31 289
Voortgezet Onderwijs

nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2009

Wij zijn voornemens de Onderwijsraad te vragen ons te adviseren over (vroeg)selectie in het Nederlandse onderwijs. Uw Kamer is toegezegd dat u hierover geïnformeerd zal worden voordat de definitieve adviesaanvraag aan de Onderwijsraad wordt gestuurd. Dat doen wij met deze brief.

Het Nederlandse systeem wordt onder andere gekenmerkt door het feit dat leerlingen relatief vroeg een bepaalde leerroute moeten kiezen, maar daar staat tegenover dat er verschillende elementen in het systeem zitten waardoor eventuele verkeerde keuzes gecorrigeerd kunnen worden. Dit systeem kan zowel voor- als nadelen hebben. We streven ernaar het goede van ons onderwijssysteem te behouden, maar oog te hebben voor de mogelijke nadelige consequenties voor sommige (groepen) leerlingen.

Het onderwijs moet alle jongeren de kans geven het beste uit zichzelf te halen. Alle leerlingen moeten uitgedaagd worden om op hun niveau uit te blinken. We moeten talenten optimaal benutten en het beste uit leerlingen halen. Iedere leerling ontwikkelt zich bovendien anders.

Van jongeren is op elfjarige leeftijd lang niet altijd al het potentieel zichtbaar. Het inschatten daarvan is binnen het Nederlandse stelsel wel van belang. Doorgaans volgt op twaalfjarige leeftijd immers de overstap van het primair naar het secundair onderwijs. Binnen het huidige systeem bieden doorstroom en stapelen flexibiliteit om een mogelijke verkeerde inschatting op jonge leeftijd later te corrigeren. Het kabinet heeft al veel inspanningen verricht om de flexibiliteit binnen het stelsel te vergroten. Daarbij gaat het om allerlei mogelijkheden tot op- af- en doorstroom, verlenging van de basisschool, brugklassen en zogeheten voorklassen. Uit recent onderzoek (Regioplan (2008), Doorstroom en stapelen in het onderwijs) blijkt echter dat in de praktijk op schoolniveau belemmeringen bestaan, waardoor leerlingen soms onvoldoende gebruik kunnen maken van deze mogelijkheden.

Uit onderzoek is bekend dat twee factoren cruciaal zijn voor optimale opstroom: het moment van selectie en de flexibiliteit van het stelsel. Het Nederlandse stelsel selecteert relatief vroeg in vergelijking met veel andere landen. Tegelijkertijd zien we dat Nederlandse leerlingen gemiddeld goed presteren en dat het Nederlandse systeem elementen bevat waarmee verkeerde keuzes kunnen worden gecorrigeerd. Hierin zou Nederland kunnen verschillen van andere landen met vroege selectie.

In het licht van onze ambitie talenten optimaal te benutten en het beste uit alle leerlingen te halen, zijn wij voornemens de Onderwijsraad te vragen antwoord te geven op de volgende vragen:

• Het Nederlandse onderwijsbestel heeft de naam vroeg selecterend te zijn. Hoe beoordeelt de Onderwijsraad het Nederlandse onderwijsbestel voor wat betreft de werking (selecteert het stelsel daadwerkelijk vroeg) én de uitwerking (worden leerlingen vroeg «definitief» geselecteerd?) ervan?

• Wat zijn verschillen in werking en uitwerking van het onderwijsbestel tussen Nederland en andere landen die vroeg selecteren (Duitsland, België, Oostenrijk, Zwitserland)?

• Wat kan Nederland leren van andere landen die vroeg selecteren en van landen die juist later selecteren?

• Hoe is het gesteld met de flexibiliteit van het Nederlandse onderwijsbestel?

• Hoe beoordeelt de Onderwijsraad de huidige mogelijkheden in het Nederlandse onderwijsbestel om keuzes die leerlingen maken indien nodig later te corrigeren in het licht van:

kwaliteit (kunnen leerlingen goed op- en afstromen, verlopen overgangen soepel, worden leerlingen adequaat ondersteund bij de overgangen?),

toegankelijkheid (is het voor alle leerlingen, ongeacht hun achtergrondkenmerken, even hard nodig en even goed mogelijk om gemaakte keuzes later te kunnen corrigeren?)

en doelmatigheid van het systeem?

• Benutten instellingen de mogelijkheden van het onderwijsbestel voldoende? Wat zijn mogelijke belemmeringen en hoe kan het huidige systeem optimaler functioneren?

• Welke initiatieven zijn veelbelovend om leerlingen soepel te laten doorstromen binnen en tussen scholen en onderwijssoorten (denk aan keuzebegeleiding, ondersteuning, overdracht etc)? Zijn de huidige mogelijkheden voldoende of zijn ruimere mogelijkheden of nieuwe initiatieven nodig?

• Als het gaat om het wegnemen van eventuele belemmeringen en het initiëren van verbeteringen: wat is de verantwoordelijkheid en de rol van de rijksoverheid en wat is die van de instellingen zelf?

Aangezien er al vrij veel onderzoek is verricht over deze thematiek, wordt de Onderwijsraad verzocht om als basis voor de beantwoording van deze vragen een review te maken van relevant internationaal en nationaal onderzoek. Verder dienen opvattingen en ervaringen van leerlingen, studenten, docenten, schoolleiders en bestuurders als input voor het advies gebruikt te worden.

We beschouwen dit advies van de Onderwijsraad als een mogelijkheid tot verdere optimalisatie van ons stelsel. We verwachten het rapport eind 2009 van de Onderwijsraad te ontvangen. Begin 2010 zullen we het met een beleidsreactie aan uw Kamer zenden.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt – Vliegenthart

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven