31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 319 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2016

Op 28 april 2016 ontving ik van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een verzoek om te reageren op een brief van VNO-NCW, MKB-Nederland en Platform Techniek over de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs. Hierbij doe ik u mijn reactie toekomen.

Als het gaat om het belang van kwalitatief goed technisch onderwijs zitten VNO-NCW, MKB-Nederland, het Platform Techniek en ik op één lijn. Niet voor niets zet de rijksoverheid sterk in op het Techniekpact en voer ik met partijen als VNO-NCW en Uneto-VNI gesprekken om een gezamenlijke aanpak te creëren voor behoud van het technisch beroepsonderwijs. Dat neemt niet weg dat er in de sector zorgen leven over de toekomst van het technisch beroepsonderwijs, waarbij de financiële component een belangrijke rol speelt. De zorgen die in de brief van VNO-NCW, MKB-Nederland en Platform Techniek naar voren komen concentreren zich rond twee thema’s, namelijk (1) de huidige bekostiging van (de inventaris voor) het technisch beroepsonderwijs en (2) de toekomst van het technisch beroepsonderwijs in relatie tot de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs. Over beide zorgen heb ik de afgelopen periode gesprekken gevoerd met VNO-NCW, Uneto-VNI en, in samenwerking met de VO-raad, ook met bestuurders en schoolleiders die technisch vmbo aanbieden. Deze gesprekken hebben aanvullende informatie gegeven over de geuite zorgen. Beide onderwerpen behandel ik hieronder separaat, waarbij ik de bekostiging van (de inventaris voor) het technisch beroepsonderwijs koppel aan zorgen die er leven rondom de kosten van de transitie naar de nieuwe profielen in het vmbo.

In 2011 is op verzoek van de scholen gestart met de vernieuwing van het beroepsgerichte curriculum. De huidige beroepsgerichte vakken zijn niet mee ontwikkeld met veranderingen in vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Daarnaast is het grote aanbod van zo’n 33 beroepsgerichte vakken in vmbo-basis en -kader voor scholen, juist met dalende leerlingenaantallen, niet organiseerbaar. Met de invoering van nieuwe profielen is gekozen voor een beperkt aantal profielvakken, dat door scholen aangevuld wordt met beroepsgerichte keuzevakken die passen bij de eigen leerlingenpopulatie en aansluiten bij de regio, juist ook bij de regionale arbeidsmarkt. Dit biedt scholen de mogelijkheid scherpe keuzes te maken, hetgeen juist met daling van het aantal leerlingen in het vooruitzicht ook echt nodig is. Het aanbod aan beroepsgerichte keuzevakken kunnen scholen samen met regionaal vervolgonderwijs en bedrijfsleven bepalen. Ook kunnen partijen gezamenlijk nieuwe keuzevakken zelf ontwikkelen. Deze vakken hoeven niet noodzakelijkerwijs binnen de school te worden onderwezen: het gebruik maken van bedrijfslocaties of mbo-instellingen behoort eveneens tot de mogelijkheden.

Ik ben er van overtuigd dat de invoering van de profielen een goede impuls kan geven aan de kwaliteit van het vmbo en aan de aansluiting van het vmbo bij de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd ben ik me er van bewust dat de nieuwe profielen investeringen van scholen vergen, zeker van scholen die de technische profielen als Produceren, installeren en energie of Mobiliteit en transport aanbieden. Ik ga er van uit dat scholen hun reguliere bekostiging hier voor inzetten. Dit uitgangspunt wordt versterkt door de Algemene Rekenkamer, die stelt dat de bekostiging in het voortgezet onderwijs op macroniveau toereikend is. Daarbij constateert de Rekenkamer dat er geen directe correlaties bestaan tussen de financiële positie van schoolbesturen en groepskenmerken, zoals onderwijsaanbod.1 Scholen die (technisch) vmbo aanbieden staan er op macroniveau dus niet financieel slechter voor dan de andere scholen.

Daar komt bij dat scholen in de afgelopen jaren ruim de gelegenheid hebben gehad om te anticiperen op de overgang naar de nieuwe profielen en de mogelijke bijbehorende incidentele kosten. De Inspectie van het Onderwijs concludeerde recent dat de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de afgelopen jaren veel reserves hebben aangehouden.2 Over dit onderwerp heb ik op 2 maart uitgebreid met uw Kamer gesproken. Besturen kunnen geld reserveren en zelf bepalen wanneer en hoe zij die reserves besteden, bijvoorbeeld aan de implementatie van de nieuwe profielen. Hierbij zie ik grote kansen in samenwerking tussen scholen die techniekonderwijs aanbieden, waarbij bijvoorbeeld praktijklokalen kunnen worden gedeeld. Dit is zeker in krimpregio’s van groot belang. Ook het vervolgonderwijs en het regionale bedrijfsleven kunnen voor techniekscholen hierin belangrijke samenwerkingspartners zijn.

