden.

De voornoemde leden steunen de afspraak dat alle lesuren bewegingsonderwijs zullen worden gegeven door bevoegde leerkrachten. Deze leden vragen hoeveel het kost om alle lesuren door een bevoegde leerkrachtkracht te laten geven. Wat zouden de kosten zijn als dit drie uur per week is, zo vragen deze leden.

Uit het onderzoek «bewegingsonderwijs en vakleerkrachten» blijkt dat naar schatting 2.200 aanvullende gymaccommodaties nodig zullen zijn om drie lesuren bewegingsonderwijs mogelijk te maken. De structurele exploitatielasten die hiermee gemoeid zijn, exclusief de initiële investeringskosten, worden geraamd op € 91 miljoen per jaar.23 Indien gemiddeld 135 minuten per groep bewegingsonderwijs nodig is, is het denkbaar dat hierbij nog aanvullende incidentele kosten moeten worden gemaakt voor het behalen van de bevoegdheid bewegingsonderwijs door bestaande groepsleerkrachten, maar dit is voor een groot deel afhankelijk van hoe het bewegingsonderwijs op schoolniveau wordt georganiseerd: elke groepsleerkracht voor de eigen jaargroep, of dat een bevoegde groepsleerkracht bewegingsonderwijs aan meerdere groepen geeft. De orde van grootte van deze kosten wordt geschat op tussen de € 10 mln. en € 30 mln.

De leden van deze fractie lezen dat de doelstelling over een implementatie- investeringsplan voor onderwijs en ICT niet volledig is gehaald, maar dat dit wel heeft geleid tot meer bewustwording en gedachtevorming over ICT. Waaruit blijkt deze bewustwording en gedachtevorming, zo vragen deze leden.

In kader van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT24 zijn alle besturen in het primair onderwijs door de PO-Raad en Kennisnet actief benaderd met de vraag waar zij staan in hun ICT-ontwikkeling en hun ondersteuningsbehoefte. Circa 400 besturen zijn daarna ook concreet verder geholpen. Daarnaast hebben de circa 25 versnellingsvragen, de leergang verandermanagement, netwerkbijeenkomsten en actieve communicatie rondom ICT vanuit de PO-Raad, bijgedragen aan het bereiken van een brede doelgroep. In het voortgezet onderwijs zijn docenten van 204 scholen direct bij de leerlabs betrokken en is 77% van de VO-scholen op enige wijze bij het project leerling 2020 betrokken. Docenten van deelnemende scholen hebben bijna 300 concrete praktijkvoorbeelden gemaakt die zijn gedeeld in de sector, onder meer in de vorm van werkconferenties, docentencongressen en innovatiewerkgroepen. Vrijwel alle VO-scholen zijn bereikt met de communicatie-uitingen (ruim 20.000 facebookvolgers).

Sectorakkoord in het voortgezet onderwijs

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het sectorakkoord in het licht van onder andere de toenemende kansenongelijkheid is geactualiseerd. Deze leden vragen waar dit uit blijkt. Welke doelstellingen en indicatoren zijn vanwege de toenemende kansenongelijkheid bij de actualisatie toegevoegd, zo vragen deze leden.

Mede naar aanleiding van de geconstateerde kansenongelijkheid is de doelstelling over regionale samenwerking opgenomen: «Schoolbesturen werken in de regio samen aan het realiseren van hun publieke opdracht en maken hier de benodigde afspraken over.» De bijbehorende indicator is: «Aan het einde van de looptijd van het sectorakkoord werken aantoonbaar meer besturen samen om maatschappelijke opdrachten het hoofd te bieden.»

Verder zijn enkele relevante indicatoren:

  • aandeel leerlingen dat op- en afstroomt in het vo;

  • aandeel leerlingen dat diploma’s stapelt in het vo;

  • feitelijke doorstroomdata;

  • aantal scholen dat een plusdocument meegeeft.

De voornoemde leden ondersteunen de doelstelling dat geen enkel kind langer dan drie maanden zonder passend onderwijs thuiszit. Denkt de Minister dat hij deze doelstelling per 2020 gaat halen? Indien dit niet het geval is vragen deze leden hoe dit komt.

