31 293 Primair Onderwijs

Nr. 306 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 april 2016

In 2008 startte De School te Zandvoort met een innovatief onderwijsconcept waarvan flexibele onderwijstijd een onderdeel vormde. Dit leidde in 2011 tot het experiment flexibilisering onderwijstijd, waarbinnen scholen mogen afwijken van de centraal vastgestelde vakanties en de vijfdaagse schoolweek. Ouders en leerlingen bepalen op deze scholen naar eigen inzicht, in overleg met de school, hun vrije dagen en vakantie.

Nu het experiment is afgelopen, maak ik de balans op en bezie ik hoe we verder gaan. Zoals ik uw Kamer in de vorige brief over dit onderwerp schreef, is de cruciale vraag hierbij hoe we de kwaliteit van het onderwijs kunnen borgen en tegelijk aan de wensen van de betrokkenen tegemoet kunnen komen.1 Wat mij betreft staat het eerste punt onverkort voorop en is het loslaten van wettelijke kaders – indachtig het advies van de commissie Dijsselbloem om te investeren in een stevige onderbouwing van beleid – pas aan de orde als helder is wat daarvan de gevolgen (kunnen) zijn.2

Uit het experiment kwamen verschillende beelden naar voren. De betrokkenen zijn tevreden, maar op meerdere deelnemende scholen waren tekortkomingen in de kwaliteit te zien. Bijvoorbeeld in de afstemming van het onderwijs op de ontwikkeling van de leerlingen, de zorg en de onderwijsresultaten. De School te Zandvoort onderscheidde zich juist in positieve zin en scoorde goed op meerdere indicatoren. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) noemde deze school een goed voorbeeld van hoe de kansen die het werken met flexibele onderwijstijden biedt, benut kunnen worden.

Het experiment gaf onvoldoende aanknopingspunten om een weloverwogen besluit te kunnen nemen. Daarom heb ik in mijn vorige brief (Kamerstuk 31 293, nr. 233) internationaal literatuuronderzoek, draagvlakonderzoek en gesprekken met belanghebbenden en de inspectie aangekondigd. Op basis van deze acties en onderzoeken, en de kennis uit het experiment zelf, concludeer ik dat we nog steeds onvoldoende weten over de effecten van flexibele onderwijstijden. Aan de ene kant zien we dat flexibele onderwijstijden kansen bieden, aan de andere kant zijn er risico’s. Ik stel dan ook voor om het experiment te verlengen tot de zomer van 2018 en nader onderzoek te doen naar flexibele onderwijstijden.

Ik ga hieronder verder in op het aanvullende onderzoek dat ik uw Kamer heb toegezegd en op de wijze waarop ik het vervolg wil vormgeven.

Aanvullend onderzoek laat gemengd beeld zien

Uit het literatuuronderzoek dat ik heb laten doen, blijkt dat er nauwelijks internationale voorbeelden zijn van flexibiliteit in de onderwijstijd.3 Er zijn geen studies naar de effecten ervan. Het onderzoek laat wel zien dat er in diverse landen nieuwe onderwijsconcepten zijn die zich toespitsen op maatwerk en gepersonaliseerd onderwijs binnen de gangbare onderwijstijden. Er is slechts één studie die een effect hiervan laat zien. Hoewel dit effect positief is, is de beschikbare kennis dus nog te beperkt om op basis daarvan conclusies te trekken.

Het literatuuronderzoek gaat ook in op belangrijke randvoorwaarden om succesvol te flexibiliseren. Deze randvoorwaarden sluiten aan bij de conclusies die de inspectie trekt naar aanleiding van haar onderzoek naar de onderwijskwaliteit op de experimentscholen. In grote lijnen blijkt hieruit dat kwaliteitszorg en een goede voorbereiding (met betrekking tot aannamebeleid van personeel, kosten en organisatie) noodzakelijk zijn wanneer scholen willen flexibiliseren (in de onderwijstijd). Ook moeten het personeel en het onderwijsconcept passen bij de voorgenomen flexibilisering.

De precieze voorwaarden voor een succesvolle invoering van flexibele onderwijstijd kennen we echter nog onvoldoende. Wanneer is bijvoorbeeld de voorbereiding voldoende? Ook weten we niet wat de effecten zijn; een beperkt aantal scholen is gedurende een beperkte tijd gevolgd en internationale vergelijking is niet mogelijk.