Vanaf de start van het vernieuwingstraject is het uitgangspunt geweest dat de huidige bekostiging afdoende moet zijn voor de nieuwe profielen. Uiteraard heb ik met uw Kamer daarbij afgesproken de invoering van de profielen goed te monitoren. De brief van VNO-NCW neem ik hier graag in mee. Ondanks de hierboven geschetste ontwikkelingen, adresseert VNO-NCW onder andere een algemene uitgavenreductie van scholen in het voortgezet onderwijs op inventarisvervangingen. Ook ik heb in het rapport De financiële situatie in het onderwijs 2014 deze trend geconstateerd, die impliceert dat de scholen in het voortgezet onderwijs investeringen in nieuwe inventaris en apparatuur uitstellen. De invoering van de nieuwe profielen zal in sommige gevallen echter om extra investeringen vragen. Tijdens de gesprekken met bestuurders en schoolleiders die technisch vmbo aanbieden is stilgestaan bij de investeringen die bij de overstap naar de nieuwe profielen van scholen worden gevraagd, wat dit voor de scholen betekent en de vraag in hoeverre besturen deze transitiekosten nu kunnen dekken. De zorgen op dit vlak neem ik uiterst serieus. Ik wil dan ook inventariseren in hoeverre de geuite zorgen in het licht van de transitie naar de nieuwe profielen in de praktijk spelen en welke passende oplossingsrichtingen hier mogelijk zijn.

De tweede zorg die in de brief wordt genoemd is de positie van het technisch beroepsonderwijs in het voorgenomen vereenvoudigde bekostigingsmodel. In de brief wordt gepleit om in het nieuwe model een extra parameter voor de techniek op te nemen. Ik wil benadrukken dat dit een andere discussie betreft dan de discussie over de vraag in hoeverre de huidige bekostiging toereikend is. De vereenvoudiging van de bekostiging ziet niet op de hoeveelheid middelen die er beschikbaar zijn voor het onderwijs, maar op de manier hoe deze middelen over de scholen in het voortgezet onderwijs worden verdeeld.

Reeds in eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om de bekostiging in het voortgezet onderwijs te vereenvoudigen. Dit traject kent met het advies van de Algemene Rekenkamer een objectieve aanleiding. De huidige bekostigingssystematiek is complex, onnodig sturend en sluit niet aan bij de praktijk van scholen. De voorgestelde nieuwe bekostigingssystematiek, zoals uitgewerkt in de brieven van 17 april en 17 december 2015, bevat een vaste voet per vestiging en twee bekostigingsbedragen per leerling, waarbij een school voor een leerling in de bovenbouw van het beroepsgericht onderwijs een hoger bekostigingsbedrag ontvangt dan voor een leerling in de bovenbouw van het algemeen vormend onderwijs.3 4 Dit onderscheid wordt overigens ook in de huidige bekostigingssystematiek toegepast. Met dit onderscheid is het voorgestelde nieuwe bekostigingsmodel zo eenvoudig mogelijk, maar wordt tegelijkertijd rekening gehouden met kostenverschillen waar scholen in de praktijk mee te maken hebben.

Zoals gezegd ben ik, als onderdeel van een brede consultatie over dit thema, in samenwerking met de VO-raad in gesprek gegaan met bestuurders en schoolleiders die technisch vmbo aanbieden over de voorgenomen vereenvoudiging, over de mogelijke effecten hiervan en hoe we met deze effecten kunnen omgaan. Hierbij is steun geconstateerd om de bekostiging in het voortgezet onderwijs te vereenvoudigen. Tegelijkertijd is uitgesproken dat de vereenvoudiging van de bekostiging niet ten koste mag gaan van (het ambitieniveau van) het technisch vmbo. In dit licht is gesproken over een extra bekostigingsparameter voor de techniek, maar bijvoorbeeld ook over het stimuleren van regionale samenwerking tussen vmbo-scholen, mbo-instellingen en het bedrijfsleven, om op die manier technisch vmbo in de regio aan te kunnen blijven bieden. Hierbij is ook de vraag gesteld welke prikkel uiteindelijk het beste zou helpen om én regionale samenwerking te realiseren én een kwalitatief goed technisch vmbo-aanbod doelmatig te organiseren.

In de komende periode wil ik de input uit de gesprekken en de brief van VNO-NCW zorgvuldig wegen en het nieuwe bekostigingsmodel, mede op basis van deze input, verder ontwikkelen en verfijnen. Dit vraagt om een balans tussen de geuite zorgen en de overwegingen dat de vereenvoudiging van de bekostiging een ontwikkeling is die transparantie en eenvoud moet vergroten en die budgetneutraal dient te verlopen. Dit is een gedegen exercitie, die ik niet wil overhaasten. Voor de zomer van 2016 informeer ik uw Kamer separaat over het vervolgproces van de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Algemene Rekenkamer (2014): Bekostiging Voortgezet Onderwijs, p. 18 (Kamerstuk 31 289, nr. 193)

X Noot
2

Inspectie van het Onderwijs (2015): De financiële situatie in het onderwijs 2014

X Noot
3

Kamerstuk 31 289, nr. 233

X Noot
4

Kamerstuk 31 289, nr. 274

Naar boven