De doelstellingen die zijn geformuleerd in het Thuiszitterspact staan nog altijd overeind en de betrokken partijen stellen alles in het werk om deze ook te halen. Tijdens de laatste Thuiszitterstop hebben zij zich nogmaals achter de doelstellingen van het pact geschaard. Wij hebben ons dus gecommitteerd aan de ambitie dat: «in 2020 geen enkel kind langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod van onderwijs en/of zorg.» Belangrijke nuance ten opzichte van de vraag van de GroenLinks-fractie is dat wij de ambitie hebben om elk kind een passend aanbod te doen van onderwijs en/of zorg. Dit zal het aantal thuiszitters significant reduceren. Of dit uiteindelijk ook leidt tot geen enkel kind dat langer dan drie maanden thuiszit kan ik niet garanderen. In dit soort complexe casuïstiek is dat namelijk van meerdere factoren afhankelijk dan alleen van het aanbod dat wordt gedaan. Zo spelen ook ouders een belangrijke rol bij de re-integratie van een kind naar school. Wél kan ik garanderen dat ik mij volledig inzet om het aantal thuiszitters zo laag mogelijk te krijgen en te zorgen dat elk kind in 2020 binnen drie maanden een passend aanbod heeft van onderwijs en/of zorg.

De leden constateren dat uit de Staat van het Onderwijs blijkt dat het aandeel werknemers met een tijdelijke of flexibele aanstelling de afgelopen jaren is gestegen. Dat draagt niet bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Maakt het streven om zoveel mogelijk vaste krachten aan te nemen onderdeel uit van de doelstelling over duurzame inzetbaarheid van leraren en schoolleiders of komt dit ergens anders in dit akkoord terug? Is ook onderdeel van het strategisch personeelsbeleid dat er elk jaar wordt gesproken over het functioneren van docenten, zo vragen deze leden.

Strategisch personeelsbeleid voeren is een verantwoordelijkheid van scholen. Daarbij geldt dat duurzame inzetbaarheid van leraren en schoolleiders vele elementen omvat. Die elementen zijn niet opgesomd in het sectorakkoord. Over de keuzes die schoolbesturen in het kader van het strategisch personeelsbeleid maken over het type dienstverband waarmee zij personeel aannemen, hebben we dus geen specifieke afspraken gemaakt. Hetzelfde geldt voor functioneringsgesprekken. De indicatoren behorend bij de doelstelling voor strategisch personeelsbeleid, worden op dit moment uitgewerkt door een werkgroep bestaande uit OCW, de VO-raad, de inspectie en experts. In de voortgangsrapportage in voorjaar 2019 worden de indicatoren gepresenteerd.

De leden lezen dat de invulling van Vensters vo en de naleving Code Goed Bestuur in het akkoord zijn opgenomen als indicatoren, maar het is deze leden onduidelijk wat hierbij precies het doel is. Is de doelstelling dat alle schoolbesturen hieraan voldoen, zo vragen deze leden.

De vulling van Vensters VO en de naleving van de Code Goed Bestuur zijn indicatoren voor de doelstelling dat schoolbesturen hun governance op orde hebben en verantwoording afleggen over de resultaten die zij leveren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Geactualiseerd bestuursakkoord primair onderwijs

Uitdagingen voor het primair onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen de Minister waarom het terugdringen van de werkdruk en het lerarentekort niet specifiek zijn opgenomen in het geactualiseerde bestuursakkoord po. In de toelichting op het geactualiseerde akkoord staat dat het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de PO-Raad zoveel mogelijk samen optrekken in de aanpak van onder andere het lerarentekort en in het verminderen van de werkdruk op scholen. De Onderwijsraad geeft in haar brandbrief van 28 mei jl. aan dat de maatregelen om de tekorten tegen te gaan vooralsnog onvoldoende effect hebben. Deelt de Minister de mening dat het zeer onwenselijk is dat het lerarentekort en de daarmee samenhangend hoge werkdruk in het onderwijs niet opgenomen zijn in het geactualiseerde bestuursakkoord po?

In het regeerakkoord is afgesproken dat de doelstellingen die in 2014 zijn vastgesteld nog steeds relevant zijn en gehandhaafd worden. Het lerarentekort en de werkdruk zijn niet in de actualisatie opgenomen, omdat het een actualisatie van de bestaande afspraken betreft. Over de aanpak van het lerarentekort en de mogelijkheid tot het starten van een taskforce informeer ik uw Kamer nog voor het einde van uw zomerreces.

Is hij bereid alsnog hierover in gesprek te gaan met de PO-Raad om deze urgente problemen ook op te nemen in het geactualiseerde bestuursakkoord en daadwerkelijk tot oplossingen te komen, zo vragen de voornoemde leden

Het lijkt mij niet nodig om lerarentekort en werkdruk alsnog op te nemen in het geactualiseerde bestuursakkoord. Op deze thema’s trekt OCW al gezamenlijk op met de sociale partners, waaronder de PO-Raad.