Door middel van vragenlijsten is tevens het draagvlak voor flexibele onderwijstijd onder scholen, leraren en ouders onderzocht.4 Ook uit dit onderzoek komt geen eenduidig beeld naar voren. Onder alle bevraagde partijen zijn positieve, negatieve en neutrale meningen. Zo is 28 procent van de scholen (misschien) geïnteresseerd in de mogelijkheid dat leerlingen zelf hun vakanties plannen en de rest niet. Van de ondervraagde ouders zou 9 procent overstappen naar een school waar flexibele onderwijstijd is ingevoerd, tegenover 20 procent die juist een andere school zou zoeken als dit op de school van hun kinderen wordt ingevoerd. Van de leraren staat 40 procent positief tegenover het concept en 47 procent negatief.

De gesprekken die ik heb gevoerd met onderwijs- en kinderopvangorganisaties en de bonden leveren eveneens een gemengd beeld op. Aan de ene kant is er de wens om scholen deze ruimte te bieden, aan de andere kant zijn er zorgen om de kwaliteit en de werkdruk.

Vervolg: voortzetten experiment

Wij vragen van leraren en schoolleiders dat zij het onderwijs persoonlijk maken, differentiëren, en maatwerk leveren. Flexibilisering van de onderwijstijd is één van de manieren om dit vorm te geven. Op basis van de bovenstaande uitkomsten concludeer ik dat de vraag of flexibilisering van de onderwijstijd een goed middel is, nog onvoldoende eenduidig te beantwoorden is. Ik stel daarom voor het experiment te verlengen en de experimentscholen nader te blijven volgen. In 2018 zal de inspectie onderzoeken hoe de scholen zich verder hebben ontwikkeld. Zo kunnen we bezien of de tekortkomingen in de kwaliteit die in 2014 zijn geconstateerd zijn opgelost. Het gebeurt namelijk vaker dat scholen die van concept wisselen een tijdelijke terugval in kwaliteit hebben.

Omdat de groep experimentscholen beperkt van omvang is, wil ik bij dit onderzoek ook de lessen uit het experiment regelluwe scholen betrekken. Binnen dat experiment is er ook een aantal scholen dat met onderwijstijd wil gaan experimenteren. Dat geldt ook voor de ongeveer tien scholen die binnen de huidige wettelijke kaders individuele schooltijden verzorgen.5 In totaal gaat het dan om een groep van ruim 20 scholen, waarmee de onderbouwing van een toekomstig besluit steviger wordt.

Tot slot ga ik samen met de scholen die werken met flexibele onderwijstijd en met de PO-Raad werken aan een concretiseringsslag van de globale randvoorwaarden die ik hiervoor heb besproken. Mochten we in de toekomst flexibele onderwijstijd breed willen toestaan, dan kan de uitkomst hiervan als handreiking dienen voor scholen die hiermee willen werken. Met deze handreiking kunnen leraren, ouders en schoolleiders het gesprek aangaan over of, en hoe, zij verantwoord de stap zetten naar flexibele onderwijstijd. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een profiel voor leraren die met dit concept kunnen werken, een kostenmodel, en de wijze waarop de invoering kan worden gemonitord.

Tot slot

De nadruk die ik in deze brief heb gelegd op het waarborgen van de onderwijskwaliteit laat onverlet dat ik scholen van harte ondersteun in hun zoektocht naar manieren om leerlingen maatwerk te bieden. Door het experiment voort te zetten wil ik de komende tijd boven water krijgen hoe dit met betrekking tot de onderwijstijd op een verantwoorde manier kan gebeuren.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstuk 31 293, nr. 233.

X Noot
2

Kamerstuk 31 007, nr. 17.

X Noot
3

Zie bijgaand rapport «Variatie in schooltijd en onderwijskwaliteit». Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Zie bijgaand rapport «Draagvlak voor flexibele onderwijstijden onder ouders en leerkrachten» (Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl) en het rapport «Indeling schooltijden» dat als bijlage bij de vorige Kamerbrief is meegezonden (bijlage bij Kamerstuk 31 293, nr. 233).

X Noot
5

Kamerstuk 31 293, nr. 233.

Naar boven