Lijn 3: Professionele scholen

De leden van de SP-fractie merken op dat de percentages die het aandeel leraren aangeeft dat de algemeen didactische vaardigheden en differentiatie vaardigheden beheersen, nog niet op het streefniveau zijn. Dat de percentages achterblijven, en in sommige gevallen zelfs erg laag zijn, geeft aan dat er stappen genomen moeten worden ter verbetering van de beheersing van deze vaardigheden om kansenongelijkheid in het onderwijs tegen te gaan en om de daling van het onderwijsniveau een halt toe te roepen, aldus de voornoemde leden. Waarom hebben de Minister en de PO-Raad ervoor gekozen om deze indicatoren te schrappen?

De ambities uit het bestuursakkoord blijven staan: de didactische vaardigheden van leraren zijn nog steeds onverminderd van belang voor onderwijskwaliteit in de klas. We hebben de bewuste keuze gemaakt om niet langer kwantitatieve eisen maar om een kwalitatieve benadering in de school te verwezenlijken. Leraren ontwikkelen het goed leren beheersen en toepassen van de didactische en differentiatievaardigheden vooral in de werkpraktijk. Uit het onderzoek van ResearchNed kwam vorig jaar naar voren dat de omstandigheden waarin leraren die vaardigheden kunnen inzetten nog niet op orde zijn. Dan gaat het om:

  • Begripsverheldering: leraren weten niet goed wat van hen wordt verwacht;

  • Tijd: leraren hebben onvoldoende voorbereidingstijd om differentiatie in hun lessen (samen) doelmatig voor te bereiden;

  • Strategisch personeelsbeleid: professionalisering van leraren wordt onvoldoende gekoppeld aan schoolvisie en schooldoelen.

De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij schoolbesturen en schoolleiders. Vandaar dat we ook in de afspraken de focus hebben verplaatst van vaardigheden van individuele leraren naar strategisch personeelsbeleid.

Tevens plaatsen de onderzoekers van ResearchNed kanttekeningen bij de wijze waarop de indicatoren van de inspectie rond differentiatie de afgelopen jaren zijn gebruikt. In het instellingstoezicht op scholen kijkt de inspecteur hoe in de lessituatie wordt gedifferentieerd, als onderdeel van een bredere vraag naar de kwaliteit van het onderwijsleerproces op de school. Als een leraar niet of onvoldoende differentieert in de specifieke les die de inspectie bijwoont, betekent dit echter niet dat deze leraar niet kán differentiëren. De onderzoekers stellen dat een dergelijke indicator zodoende niet geschikt is voor afspraken op sectorniveau. Met ingang van dit schooljaar hanteert de inspectie bovendien een nieuw onderzoekskader, waarin differentiëren niet meer als zodanig wordt gemeten.

Acht de Minister het wenselijk dat er door de Kamer geen zicht meer gehouden kan worden op de kwaliteit van individuele leraren als deze indicatoren komen te vervallen? Tot slot vragen zij waarom er geen sprake kan zijn van zowel monitoring van de ambitie op het gebied van strategisch personeelsbeleid als indicatoren op het niveau van de individuele leraar.

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Het is dan ook vooral belangrijk dat daar zicht gehouden wordt op de kwaliteit van de lessen die leraren geven. De huidige afspraken met besturen gaan over de kwaliteit van het HRM-beleid en niet langer over de kwaliteiten van individuele leraren.

Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert daarover in de Staat van het Onderwijs. Op die manier wordt uw Kamer geïnformeerd. Bij dat toezicht op de kwaliteit kijkt de inspectie ook naar het didactisch handelen van leraren.

Lijn 4: Doorgaande ontwikkellijnen

De leden van de SP-fractie merken op dat er al eerder afspraken zijn gemaakt met betrekking tot bewegingsonderwijs, maar zonder resultaat. Zij vragen waarom het nu wel zou lukken.

Ik verwijs hier naar het antwoorden hierboven op de vragen van de VVD-fractie.

Hoe wordt de voortgang in de gaten gehouden en door wie? Wat is hierbij de rol van de inspectie?

De voortgang van de afspraken binnen het bestuursakkoord wordt gevolgd met een monitor, uitgevoerd door Regioplan. De Onderwijsinspectie ziet erop toe dat het onderwijs voldoet aan de basiskwaliteit. De actualisatie van het bestuursakkoord sluit aan op het vernieuwde toezicht van de inspectie.

Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven?

In de afspraken van het bestuursakkoord is de doelstelling opgenomen dat alle lessen bewegingsonderwijs bevoegd worden gegeven. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen vakleerkrachten enerzijds of bevoegde groepsleerkrachten anderzijds. Scholen kunnen ervoor kiezen om de middelen uit de gesloten werkdrukakkoorden te gebruiken voor de inzet van een vakleerkracht. Ook kan gebruik worden gemaakt van een combinatiefunctionaris.

En waarom gelden deze afspraken niet voor de klassen een en twee? Deelt de Minister de mening dat het juist van belang is om bij de allerjongste kinderen te beginnen met het verbeteren en aanleren van beweegvaardigheden? Zij ontvangen graag een toelichting hierop.

Alle groepsleerkrachten zijn bevoegd om bewegingsonderwijs te geven in groep 1 en 2, dus voor deze groepen speelt geen aandachtspunt van onbevoegd gegeven lessen. Hiernaast wordt in deze groepen in de regel meer dan twee lesuren bewegingsonderwijs gegeven, en vinden hiernaast ook spelenderwijs bewegingsactiviteiten plaats, binnen en buiten de school. Het is zeker zo dat ook voor de allerjongste kinderen aandacht moet zijn voor beweegvaardigheden, daarom worden er ook op elke pabo lessen gegeven gericht op de brede ontwikkeling van kleuters: sociaal, cognitief, maar zeker ook motorisch, dus op het aanleren van bewegingsvaardigheden aan kleuters. Hierbij komt onder meer aan de orde hoe je als leerkracht een kind uitdaagt tot het ontwikkelen van zijn motorische vaardigheden, wanneer het daar aan toe is.

Geactualiseerd sectorakkoord voortgezet onderwijs

Vereenvoudiging bekostiging per 1 januari 2021

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het voorstel voor het vereenvoudigen van de bekostiging van vo-scholen al naar de Kamer kan toesturen, aangezien dit blijkbaar al is uitgewerkt. Daarnaast zijn zij erg benieuwd naar de herverdeeleffecten die daarmee gepaard gaan. Kan de Minister de mate van herverdeeleffecten en de gevolgen daarvan voor scholen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Uw Kamer heeft inmiddels een brief ontvangen over de vereenvoudiging bekostiging in het vo. In deze brief informeer ik uw Kamer over het model en over het verdere proces.

Ambitie 6. Toekomstbestendigheid organiseren: koppeling van onderwijs- en personeelsontwikkeling

Betekent de uitwerking van de bijbehorende indicatoren, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat de huidige indicatoren, waaronder het beheersen van algemene didactische en differentiatie vaardigheden, komen te vervallen? Zo ja, acht de Minister dit wenselijk en waarom kan er geen sprake zijn van zowel de huidige en nieuwe indicatoren? Is het daarnaast niet verstandig om de indicatoren die gaan over personeelsontwikkeling gelijk te trekken tussen po en vo, zodat er enige vorm van vergelijkbaarheid blijft bestaan, zo vragen de voornoemde leden.

We hebben er bewust voor gekozen om in de actualisatie focus aan te brengen. De indicatoren rond beheersen van algemeen didactische en differentiatievaardigheden komen niet meer terug in de monitoring van de voortgang op het sectorakkoord. Wat betreft differentiatievaardigheden geldt dat deze ook niet meer als zodanig door de inspectie worden gemeten. We laten de wijze van monitoring aansluiten bij wat past per sector (PO en VO).


X Noot
1

ALO: Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
2

Kamerstuk 31 289, nr. 241.

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 343, motie is verworpen.

X Noot
4

Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 130.

X Noot
5

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 383.

X Noot
6

Ibidem.

X Noot
7

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 383.

X Noot
8

Ibidem.

X Noot
9

Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 130.

X Noot
10

ALO: Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding.

X Noot
14

Kamerstuk 31 289, nr. 241.

X Noot
15

Kamerstuk 31 293, nr. 343, motie is verworpen.

X Noot
16

Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 130.

X Noot
17

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 383.

X Noot
18

Ibidem.

X Noot
19

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 383.

X Noot
20

Ibidem.

X Noot
21

Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 130.

X Noot
22

Centerdata/Mooz, Loopbaanmonitor 2017 (oktober 2017).

X Noot
24

Kamerstuk 32 034, nr. 23.

Naar boven